ECLI:NL:TAHVD:2023:210 Hof van Discipline 's Gravenhage 230064S

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:210
Datum uitspraak: 20-11-2023
Datum publicatie: 23-11-2023
Zaaknummer(s): 230064S
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad. Dekenbezwaar gegrond. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de kernwaarde integriteit doordat zij bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst met mr. J niet de Beleidsregel Stage en Patronaat heeft gevolgd en daarover onjuiste informatie heeft verstrekt aan de raad van de orde Limburg. Verweerster heeft met haar handelen het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Schorsing van vier weken, waarvan twee voorwaardelijk.

Beslissing van 20 november 2023

in de zaak 230064S

naar aanleiding van het hoger beroep van:

de deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Limburg

ambtshalve

tegen:

verweerster

gemachtigde: mr. J.M.P. Schobbers-Deinum

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Op 13 februari 2023 heeft de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de raad) het tegen verweerster gerichte dekenbezwaar gegrond verklaard (zaaknummer: 22-899/DB/LI/D). Aan verweerster is de maatregel van een deels voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk opgelegd (vier weken, waarvan twee voorwaardelijk). Verder is verweerster veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI-nummer ECLI:NL:TADRSHE:2023:19 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

​​​​​2.1 Het beroepschrift van verweerster tegen de beslissing is op 13 maart 2023 (per e-mail) ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

  • de stukken van de raad;
  • de e-mail van 13 september 2023, met bijlagen, van de zijde van verweerster.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 25 september 2023. Daar zijn verweerster, met haar gemachtigde mr S, en mr V, in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement Limburg en vergezeld van mr. P, stafjurist van het Bureau van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Limburg, verschenen.

2.4  Partijen hebben hun standpunt toegelicht. Mr. S heeft dat (mede) gedaan aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat, voor zover in hoger beroep van belang, om de volgende feiten.

3.2 Verweerster is partner bij X Advocaten B.V. Op 17 juni 2019 heeft X Advocaten B.V., vertegenwoordigd door verweerster, een arbeidsovereenkomst gesloten met mr. J. Op 20 juni 2019 heeft mr. J een verzoek tot goedkeuring stage en patronaat ingediend bij de raad van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de raad van de orde). Aan dit verzoek was gehecht de arbeidsovereenkomst van 17 juni 2019.

3.3 Bij e-mail van 25 juni 2019 heeft het Bureau van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: het bureau van de orde)  aan mr. J (met verweerster in c.c.) medegedeeld dat artikel 9 (“cursuskosten”) van de op 17 juni 2019 gesloten arbeidsovereenkomst niet voldeed aan de Beleidsregel Stage en Patronaat 2018 (hierna: de Beleidsregel), om welke reden is verzocht om aanpassing van de arbeidsovereenkomst.

​​​​​​​3.4 Op 27 juni 2019 heeft X Advocaten B.V., vertegenwoordigd door verweerster, met mr. J een nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten waarin het bepaalde in artikel 9 (“cursuskosten”) in overeenstemming was gebracht met de Beleidsregel. Deze gewijzigde arbeidsovereenkomst is op 28 juni 2019 door mr J per e-mail toegestuurd aan het bureau van de orde.

​​​​​​​3.5 Eveneens op 27 juni 2019 heeft X Advocaten B.V., vertegenwoordigd door verweerster, met mr. J een addendum bij de onder 3.2 genoemde arbeidsovereenkomst gesloten. In dit addendum is ten aanzien van de terugbetalingsverplichting ter zake de cursuskosten van de beroepsopleiding (hierna: “opleidingskosten”) (wederom) afgeweken van de Beleidsregel alsmede de aan het bureau van de orde toegestuurde arbeidsovereenkomst van 27 juni 2019. In het addendum is de terugbetalingsverplichting opgenomen die in de op 17 juni 2019 gesloten arbeidsovereenkomst was opgenomen. In het addendum is verder bepaald:                                    

“Cursuskosten beroepsopleiding.           

(…)          

1.3 Artikel 9 van de arbeidsovereenkomst is bewust opgemaakt in lijn met de Beleidsregel Stage en Patroon 2018, zoals opgesteld door de Nederlandse Orde van Advocaten. Partijen wijken in dit addendum uitdrukkelijk af van hetgeen is bepaald in artikel 9 van de arbeidsovereenkomst, mede gezien de wens van partijen een langdurige arbeidsverhouding met elkaar aan te gaan en mede gezien het feit dat het salaris van de stagiaire hoger ligt dan in de richtlijnen omschreven.”

​​​​​​​3.6 Het onder 3.5 genoemde addendum is niet toegestuurd aan het bureau van de orde.

