ECLI:NL:TAHVD:2023:19 Hof van Discipline 's Gravenhage 220033D

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:19
Datum uitspraak: 17-02-2023
Datum publicatie: 21-02-2023
Zaaknummer(s): 220033D
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Deskundigen, getuigen en adviseurs
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder dat hij ten opzichte van klager gevaarzettend heeft gehandeld door zijn naam als (mogelijke) belangenbehartiger van de kroongetuige te lekken naar de pers. De klacht is door de raad gegrond verklaard. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad. Verweerder wist als geen ander dat betrokkenheid als belangenbehartiger van de kroongetuige in het Marengo-proces met veiligheidsrisico’s gepaard gaat. Verweerder moet zich dan ook bewust zijn geweest van het gevaarzettend karakter van zijn handelen. Van hem had dan ook uiterste voorzichtigheid en terughoudendheid mogen worden verwacht. Door desondanks zonder redelijk belang of noodzaak in verband met de zaak van de kroongetuige mededelingen over klager te doen aan een journalist, heeft hij in strijd gehandeld met de professionele verantwoordelijkheid die behoort tot de kernwaarde integriteit.

BESLISSING

van 17 februari 2023
in de zaak 220033D

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

de klacht is na klagers overlijden voortgezet en is de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam als klager beschouwd

1 INLEIDING

1.1  Verweerder heeft de kroongetuige in een strafzaak (het Marengo-proces) van eind 2019 tot medio maart 2020 bijgestaan als advocaat. In maart 2020 heeft de kroongetuige klager benaderd om hem als vertrouwenspersoon bij te staan. Klager heeft aan dat verzoek voldaan. Klager heeft een tuchtklacht tegen verweerder ingediend. Daarin verwijt klager verweerder dat hij ten opzichte van klager gevaarzettend heeft gehandeld door zijn naam als (mogelijke) belangenbehartiger van de kroongetuige te lekken naar de pers. Na het overlijden van de klager in juli 2021 is de behandeling van die klacht door de Raad van Discipline (de raad) voortgezet omwille van het algemeen belang. De klacht is door de raad gegrond verklaard. Het hof zal deze klacht op het hoger beroep van verweerder opnieuw beoordelen.

1.2 Hierna wordt eerst het procesverloop bij de raad (paragraaf 2) en het hof (paragraaf 3) besproken. Daarna worden de feiten opgesomd die voor de beslissing van het hof van belang zijn (paragraaf 4) en wordt de klacht benoemd (paragraaf 5). Vervolgens worden de overwegingen van de raad (paragraaf  6.1 e.v.), de beroepsgronden (paragraaf 6.5 e.v.) en het daartegen gevoerde verweer (paragraaf 6.11 e.v.) samengevat. Tot slot zal het hof een oordeel geven (paragraaf 6.14 e.v.).


2 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

2.1  Het hof verwijst naar de beslissing van 27 december 2021 van de raad in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 21-683/A/A).  Deze zaak is bij de raad gezamenlijk behandeld met door andere klagers ingediende klachtzaken met zaaknummers 21-682/A/A en 21-684/A/A (zaaknummers hof: 220032 en 220034). De zaak van het dekenbezwaar met zaaknummer 21-719/A/A/D (zaaknummer hof: 220031D) is dezelfde dag afzonderlijk en achter gesloten deuren behandeld.

2.2 In de beslissing van de raad van 27 december 2021 is - na klagers overlijden - de behandeling van de klacht van klager onder a) met toepassing van artikel 47a lid 6 Advocatenwet om redenen van algemeen belang voortgezet en gegrond verklaard. Een tweede klachtonderdeel is niet voortgezet. Verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager. Om praktische redenen is de maatregel van schrapping van het tableau alleen in het dekenbezwaar met zaaknummer 21-719/A/A/D opgelegd.

2.3 De beslissing van de raad in deze zaak is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:292 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.


