ECLI:NL:TAHVD:2023:191 Hof van Discipline 's Gravenhage 220282

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:191
Datum uitspraak: 06-11-2023
Datum publicatie: 08-11-2023
Zaaknummer(s): 220282
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Het wettelijk systeem biedt na een voorzittersbeslissing van de raad uitsluitend de mogelijkheid om bij de raad verzet aan te tekenen. Nu deze andere rechtsingang bestaat, is het hof niet bevoegd om van een verzet of hoger beroep tegen een voorzittersbeslissing van de raad kennis te nemen. De voorzitter van het hof heeft zich terecht onbevoegd verklaard. Het verzet tegen die beslissing is ongegrond.

Beslissing van 6 november 2023

in de zaak 220282

naar aanleiding van het verzet van:

klagers

1 DE VOORGESCHIEDENIS

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 12 oktober 2022 van de voorzitter van de raad van discipline Den Haag (hierna: de raad) in de zaak 22-679/DH/RO. De voorzitter heeft de klacht van klagers tegen een advocaat in haar hoedanigheid van tuchtrechter en deken gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder nummer ECLI:NL:TADRSGR:2022:172.

1.2 Klagers hebben op 30 oktober 2022 een “verzoek tot nietigverklaring van de voorzittersbeslissing van 12 oktober 2022 inzake dossier 22- 679”, gericht aan de voorzitter van het Hof van Discipline, bij de griffie van het hof ingediend met de raad in cc. In het verzoek aan het hof staat verder: “Dit verzoekschrift kan ook beschouwd worden als een verzetschrift, waarmee wordt voldaan aan het tijdig instellen van verzet zoals bepaald in artikel 46h lid 1 Advocatenwet.

1.3 Op 31 oktober 2022 heeft de griffier van het hof klagers bericht dat zij op grond van artikel 46h Advocatenwet verzet moesten instellen bij de raad, waarop klagers bij e-mail van eveneens 31 oktober 2022 hebben gereageerd en verzocht om hun verzoekschrift toch voor te leggen aan de voorzitter van het hof.

1.4 Dit heeft geleid tot de beslissing van 7 november 2022 met zaaknummer 220282 van de voorzitter van het hof. De voorzitter heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek en de zaak voor verdere behandeling en beoordeling verwezen naar de raad.

2 HET VERZET

2.1 Klagers hebben per e-mail van 17 november 2022 met bijlagen een verzetschrift ingediend tegen de beslissing van de voorzitter van 7 november 2022.

2.2 Verder bevat het dossier:

  • de stukken van de raad;
  • de stukken van het hof;
  • de e-mail van klagers met bijlagen van 28 december 2022;
  • de e-mail van klagers van 5 april 2023;
  • het verweerschrift van verweerster van 12 april 2023;
  • de e-mail van klagers van 19 april 2023;
  • de wrakingsbeslissing van het hof van 7 juli 2023;
  • de e-mail van 14 augustus 2023 van verweerster;
  • de e-mail van klagers met bijlagen van 28 augustus 2023;
  • de op 18 september 2023 van verzoekers op voorhand ontvangen pleitnota.

2.3 Het hof heeft geen kennis genomen van de e-mail van verzoekers van 14 september 2023 met bijlagen, nu deze buiten de daarvoor geldende termijn is binnengekomen en verzoekers  al gebruik hadden gemaakt van de eenmalige mogelijkheid om nog nader te reageren vooruitlopend op de mondelinge behandeling.

2.4 Het hof heeft besloten de zaak mondeling te behandelen tijdens een openbare, digitaal gehouden zitting van 19 september 2023. Klagers hebben in de e-mail van 28 augustus 2023 bezwaren geuit tegen de beslissing van het hof om een digitale zitting te houden in deze en vier gerelateerde zaken, de wijze waarop daarover is gecommuniceerd, alsmede tegen de door de verweerders in de betreffende zaken aangekondigde afwezigheid bij die zitting.

2.5 Op grond van artikel 5.2 van het procesreglement kan het hof besluiten om een zitting online te laten plaatsvinden. Het hof heeft daarom de bezwaren van verzoekers niet gehonoreerd en de zaak zoals aangekondigd op 19 september 2023 digitaal behandeld. Er was sprake van een openbare zitting, waarbij ook belangstellende derden desgewenst konden inloggen. Verzoekers zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten nader toe te lichten en hebben daarvan ook gebruik gemaakt, mede aan de hand van spreekaantekeningen die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. Dat verweerster niet is verschenen doet aan een en ander niet af; zij is immers niet verplicht om te verschijnen.

3 BEOORDELING

gronden van het verzet

3.1 Klagers stellen dat de voorzitter ten onrechte heeft verwezen naar e-mails van 30 en 3 oktober 2022, want er is geen bericht van 3 oktober 2022. De voorzitter heeft dus geen kennis genomen van de e-mail van klagers van 31 oktober 2022. Bovendien heeft de voorzitter niet vermeld dat de e-mails van klagers in cc (dus niet primair) aan de raad gezonden zijn. Klagers hebben dat alleen gedaan om de verzet termijn bij de raad te stuiten.