​​​​​​​3.7 De Raad van de orde heeft het verzoek tot goedkeuring stage en patronaat toegewezen. Mr. J is op 22 augustus 2019 beëdigd als advocaat.

​​​​​​​3.8 De raad van de orde heeft op 22 augustus 2022 een stageverklaring afgegeven aan mr. J.

​​​​​​​3.9 Mr. J heeft haar dienstverband bij X Advocaten B.V. in april 2022 opgezegd tegen 1 september 2022. Verweerster heeft jegens mr. J een beroep gedaan op het addendum en haar verzocht om ter zake van de opleidingskosten een bedrag van € 7.500,-- aan X Advocaten B.V. te betalen, hetgeen mr. J ook heeft gedaan. 

​​​​​​​3.10 Op 28 september 2022 heeft mr. J een adviesverzoek gedaan aan de deken. In dit adviesverzoek heeft mr. J melding gemaakt van het addendum van 27 juni 2019.

​​​​​​​3.11 Bij brief van 6 oktober 2022 heeft de deken verweerster op de hoogte gesteld van zijn voornemen om een dekenbezwaar in te dienen.

​​​​​​​3.12 Op 21 oktober 2022 heeft verweerster het bedrag ad € 7.500,-- aan mr. J terugbetaald.

​​​​​​​3.13 Bij brief van 26 oktober 2022 heeft verweerster op het voornemen van de deken gereageerd.

​​​​​​​3.14 Op 15 november 2022 heeft de deken bij de raad van discipline een bezwaar ingediend over verweerster.

​​​​​​​3.15 X Advocaten B.V. heeft met twee advocaat-stagiaires die na mr. J bij het kantoor in dienst zijn getreden geen met de Beleidsregel strijdig opleidingskostenbeding afgesproken. Met advocaat-stagiaire mr. P, die als laatste bij verweersters kantoor als advocaat-stagiaire in dienst is getreden, is wel een met de Beleidsregel strijdig addendum, vergelijkbaar met het met mr. J gesloten addendum, gesloten. Mr. P heeft de laatste vier maanden van zijn periode als advocaat-stagiaire bij X Advocaten B.V. afgerond. In zijn arbeidsovereenkomst met zijn oude kantoor had hij een vergelijkbare opleidingskostenclausule. X Advocaten B.V. heeft het door mr. P aan diens oude kantoor ingevolge de clausule verschuldigde bedrag aan dat kantoor betaald en voor dat betaalde bedrag met mr. P een terugbetalingsregeling afgesproken.

​​​​​​​3.16 In 2020, 2021 en 2022 hebben verweerster en mr. J periodiek aan de raad van de orde verslag gedaan over het verloop van de stage en in het daarvoor bestemde formulier op de vraag “Is de overeenkomst die u/uw kantoor bij de aanvang van de stage met de stagiaire sloot gewijzigd?” telkens “nee” geantwoord.          

4 BEZWAAR

​​​​​​​4.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat zij heeft gehandeld in strijd met de kernwaarde integriteit, doordat zij bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst met mr. J niet de Beleidsregel Stage en Patronaat heeft gevolgd en daarover onjuiste informatie heeft verstrekt aan het bureau van de orde en daarmee aan de deken.

5 BEOORDELING

Overwegingen raad

​​​​​​​5.1 De raad heeft het bezwaar gegrond verklaard en heeft daartoe het volgende overwogen:

4.3     Verweerster heeft de aan het dekenbezwaar ten grondslag gelegde feiten uitdrukkelijk erkend en heeft toegelicht onder welke omstandigheden deze feiten hebben plaatsgevonden. In dat verband heeft verweerster naar voren gebracht dat het addendum onder grote tijdsdruk tot stand is gekomen en dat verweerster ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst met mr. J gebukt ging onder veel stress, zodat zij onvoldoende de rust en het besef heeft gehad dat met het addendum het ordebeleid werd doorkruist. De raad is van oordeel dat dit betoog zich moeilijk laat rijmen met het feit dat verweerster jegens mr. J, toen zij zo’n drie jaar na het sluiten van het addendum haar dienstverband bij verweersters kantoor had opgezegd, een beroep heeft gedaan op het studiekostenbeding en het feit dat ook met mr. P een met de Beleidsregel Stage en Patronaat strijdig addendum is gesloten. Wat er ook zij van de door verweerster aangevoerde omstandigheden, van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht dat hij handelt conform de geldende wet- en regelgeving en dat hij de raad van de orde naar waarheid informeert.

