ECLI:NL:TAHVD:2023:194 Hof van Discipline 's Gravenhage 230079

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:194
Datum uitspraak: 06-11-2023
Datum publicatie: 08-11-2023
Zaaknummer(s): 230079
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Hoger beroep van wrakingsbeslissing ontvankelijk wegens schending hoor en wederhoor.  Het beroep is ongegrond.  Verzoekers hebben niet onderbouwd hoe en op grond waarvan de (beweerdelijke) onbevoegdheid van een advocaat-lid of een plaatsvervangend voorzitter tot partijdigheid of vooringenomenheid jegens hen heeft geleid of kan leiden. De stelling dat de verzetprocedure bij de raad in strijd is met de bepalingen van artikel 6 EVRM faalt op grond van de vaste jurisprudentie van het hof (ECLI:NL:TAHVD:2017:168).

Beslissing van 6 november 2023

in de zaak 230079

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verzoekers

tegen:

verweerders

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1    Verzoekers hebben een klacht ingediend over een advocaat in haar hoedanigheid van deken en tuchtrechter. Op verzoek van de deken heeft het hof die klacht voor behandeling verwezen naar de deken in het ressort Rotterdam. De deken heeft  het klachtdossier doorgeleid aan de Raad van Discipline te Den Haag. De voorzitter van deze raad heeft de klachten met nummer 22-679/DH/RO op 12 oktober 2022 gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard.

1.2       Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2022:172 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

1.3       Bij e-mail van 30 oktober 2022 hebben verzoekers aan het Hof van Discipline (hierna: het hof) en de raad een verzoek tot nietigverklaring van de voorzittersbeslissing gedaan. De raad heeft het verzoek als verzet tegen de voorzittersbeslissing in behandeling genomen. Verzoekers zijn door de griffie van de raad opgeroepen voor een mondelinge behandeling van het verzet. Zij zijn voorts geïnformeerd over de samenstelling van de behandelend kamer, waarvan verweerders als respectievelijk (plaatsvervangend) voorzitter en advocaat lid deel uitmaakten. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling is door verzoekers een wrakingsverzoek tegen verweerders ingediend. Verweerders hebben daartegen verweer gevoerd. Het wrakingsverzoek is zonder mondelinge behandeling afgewezen bij beslissing van 20 februari 2023, gewezen onder nummer 23-079/A/DH/W door een wrakingskamer van de Raad van Discipline te Amsterdam (hierna: de raad) als plaatsvervanger van de Raad van Discipline te Den Haag.

1.4       Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2023:27 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1    Het beroepschrift van verzoekers tegen de wrakingsbeslissing van de raad is door de griffie van het hof ontvangen op 21 maart 2023.

2.2    Voorts heeft het hof kennisgenomen van:

- het dossier van de raad;

- de wrakingsbeslissing van het hof van 7 juli 2023;

- de e-mail van 11 augustus 2023 van verweerders;

- de e-mail van 28 augustus 2023 van verzoekers;

- de op 18 september 2023 van verzoekers op voorhand ontvangen pleitnota.

2.3    Het hof heeft geen kennis genomen van de e-mail van verzoekers van 14 september 2023 met bijlagen, nu deze buiten de daarvoor geldende termijn is binnengekomen en verzoekers al gebruik hadden gemaakt van de eenmalige mogelijkheid om nog nader te reageren vooruitlopend op de mondelinge behandeling.

2.4       Het hof heeft besloten de zaak mondeling te behandelen tijdens een openbare, digitaal gehouden zitting van 19 september 2023. Verzoekers hebben in de e-mail van 28 augustus 2023 bezwaren geuit tegen de beslissing van het hof om een digitale zitting te houden in deze en vier gerelateerde zaken, de wijze waarop daarover is gecommuniceerd, alsmede tegen de door de verweerders in de betreffende zaken aangekondigde afwezigheid bij die zitting.