3 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

3.1 Het hoger beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 25 januari 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

3.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van de deken van 24 maart 2022;
- de e-mail van 15 november 2022 aan de zijde van verweerder met het verzoek ter zitting een getuige te willen horen;
- een e-mail van 24 november 2022 van de griffier waarin een voorlopige zittingsplanning aan partijen is medegedeeld;
- de reactie van de deken van 30 november 2022 op dat verzoek, met daarbij een viertal nadere producties (te weten Signal/WhatsApp-correspondentie tussen verschillende personen).
- een e-mail van 7 december 2022 van de griffier aan partijen met onder meer een aangepaste zittingsplanning en de mededeling dat de getuige gehoord zal worden als hij ter zitting verschijnt;
- een e-mail van 15 december 2022 van de griffier aan partijen met onder meer de mededeling dat de gemachtigde van verweerder heeft laten weten dat de getuige niet ter zitting zal verschijnen.

3.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 16 december 2022. Daar zijn verschenen de deken, vergezeld door mr. R.J. Alderse Baas, stafjurist, [naam zoon van klager] (zoon van (wijlen) klager, tevens voorheen diens gemachtigde) en verweerder, bijgestaan door mr. K. Canatan. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3.4 Tijdens de mondelinge behandeling bleek dat de deken de e-mail van 30 november 2022 met als bijlagen de Signal/Whatsapp-berichten, niet aan verweerder had toegezonden. Daarop is de zitting geschorst teneinde verweerder de gelegenheid te geven hiervan kennis te nemen en daarop te reageren. Namens verweerder heeft mr. Canatan bezwaar gemaakt tegen het toelaten van de berichten, kort gezegd omdat hij zich niet heeft kunnen voorbereiden en de context van de berichten niet heeft kunnen nagaan.

3.5 Ook twee andere klagers, de kroongetuige (zaaknummer 220034) en [naam klager inzake 220032] (zaaknummer 220032) hebben een klacht ingediend over verweerder. Deze zaken zijn gelijktijdig met deze zaak behandeld. Verder heeft de deken ook een dekenbezwaar tegen verweerder ingediend (zaaknummer 220031D) die door het hof op 16 december 2022 afzonderlijk is behandeld.  Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling is op zitting met de partijen in de drie klachtzaken afgesproken dat alle stukken en verklaringen in de drie klachtzaken in alle klachtzaken gebruikt worden. De stukken en verklaringen in de drie klachtzaken kunnen ook worden gebruikt in het dekenbezwaar, omdat de deken bij de behandeling van de klachtzaken aanwezig was. Daarentegen zullen de stukken en verklaringen in het dekenbezwaar niet in deze en de andere klachtzaken kunnen worden betrokken, omdat de behandeling van het dekenbezwaar afzonderlijk en achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden. In alle vier de zaken wordt vandaag - separaat - uitspraak gedaan.


4 FEITEN

4.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

4.2 Verweerder heeft samen met een andere advocaat van eind 2019 tot medio maart 2020 de kroongetuige als advocaat bijgestaan. Vanwege veiligheidsoverwegingen is de naam van verweerder en de andere advocaat niet bekend gemaakt gedurende het verlenen van rechtsbijstand aan de kroongetuige.

4.3 Klager is op 5 maart 2020 door een familielid van de kroongetuige benaderd. Daarop heeft er op 7 maart 2020 een ontmoeting plaatsgevonden tussen klager en het familielid van de kroongetuige. In dat gesprek heeft het familielid klager meegedeeld dat er sprake was van een breuk tussen de kroongetuige en verweerder en heeft het familielid klager gepolst of hij bereid was om de kroongetuige te helpen.

4.4 Op 11 maart 2020 heeft de kroongetuige de samenwerking met verweerder formeel beëindigd. Op 13 maart 2020 heeft verweerder de beëindiging van de samenwerking schriftelijk aan de kroongetuige bevestigd.

4.5 Op 12 maart 2020 heeft verweerder een telefoongesprek gevoerd met Telegraafjournalist [naam journalist].

4.6 In een schriftelijke verklaring van 6 juni 2020 heeft een familielid van klager het volgende verklaard over het telefoongesprek van 12 maart 2020 tussen verweerder en [naam journalist]:

“(..) Op donderdag 12 maart werd ik in de vooravond gebeld door [klager], die mij ontdaan vertelde dat hij zojuist gebeld was door [naam journalist] die wist van de contacten met de kroongetuige en dit had vernomen van de ex-advocaat. [Klager] was hier erg boos over. Ik weet dat [naam journalist] die donderdag 12 maart met de ex-advocaat persoonlijk contact heeft gehad over de breuk met de kroongetuige en een daarover te publiceren bericht. [naam journalist] heeft mij dit zelf medegedeeld. Naast de kroongetuige, [klager] zelf, ondergetekende en de ex-advocaat wist niemand van het voornemen af om [klager] in te schakelen. Op 14 maart 2020 heeft [naam journalist] ook bij mij geïnformeerd of het klopte dat de kroongetuige 'in zee ging met [voornaam klager]’. Dit kon alleen maar van de voormalige advocaat af komen. (..)”.