4.4     Verweerster heeft in strijd met het doel en de strekking van de Beleidsregel gehandeld doordat in het met mr. J gesloten addendum bij de arbeidsovereenkomst een met de Beleidsregel strijdig studiekostenbeding is opgenomen. Verweerster wist dat het met mr. J overeengekomen studiekostenbeding strijdig was met de Beleidsregel. Verweerster is daarop immers gewezen bij e-mail van het Bureau van de orde d.d. 25 juni 2019 en in het addendum is zelfs expliciet opgenomen dat uitdrukkelijk wordt afgeweken van hetgeen conform de aanwijzing van de raad van de orde is bepaald in artikel 9 van de aan de raad van de orde toegezonden arbeidsovereenkomst. Dit handelen levert op zichzelf al een grove schending van de kernwaarde integriteit op. Verweerster heeft echter tevens over de inhoud van hetgeen met mr. J was overeengekomen bewust foutieve informatie verstrekt aan de raad van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg door het addendum bij de arbeidsovereenkomst, waarin is bepaald dat is afgeweken van de Beleidsregel, niet aan de raad toe te sturen, met het kennelijke doel te verhullen dat met de Beleidsregel strijdige afspraken waren gemaakt. De raad rekent verweerster dit handelen, dat het vertrouwen in de advocatuur schaadt, zeer zwaar aan.

Beroepsgronden

​​​​​​​5.2 Verweerster verzet zich in beroep tegen de opgelegde maatregel.

​​​​​​​5.3 Mr. J was volgens verweerster de eerste advocaat-stagiaire van het kantoor voor wie een terugbetalingsregeling niet meer toegestaan was. Kort voor indiensttreding van mr. J was de Beleidsregel op dit punt veranderd. De arbeidsovereenkomst van mr. J was dan ook de eerste die werd afgekeurd. Met mr. J zijn afwijkende afspraken gemaakt vanwege:

  • de hoge opleidingskosten
  • de vergelijkbare afspraken met andere medewerkers
  • het feit dat het kantoor draait op toevoegingen
  • het feit dat het anders lastig zou worden het (financiële) risico te nemen om mr. J een stageplaats te geven.
  • het feit dat het kantoor in financieel zwaar weer verkeerde en iedereen alle zeilen moest bijzetten
  • het feit dat mr. J een hoger salaris wenste dan was voorgeschreven in de Beleidsregel.

​​​​​​​5.4 De oplossing werd gevonden in het addendum, voorgesteld en opgesteld door mr. J. Verweerster had niet de rust en het besef dat zij handelde tegen het ordebeleid. De arbeidsovereenkomst met mr. J is onder tijdsdruk en in de (zomer)vakantieperiode gesloten in verband met de naderende beëdigingsdatum en de naderende start van de beroepsopleiding van mr. J. Mr. J heeft de aangepaste arbeidsovereenkomst, zonder addendum, naar de raad van orde gestuurd. Verweerster heeft er onvoldoende bij stilgestaan en over nagedacht.

​​​​​​​5.5 De raad heeft miskend dat het mr. J was die de overeenkomst zonder addendum naar het bureau van de orde heeft gestuurd.

​​​​​​​5.6 Verweerster schrijft dat het kantoor en mr. J in goede harmonie afscheid hebben genomen, dat is afgesproken dat mr. J de helft van de opleidingskosten zou vergoeden. In de gesprekken daarover heeft niemand “oog gehad voor het feit dat er met het addendum in 2019 volstrekt verkeerd gehandeld was”.

​​​​​​​5.7 Nadat mr. J de deken om advies heeft gevraagd zijn tussen verweerster en mr. J gesprekken gevoerd en is de kwestie naar tevredenheid van beide partijen opgelost; het door mr. J betaalde bedrag is aan haar terug betaald.

​​​​​​​5.8 Mr. J heeft aan de deken geschreven dat zij geschrokken was van het dekenbezwaar. Het was niet haar intentie dat de adviesaanvraag zou leiden tot een dekenbezwaar. Zij vindt verweerster uiterst integer.

​​​​​​​5.9 Verweerster stelt veel te hebben geleerd van haar fout. Zij heeft binnen haar kantoor maatregelen doorgevoerd waardoor documenten die met advocaat-stagiaires worden getekend en documenten die met de raad van orde moeten worden gedeeld dubbel gecontroleerd worden. Verweerster investeert ook in de kernwaarden en draagt deze uit.

​​​​​​​5.10 Volgens verweerster is een onvoorwaardelijke schorsing echter voorbehouden aan “zeer ernstige gevallen”. Verweerster ervaart de maatregel als onredelijk bezwarend en verwijst ter vergelijking naar een aantal tuchtuitspraken.

Verweer in beroep

​​​​​​​5.11 De deken heeft afgezien van de gelegenheid om schriftelijk verweer te voeren. De deken heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd.

Maatstaf

​​​​​​​5.12 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of een dekenbezwaar dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen (HvD 30 augustus 2019,ECLI:NL: TAHVD:2019:125).