2.5       Op grond van artikel 5.2 van het procesreglement kan het hof besluiten om een zitting online te laten plaatsvinden. Het hof heeft daarom de bezwaren van verzoekers niet gehonoreerd en de zaak zoals aangekondigd op 19 september 2023 digitaal behandeld. Er was sprake van een openbare zitting, waarbij ook belangstellende derden desgewenst konden inloggen. Verzoekers zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten nader toe te lichten en hebben daarvan ook gebruik gemaakt, mede aan de hand van spreekaantekeningen die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. Dat verweerders niet zijn verschenen doet aan een en ander niet af; zij zijn immers niet verplicht om te verschijnen.

3 BEOORDELING

De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1       Uit artikel 515 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), dat op grond van artikel 47 lid 2 van de Advocatenwet van overeenkomstige toepassing is op het door verzoekers bij de raad ingediende wrakingsverzoek, volgt dat geen hoger beroep openstaat tegen een wrakingsbeslissing van de raad. Dit betekent dat de wet aan verzoekers niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen (het appelverbod).

3.2       Bij hoge uitzondering kan het appelverbod worden doorbroken, als de rechter die het wrakingsverzoek in eerste aanleg heeft behandeld de regels met betrekking tot de wraking ten onrechte niet heeft toegepast, buiten het toepassingsgebied daarvan is getreden, dan wel als bij de behandeling van het wrakingsverzoek niet van een eerlijke en onpartijdige behandeling kan worden gesproken door de schending van een fundamenteel rechtsbeginsel (zie o.m. Hof van Discipline 9 maart 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:39 en Hoge Raad 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU7430).

3.3       Verzoekers hebben in het beroepschrift verzocht om doorbreking van het appelverbod en daartoe aangevoerd dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces wegens schending van meerdere fundamentele rechtsbeginselen. Verzoekers hebben een veelheid aan argumenten aangevoerd in de toelichting op de door hen gestelde schending van deze rechtsbeginselen. Eén daarvan is schending van het rechtsbeginsel van hoor en wederhoor. Het wrakingsverzoek is door de wrakingskamer schriftelijk afgedaan, terwijl verzoekers uitdrukkelijk hebben verzocht om daarop te worden gehoord.

3.4       Verweerders hebben verwezen naar het door hen bij de raad gevoerde verweer.

3.5       De hiervoor in 3.2 vermelde doorbrekingsgrond gaat op voor zover verzoekers op de reactie van verweerders op het wrakingsverzoek niet in een - uitdrukkelijk door hen verzochte -  mondelinge behandeling, noch op een andere wijze hebben kunnen reageren. De raad had verzoekers, mede gelet op hun uitdrukkelijk verzoek daartoe, in de gelegenheid moeten stellen een (schriftelijke) reactie op het verweer van verweerders te geven. De hiervoor vermelde doorbrekingsgrond slaagt, verzoekers zijn daarom ontvankelijk in hun hoger beroep. De overige door verzoekers aangevoerde gronden voor doorbreking van het appelverbod behoeven hierdoor geen behandeling meer. Het hof zal vervolgens overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van de zaak.

  De beoordeling van het wrakingsverzoek

3.6       Voor de gronden van de wraking hebben verzoekers verwezen naar het beroepschrift en de daarin gegeven toelichting en hun pleitnota. Zij hebben het hof verzocht te beslissen op het wrakingsverzoek.

3.7       Het hof oordeelt als volgt. Uit artikel 47 lid 2 Advocatenwet in samenhang met artikel 512 Sv volgt dat wraking van een lid van de raad mogelijk is op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het hof heeft daarom te onderzoeken of verzoekers dergelijke feiten of omstandigheden hebben gesteld en vervolgens of deze aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van de raad moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekers dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

3.8       Klagers hebben aan hun wraking onder meer ten grondslag gelegd dat de raad beslissingen wijst met advocaat-leden die niet meer bevoegd zijn om te fungeren als tuchtrechter vanwege de overschrijding van de termijn van ten hoogste vier jaren waarvoor zij – volgens klagers - maximaal kunnen worden benoemd. Op deze grond hebben zij het advocaat-lid van de raad gewraakt. Zij hebben de plaatsvervangend voorzitter van de raad gewraakt omdat er sinds 1 januari 2015 geen wettelijke grondslag meer bestaat op grond waarvan een plaatsvervangend voorzitter van een raad bevoegd is om een voorzittersbeslissing te wijzen.