4.7  In zijn klacht van 9 juli 2020 tegen verweerder is namens klager onder meer het volgende vermeld:

“(..) Op 12 maart 2020 heeft de anonieme advocaat gelekt aan [naam journalist] van De Telegraaf dat mijn cliënt [het hof: klager], dan wel het advocatenkantoor waar cliënt op dat moment werkzaam was als directeur, de belangen zou gaan behartigen van de kroongetuige. (..)
Op 12 maart 2020 publiceerde De Telegraaf in een artikel van journalisten [naam journalist] (…) en [hof: naam andere journalist] dat de breuk tussen de anonieme advocaat en de kroongetuige een feit was. Nog dezelfde dag is door [naam journalist] telefonisch contact opgenomen met cliënt. Hij vraagt in het gesprek de bevestiging of cliënt en het kantoor [naam advocatenkantoor] zouden zijn benaderd om de kroongetuige bijstand te verlenen. In het gesprek is duidelijk geworden dat [naam journalist] deze informatie heeft verkregen van de anonieme advocaat. (..)”.
4.8  Verweerder is op  zijn verzoek met ingang van 16 februari 2021 van het tableau geschrapt.

4.9  In een schriftelijke verklaring (per mail) van 17 januari 2022 heeft [naam journalist] het volgende aan verweerder geschreven:

“Naar aanleiding van de klacht van [klager] wil ik u bevestigen dat ik zijn naam al had horen vallen in dit verband vóór dat u door de kroongetuige werd ontslagen. Van een bron binnen de familie van de kroongetuige had ik al vernomen dat er werd gedacht over een advocaatwissel, en van diezelfde bron dat het kantoor van [klager] was gevraagd om bijstand. (..)
Van diezelfde bron binnen de familie kreeg ik een paar dagen later, op 12 maart, een dringend verzoek om in berichtgeving te melden dat jullie in goed overleg uit elkaar gingen. Ik heb dat dringende verzoek op 12 maart 2020 om 18.31 per WhatsApp aan u doorgegeven met de vraag of u daarmee akkoord was. U heeft dat toen niet willen bevestigen.
Verder heb ik (eveneens aan de hand van bewaarde WhatsApp-berichten) vastgesteld dat ik u niet op 12 maart maar pas op 23 maart 2020 (om 20:53), kort nadat ik terug was uit Colombia, heb gevraagd: “Weet je al wie je opvolger wordt?” U heeft daarop geantwoord om 20:57: ”Opvolger niet bekend. Wie heeft daar nog zin in??”. Met daarop mijn reactie 20.57: “Precies, het verhaal van je schone weggooien voor je etc.”.

Ik kan daarom met zekerheid verklaren dat ik de naam van [klager] NIET op 12 maart 2020 van u heb vernomen en dat u mij zijn naam niet als uw opvolger heeft genoemd. (..)”.

4.10  Op de zitting van 16 februari 2022 heeft [naam zoon van klager] het volgende verklaard:

“(..) Ik citeer pag. 1 van de klacht die wij bij de deken hebben ingediend: “De klacht ziet op het handelen van de anonieme advocaat (..) Op 12 maart 2020 heeft de anonieme advocaat gelekt aan [naam journalist] van De Telegraaf dat mijn cliënt [het hof: klager], dan wel het advocatenkantoor waar cliënt op dat moment werkzaam was als directeur, de belangen zou gaan behartigen van de kroongetuige. (..)”. Mijn vader was directeur en gezicht van het kantoor. Dat realiseerde [naam journalist] zich ook doordat hij heeft gebeld. We hebben het die dag (12 maart 2020) op kantoor besproken. Het feit dat verweerder de naam van het kantoor heeft genoemd is nog erger. Hij heeft dan niet alleen gevaarzettend gehandeld richting mijn vader, maar ook richting mij en mijn kantoorgenoot. (..)”.