​​​​​​​​​​​​​​5.13 Het hof stelt voorop dat een advocaat in de uitoefening van zijn beroep integer dient te handelen en zich dient te onthouden van enig handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dit uitgangspunt vindt haar grondslag in het belang van een goede rechtsbedeling. Integere beroepsuitoefening is essentieel om de bijzondere positie van de advocaat te legitimeren en het vertrouwen in de beroepsgroep te waarborgen. 

​​​​​​​5.14 In de Beleidsregel is onder meer bepaald aan welke eisen een arbeidsovereenkomst met een advocaat-stagiaire moet voldoen en binnen welke kaders met de advocaat-stagiaire een opleidingskostenbeding mag worden afgesproken. Deze regelgeving strekt onder meer tot bescherming van de (financiële) positie van de advocaat-stagiaire.

Het oordeel van het hof

​​​​​​​5.15 Aan verweerster was door het bureau van de orde op niet mis te verstane wijze bericht dat de in de arbeidsovereenkomst opgenomen opleidingskosten clausule in strijd was met de Beleidsregel en daarom niet toelaatbaar was. In reactie daarop overlegt verweerster over de ontstane situatie met de advocaat-stagiaire en tekent zij een nieuwe arbeidsovereenkomst waarin de desbetreffende bepaling in overeenstemming is gebracht met de Beleidsregel. Tegelijkertijd tekent zij een addendum waarin de oude opleidingskostenclausule in vergelijkbare bewoordingen opnieuw tot onderdeel van de arbeidsovereenkomst met de advocaat-stagiaire wordt gemaakt. Alleen de nieuwe overeenkomst wordt aan het bureau van de orde toegezonden, waardoor het bureau van de orde in de veronderstelling verkeert dat de arbeidsovereenkomst nu in overeenstemming is met de Beleidsregel en er geen beletsel meer is om het verzoek tot inschrijving van de advocaat-stagiaire in behandeling te nemen.

​​​​​​​5.16 Omdat de nieuwe overeenkomst en het addendum werden opgesteld, en door verweerster werden ondertekend als reactie op het bericht van het bureau van de orde, lijdt het geen twijfel dat verweerster zich bij het opstellen ervan bewust moet zijn geweest dat (opnieuw) een overeenkomst was opgesteld die in strijd was met de Beleidsregel.

​​​​​​​5.17 Door de advocaat-stagiaire alleen de nieuwe arbeidsovereenkomst aan het bureau van de orde te laten toezenden, althans er niet op toe te zien dat ook het addendum aan het bureau van de orde werd gezonden, heeft verweerster het bureau van de orde bewust misleid.

​​​​​​​5.18 Het Hof rekent dit verweerster zeer zwaar aan omdat hierdoor het vertrouwen in de beroepsgroep is geschaad terwijl dat vertrouwen cruciaal is vanwege de bijzondere positie die een advocaat krachtens de wet in het belang van een goede rechtsbedeling inneemt. De advocaat heeft hierdoor een voorbeeldfunctie. Deze voorbeeldfunctie weegt extra zwaar indien het handelen plaatsvindt in de relatie patroon – advocaat-stagiaire. Een patroon dient immers de advocaat-stagiaire te laten zien hoe deze in de praktijk moet voldoen aan de in artikel 10a lid 1 Advocatenwet genoemde kernwaarden, waaronder de kernwaarde integriteit.

​​​​​​​5.19 Dat één en ander zich afspeelde onder drukke, of zelfs hectische, omstandigheden doet aan het vorengaande niet af. Ook – en juist – in hectische omstandigheden wordt van een advocaat verwacht integer handelen voorop te stellen.

​​​​​​​5.20 Verweerster heeft zich niet gedragen zoals het een advocaat betaamt als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Zij heeft niet integer gehandeld in de zin van artikel 10a lid 1 aanhef en sub d Advocatenwet. De gegrondverklaring van de klacht zal dan ook door het hof worden bekrachtigd.

Maatregel

​​​​​​​5.21 Gelet op de ernst van de gedraging bekrachtigt het Hof de door de Raad opgelegde maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken, waarvan twee voorwaardelijk.

Proceskosten

​​​​​​​5.22 Omdat het hof een maatregel bekrachtigt, zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:

a) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

b) € 1.000,- kosten van de Staat.

​​​​​​​5.23 Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

​​​​​​​6.1 bekrachtigt de beslissing van 13 februari 2023 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 22-899/DB/LI/D;

​​​​​​​6.2 bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat op maandag 18 december 2023;

​​​​​​​​​​​​​​6.3 veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T Frima , voorzitter, mrs. K. Teuben, R. van der Hoeven, Chr. H. van Dijk en J.E. Soeharno , leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2023.

griffier                                                   voorzitter             

De beslissing is verzonden op 20 november 2023 .