3.2 Omdat de voorzitter geen kennis heeft genomen van de e-mail van 31 oktober 2022, heeft de voorzitter verzuimd de uit deze e-mail blijkende feiten te benoemen in de beslissing. De voorzitter wist op grond van de overige stukken wel dat er sprake is van strijd met artikel 6 EVRM, omdat geen sprake meer is van een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Een raad kan een verzet eenvoudig ongegrond verklaren, waarna geen hoger beroep meer mogelijk is. 

3.3 Tegen de overweging van de voorzitter dat er geen rechtsingang bij het hof bestaat om van het verzoek van klagers kennis te nemen, voeren klagers aan dat de voorzitter miskent dat de raad alleen toetst of de voorzitter van de raad de juiste maatstaf heeft aangelegd en of de beslissing is gebaseerd op de juiste feiten. Als standaard hoger beroep mogelijk zou zijn, kan schending van fundamentele beginselen in volle omvang in hoger beroep getoetst worden, waarmee alsnog wordt voldaan aan de norm van artikel 6 EVRM. Klagers verwijzen naar de beslissing van het hof van 11 april 2003, ECLI:NL:TAHVD:2003:1, waarin het hof heeft overwogen dat de tuchtprocedure “hoe dan ook in laatste instantie” door het hof wordt beslist. Voor zover artikel 46h lid 1 Advocatenwet uitgelegd kan worden als een appelverbod, kan een dergelijk appelverbod doorbroken worden als sprake is van de schending van fundamentele rechtsbeginselen. Klagers wijzen verder op artikel 56 lid 2 Advocatenwet, dat bepaalt dat van alle beslissingen van de raad hoger beroep kan worden ingesteld door de deken van de algemene raad. De deken van de algemene raad kan dus ook hoger beroep instellen van een voorzittersbeslissing van een raad of van een beslissing waarin het verzet ongegrond wordt verklaard. Dat zal hij alleen doen als sprake is van schending van fundamentele rechtsbeginselen en dan kan de voorzitter van het hof niet stellen dat hij niet bevoegd is. Als de deken van de algemene raad zo’n beroep kan instellen, dan moet het moet het in het kader van het fundamentele rechtsbeginsel van gelijkheid in procespositie ook voor klagers mogelijk zijn om het hof te verzoeken om de gestelde schending van fundamentele rechtsbeginselen door de (voorzitter en/of de griffie van de) raad te onderzoeken.

3.4 Op grond van artikel 56a lid 1 Advocatenwet kan de (plaatsvervangend) voorzitter van het hof kennelijk niet-ontvankelijke en kennelijk ongegronde beroepen afwijzen. De stellingname dat de voorzitter niet bevoegd zou zijn om kennis te nemen van het hoger beroepschrift, getuigt volgens klagers van een verkeerde uitleg en toepassing van wettelijke bepalingen. De voorzitter baseert zich op een zelf gecreëerde bepaling die niet is vastgelegd in de Advocatenwet. Bovendien is in strijd met artikel 48 lid 1 Advocatenwet de voorzittersbeslissing van het hof niet in het openbaar uitgesproken. Ook zijn klagers niet vooraf ingelicht dat het verzoekschrift zou worden afgehandeld door de voorzitter, noch zijn klagers vooraf ingelicht over de datum waarop de beslissing in het openbaar zou (kunnen) worden uitgesproken. De voorzittersbeslissing voldoet niet aan de norm die blijkt uit artikel 9 Bestuursreglement van het hof.

beoordeling

3.5 Waar de voorzitter in zijn beslissing heeft verwezen naar e-mails van klagers van 30 en 3 oktober 2022, is naar het oordeel van het hof sprake van een kennelijke typefout en moet dit ook voor klagers duidelijk zijn. Er bestaat immers geen e-mail van 3 oktober 2022, zoals klagers terecht hebben opgemerkt. Met de tweede e-mail kan dus alleen maar de e-mail van 31 oktober 2022 zijn bedoeld. Verder merkt het hof in dit kader nog op dat de tuchtrechter de voor de beslissing relevante feiten selecteert uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd en opneemt in de beslissing. Bij de feiten worden bovendien uitsluitend niet ter discussie staande en dus vaststaande gegevens opgenomen.

3.6 Inhoudelijk overweegt het hof als volgt. De wet kent niet de mogelijkheid voor klagers om van iedere beslissing (“standaard”) hoger beroep bij het hof in te stellen. Het wettelijk systeem biedt na een voorzittersbeslissing van de raad uitsluitend de mogelijkheid om bij de raad verzet aan te tekenen. Nu deze andere rechtsingang bestaat, is het hof niet bevoegd om van een verzet of hoger beroep tegen een voorzittersbeslissing van de raad kennis te nemen. Dat betekent dat de voorzitter van het hof zich terecht onbevoegd heeft verklaard en het verzet van klagers tegen zijn beslissing ongegrond is. Wat klagers voor het overige nog hebben aangevoerd, kan niet tot een andere beslissing leiden.

4 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-      verklaart het verzet van verzoekers tegen de beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 7 november 2022 ongegrond.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima , voorzitter, mrs. G.C. Endedijk en K.H.A. Heenk , leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2023.

griffier                                                                                      voorzitter    

De beslissing is verzonden op 6 november 2023 .