5 KLACHT

5.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij
a. gevaarzettend jegens klager en in strijd met gedragsregels 1 en 3 lid 6 heeft gehandeld door te lekken naar de pers over klagers betrokkenheid bij de verdediging van de kroongetuige; 
b. (…).


6 BEOORDELING

Overwegingen raad

6.1 De raad heeft, samengevat, het volgende overwogen.

Voorzetting klacht om redenen ontleend aan algemeen belang
6.2 De raad heeft de vraag of de behandeling van de klacht, na het overlijden van klager om redenen aan het algemeen belang ontleend moest worden voortgezet (artikel 47a lid 6 Advocatenwet) getoetst aan de door dit hof daartoe geformuleerde criteria. De raad heeft geoordeeld dat het redenen ziet, aan het algemeen belang ontleend, tot voortzetting van de behandeling van klachtonderdeel a), omdat de door klager aan de orde gestelde normschending het belang van de advocatuur en andere rechtshulpverleners in het algemeen raakt.

6.3 De raad heeft geen reden gezien tot voortzetting van klachtonderdeel b).

Klachtonderdeel a)
6.4 De raad heeft ter zake van klachtonderdeel a) het volgende overwogen. Verweerder heeft in zijn antwoord op de klacht erkend dat hij in het telefoongesprek met [naam journalist] op 12 maart 2020 heeft verwezen naar klager toen [naam journalist] hem vroeg welke advocaten hem zouden opvolgen. Op de zitting van de raad leek verweerder te suggereren dat niet hij, maar de familie van de kroongetuige de naam van klager aan [naam journalist] heeft gegeven, maar dat staat haaks op wat verweerder in zijn antwoord op de klacht heeft geschreven. Bovendien heeft de gemachtigde van klager terecht opgemerkt dat als [naam journalist] al door de familie van de kroongetuige was geïnformeerd over de (mogelijke) rol van klager in de verdediging van de kroongetuige, [naam journalist] niet aan verweerder had hoeven vragen wie de verdediging verder zou oppakken. Door de naam van klager zonder enige noodzaak aan een journalist van de Telegraaf te melden, in een zaak als het Marengo-proces waarvan verweerder als voormalig advocaat van de kroongetuige als geen ander weet welke veiligheidsrisico’s die zaak met zich brengt gezien diens tot dan toe geldende eigen anonimiteit en op handen zijnde ingrijpende veiligheidsmaatregelen voor zijn kantoor en terwijl op 12 maart 2020 in het geheel nog niet vast stond dat klager de kroongetuige zou gaan bijstaan, laat staan dat dit publiekelijk bekend was, heeft verweerder de gerechtvaardigde belangen van klager onvoldoende in acht genomen en daarmee onbetamelijk gehandeld.

Beroepsgronden

6.5 Verweerder heeft beroep ingesteld tegen de beslissing om de behandeling van de klacht voort te zetten, de gegrondverklaring van klachtonderdeel a) en de opgelegde maatregel. Hij heeft hiertoe, samengevat, het volgende aangevoerd.

Voorzetting klacht om redenen ontleend aan algemeen belang
6.6 Allereerst voert verweerder aan dat de raad heeft miskend dat de feitelijke grondslag van de klacht door verweerder wordt betwist en prima facie verschillend gedacht kan worden over de waardering van het bewijs, zodat voortzetting van de klacht niet in de rede ligt. Hierbij wijst verweerder op een uitspraak van dit hof (HvD 23 november 2012, ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3524). Verweerder betwist dat hij de naam van klager aan [naam journalist] heeft medegedeeld. Verder heeft de raad, aldus verweerder, verzuimd te onderbouwen waarom de door klager gestelde normschending het belang van de advocatuur en andere rechtshulpverleners in het algemeen raakt.

Klachtonderdeel a)
6.7 Volgens verweerder heeft de raad ten onrechte overwogen dat verweerder op 12 maart 2020 aan [naam journalist] heeft medegedeeld dat klager bijstand wenste te verkrijgen van (het kantoor) van klager. [naam journalist] heeft in een e-mail van 17 januari 2022 aan verweerder bevestigd dat hij de naam van klager niet op 12 maart 2022 van verweerder heeft vernomen. Verweerder heeft op 12 maart 2020 alleen contact met [naam journalist] gehad, omdat een familielid van de kroongetuige verweerder had verzocht in berichtgeving te (doen) vermelden dat verweerder en de kroongetuige in goed overleg uit elkaar zijn gegaan. Verder heeft verweerder per abuis zijn antwoord op de klacht niet duidelijk geformuleerd. Verweerder bedoelde hiermee te zeggen dat hij de naam van klager pas nadien op 17 maart 2020 heeft genoemd en dus eerst nadat [naam journalist] de naam van klager aan verweerder had genoemd.