3.9 Het hof is van oordeel dat de omstandigheid, dat de Advocatenwet de mogelijkheid tot herbenoeming van advocaat-leden niet expliciet noemt, niet betekent dat die mogelijkheid in het advocatentuchtrecht niet bestaat (HvD 4 december 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:260, zie ook HvD 24 november 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:238) . Verzoekers hebben bovendien geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat de rechterlijke onpartijdigheid door het nemen van een beslissing door een kamer met een (of meer) herbenoemd(e) advocaat-lid (-leden) geschaad wordt of kan worden, noch welke de uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing opleveren tot een vooringenomenheid jegens verzoekers.

3.10 Hetzelfde geldt voor het optreden van een plaatsvervangend voorzitter, die als vervanger van de voorzitter een voorzittersbeslissing neemt. De Advocatenwet sluit deze mogelijkheid niet uit, terwijl verzoekers ook voor deze situatie geen feiten of omstandigheden naar voren hebben gebracht die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat de rechterlijke onpartijdigheid door het nemen van een voorzittersbeslissing door een plaatsvervangend voorzitter geschaad wordt of kan worden, noch welke dan de uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing opleveren tot een vooringenomenheid jegens verzoekers.

3.11 De in 3.8 vermelde wrakingsgronden van verzoekers falen, nu zij niet hebben onderbouwd hoe en op grond waarvan de (beweerdelijke) onbevoegdheid van een advocaat-lid of een plaatsvervangend voorzitter tot partijdigheid of vooringenomenheid jegens verzoekers heeft geleid of kan leiden.

3.12 Als reden voor de wraking hebben klagers ook aangevoerd dat de verzetprocedure bij de raad in strijd is met de bepalingen van artikel 6 EVRM, omdat de raad geen onafhankelijke instantie is en een behandelend kamer van een raad niet in meerderheid bestaat uit rechterlijk ambtenaren met rechtspraak belast. Deze wrakingsgrond faalt op grond van de vaste jurisprudentie van het hof. Zo is onder meer in de uitspraak van het hof van 28 augustus 2017 (ECLI:NL:TAHVD:2017:168) overwogen:

“(…) dat het hof in vaste jurisprudentie (HvD 15 juni 1992, nr. 1624, HvD 11 april 2003, nr. 3712 en HvD 14 mei 2012, 6296) op grond van een aantal uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaken Engel (8 juni 1976), Le Compte e.a. (23 juni 1981 en 10 februari 1983), De Cubber (26 oktober 1984) en Weber (22 mei 1990) reeds heeft overwogen en beslist dat de gewenste deskundigheid bij de behandeling rechtvaardigt dat de colleges ten dele zijn samengesteld uit beroepsgenoten, en dat zodanige samenstelling onvoldoende grond is voor de veronderstelling dat dit afbreuk zou doen aan de onpartijdigheid van de colleges, en dat de wijze van benoeming (bij wet geregeld) en de regeling van incompatibiliteiten voldoende waarborgen biedt voor onafhankelijkheid van de leden. Vgl. HvD 26 augustus 2016, zaaknummer 150158 .”
 

3.13     Ook voor het overige ziet het hof op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van het wrakingsverzoek te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof zal het wrakingsverzoek van verzoekers daarom ongegrond verklaren en de beslissing van de raad bekrachtigen.

4 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-        verklaart verzoekers ontvankelijk in hun hoger beroep tegen de beslissing van 20 februari 2023 van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 23-079/A/DH/W;

-        bekrachtigt de beslissing van 20 februari 2023 van de Raad van Discipline.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima , voorzitter, mrs. G.C. Endedijk en K.H.A. Heenk , leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2023.

griffier                                                                                                       voorzitter             

De beslissing is verzonden op 6  november 2023 .