6.8 Ter onderbouwing heeft verweerder de al genoemde verklaring per e-mail van [naam journalist] van 17 januari 2022 in het geding gebracht en aangeboden hem als getuige te laten horen (indien het beroep - zonder dat [naam journalist] is gehoord - niet mocht slagen).

6.9 Ook is de raad er volgens verweerder ten onrechte vanuit gegaan dat klager door verweerder als opvolger werd beschouwd. Klager was immers een journalist en dus onbevoegd om rechtsbijstand te verlenen.

Ten aanzien van de maatregel
6.10  Tot slot stelt verweerder dat de opgelegde maatregel van schrapping van het tableau een te zware sanctie is.

Verweer in beroep

6.11  De deken heeft, samengevat, het volgende verweer gevoerd.

Voorzetting klacht om redenen ontleend aan algemeen belang
6.12  De deken sluit zich aan bij het oordeel van de raad. Dat verweerder een andere visie heeft op de rol van klager en dat hij de grondslag van de klacht (inmiddels) betwist, doet niets af aan de beslissing van de raad om de behandeling van klagers klacht, na diens overlijden, voort te zetten.


Klachtonderdeel a)
6.13  Ten aanzien van klachtonderdeel a) heeft de deken aangevoerd dat zij op grond van artikel 47a lid 4 van de Advocatenwet geen (nader) (feiten)onderzoek kan doen. De deken verwijst daarom naar verweerders eerdere erkenning dat hij op 12 maart 2020 met [naam journalist] heeft gesproken over de betrokkenheid van klager bij de verdediging van de kroongetuige en naar wat er in de klacht van klager staat vermeld. De deken verwijst hierbij naar de verklaring van klager in de klacht en naar de verklaring van het familielid van de kroongetuige (zie hiervoor 4.6 en 4.7).

Overwegingen hof

Toelaten nagekomen producties (Signal/Whatsapp-berichten)
6.14  Tijdens de zitting heeft verweerder in zijn tweede termijn alsnog bezwaar gemaakt tegen het aan het dossier toevoegen van de nadere producties (de Signal/Whatsapp-berichten) die de deken wel aan het hof heeft gezonden, maar niet aan verweerder. Het hof ziet geen aanleiding om deze nadere producties te weigeren, gezien de beperkte omvang ervan maar bovenal omdat - zoals hierna zal blijken - het hof de inhoud van de producties niet heeft betrokken bij zijn verdere overwegingen en verweerder daarvan geen nadeel ondervindt.

Maatstaf - voortzetting klacht om redenen ontleend aan algemeen belang
6.15  Voor de beoordeling van de vraag of de behandeling van een klacht na - in dit geval - het overlijden van klager om redenen van algemeen belang moet worden voortgezet zoals bedoeld in artikel 47a, lid 6 jo lid 3 van de Advocatenwet, heeft het hof in een eerdere uitspraak (HvD 23 november 2012, ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3524) enkele niet-limitatieve uitgangspunten geformuleerd. Verweerder heeft zich beroepen op het uitgangspunt dat voortzetting van de behandeling doorgaans niet in de rede ligt indien de feitelijke grondslag van de klacht door de verweerder wordt betwist en prima facie verschillend kan worden gedacht over de waardering van het bewijs daarvan. In hoger beroep betwist hij immers dat hij de naam van klager tegen [naam journalist] heeft genoemd op 12 maart 2020.

6.16  De deken heeft aangevoerd dat tegen de beslissing van de raad om de behandeling van de klacht in het algemeen belang voort te zetten, geen hoger beroep openstaat, gelet op het bepaalde in art. 47a lid 7 Advocatenwet. Het hof volgt de deken niet in deze uitleg van die bepaling. De wetgever is ervan uitgegaan dat de beslissing op grond van art. 47a Advocatenwet een tussenbeslissing is. Tegen die tussenbeslissing als zodanig is geen zelfstandig hoger beroep mogelijk, anders dan gelijk met dat tegen de einduitspraak van de raad.

6.17  In het geval de raad heeft geoordeeld dat de behandeling van de klacht moet worden voortgezet op gronden aan het algemeen belang ontleend, brengt het naderhand, dus in hoger beroep, betwisten van de feitelijke grondslag van de klacht door verweerder niet zonder meer met zich dat het algemeen belang aan de klachtbehandeling komt te ontvallen. Het hof zal dan ook moeten oordelen of de behandeling van de klacht in het algemeen belang had moeten worden voortgezet.

6.18  Naar het oordeel van het hof is dat het geval. Verweerder wordt een ernstig verwijt gemaakt van overtreding van een belangrijke beroepsnorm, dat bovendien principieel van aard is. Verweerder was als advocaat niet alleen jegens zijn cliënt tot geheimhouding verplicht maar neemt daarnaast in het maatschappelijk verkeer een vertrouwenspositie in. Een advocaat kan juist een kroongetuige bijstaan omdat de rechtsbijstand aan de cliënt in dergelijke zaken gepaard gaat aan een bijzondere verantwoordelijkheid voor de rechtspleging en de andere bij het proces betrokkenen. Nu het verwijt aan de advocaat is dat hij die bijzondere verantwoordelijkheid heeft miskend door zich tegenover een journalist uit te laten over een van andere betrokkenen, is de zaak van dien ernst dat het algemeen belang is gediend met het voortzetten van de klachtbehandeling.

6.19  De raad is dan ook op goede gronden tot voorzetting van de behandeling van klachtonderdeel a) overgegaan. Voor zover het beroep daartegen is gericht, wordt het verworpen.

Klachtonderdeel a) – telefoongesprek [naam journalist] op 12 maart 2020
6.20  In zijn reactie op de klacht in het dekenonderzoek heeft verweerder zonder enig voorbehoud erkend dat hij op 12 maart 2020 in een telefoongesprek aan [naam journalist] heeft meegedeeld dat klager betrokken was bij de opvolging van verweerder als advocaat van de kroongetuige. In hoger beroep heeft verweerder die mededeling betwist. Verweerder heeft daarbij een e-mail van [naam journalist] van 17 januari 2022 overgelegd, waarin [naam journalist] aangeeft dat hij de naam van klager niet op 12 maart 2020 van verweerder kan hebben vernomen.

6.21  Anders dan verweerder heeft betoogd, leidt het hof uit de stukken af dat verweerder op 12 maart 2020 wel de naam van klager aan [naam journalist] heeft genoemd. Verweerder heeft dit uitdrukkelijk en zonder voorbehoud erkend in de procedure bij de raad. Hij heeft namelijk in het dekenonderzoek uitdrukkelijk, op verschillende plaatsen en zonder enig voorbehoud uiteengezet wat er in dat telefoongesprek met [naam journalist] aan de orde is geweest. Verweerder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze erkenning een fout of vergissing is geweest of op een misverstand berust. Het hof neemt zijn erkenning dan ook tot uitgangspunt. 

6.22  Dat verweerder de naam van klager op 12 maart 2020 aan [naam journalist] heeft genoemd, wordt ook ondersteund door de verklaring van klager in diens klacht, door de verklaring van een familielid van de kroongetuige en door wat [naam zoon van klager] op de zitting bij het hof heeft verklaard. Een familielid van klager heeft namelijk verklaard dat hij op 12 maart 2020 telefonisch met klager heeft gesproken en dat klager ontdaan was, omdat de anonieme advocaat van de kroongetuige (verweerder) zijn naam zou hebben gezegd tegen [naam journalist]. Uit de verklaring van [naam zoon van klager] blijkt dat er op 12 maart 2020 op het advocatenkantoor, waarvan klager directeur was en waar [naam zoon van klager] als advocaat werkzaam was, ook over de kwestie is gesproken dat verweerder de naam van klager, althans de naam van het advocatenkantoor, had genoemd als de partij die de opvolging van de anonieme advocaat – verweerder – zou regelen.

6.23  De door verweerder overgelegde verklaring van [naam journalist] van 17 januari 2022 doet aan het voorgaande niets af, alleen al omdat [naam journalist] zijn verklaring kennelijk baseert op (alleen) een reconstructie aan de hand van WhatsApp-berichten, waarin een Whatsapp-bericht van 23 maart 2020 doorslaggevend is. In dat bericht vroeg hij verweerder of verweerder al wist wie zijn opvolger was. Anders dan [naam journalist], acht het hof dat bericht niet in tegenspraak met een eerdere, telefonische bespreking op 12 maart 2020 over de vraag wie de opvolging gaat regelen. Zoals verweerder met klem heeft opgemerkt, was klager immers -  in zijn ogen - niet de opvolger van verweerder, maar (hoogstens) degene die de opvolging zou regelen.

6.24  Met de raad is het hof dan ook van oordeel dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door in het telefoongesprek mede te delen dat klager een rol zou gaan spelen in de verdediging van de kroongetuige, waarmee hij mededelingen heeft gedaan over bijzonderheden van een door hem behandelde zaak.

Voorwaardelijk getuigenverzoek verweerder
6.25  Ter zitting heeft verweerder verzocht om [naam journalist] als getuige te horen indien het hof verweerder niet volgt in zijn betoog over de rol van en de communicatie met [naam journalist]. Aangezien het hof de eerdere, volmondige erkenning door verweerder doorslaggevend acht om als vaststaand aan te nemen dat verweerder de naam van klager op 12 maart 2020 tegen de journalist heeft genoemd, ziet het hof geen reden om gevolg te geven aan het voorwaardelijke verzoek om de getuige te horen.

Maatstaf – betamelijk handelen (gedragsregel 1)
6.26  Een advocaat dient zich te onthouden van handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt en van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Bij zijn handelen moet een advocaat zich houden aan de vijf kernwaarden die in de Advocatenwet zijn vastgelegd. Het hof zal de betamelijkheid van het handelen van verweerder dan ook mede aan de hand van deze kernwaarden beoordelen.

6.27  Al bij de beoordeling of het algemeen belang voortzetting van de behandeling van de klacht rechtvaardigt na het overlijden van klager, heeft het hof overwogen dat verweerder een verwijt wordt gemaakt van overtreding van een belangrijke beroepsnorm. Dit verwijt wordt hem terecht gemaakt. Vaststaat immers dat hij de naam van klager tegenover de journalist heeft genoemd.

6.28  De essentie van het verwijt is dat verweerder zijn bijzondere vertrouwenspositie in de rechtspleging, als raadsman van de kroongetuige, heeft miskend door een journalist mee te delen dat klager mogelijk betrokken zou worden bij de verdediging van de kroongetuige. Daarbij is niet van belang dat klager verweerder niet als advocaat zou opvolgen, maar wellicht enkel de opvolging zou helpen regelen.

6.29  Met de genoemde bijzondere positie in de rechtspleging hangt samen dat van verweerder gevergd kon worden dat hij zich, meer nog dan gewoonlijk, zorgvuldig rekenschap zou geven van de hem toekomende vrijheid om mededelingen aan de pers te doen, ook over anderen dan zijn cliënt. Verweerder wist als geen ander dat betrokkenheid als belangenbehartiger van de kroongetuige in het Marengo-proces met veiligheidsrisico’s gepaard gaat. Verweerder moet zich dan ook bewust zijn geweest van het gevaarzettend karakter van zijn handelen. Van hem had dan ook uiterste voorzichtigheid en terughoudendheid mogen worden verwacht. Door desondanks zonder redelijk belang of noodzaak in verband met de zaak van de kroongetuige mededelingen over klager te doen aan een journalist, heeft hij in strijd gehandeld met de professionele verantwoordelijkheid die behoort tot de kernwaarde integriteit.

6.30  De slotsom is dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de kernwaarde integriteit en niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De bezwaren van verweerder tegen de beslissing van de raad treffen geen doel omdat het hof de klacht gegrond acht.

Maatregel
6.31  Het hof stelt voorop dat het oog heeft voor de moeilijke omstandigheden en de grote druk waaronder verweerder moest werken om de kroongetuige bij te staan, als opvolger van de eerdere advocaat van de kroongetuige die na een gewelddadige aanslag op hem was overleden. Dit laat onverlet dat ook van verweerder verwacht wordt dat hij zich houdt aan de voor hem geldende tuchtrechtelijke normen.

6.32  De raad heeft aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd voor de drie onder 1.2 genoemde klachtzaken en het dekenbezwaar tezamen. Met de raad is het hof van oordeel dat de maatregel van schrapping passend is, gelet op het volgende.

6.33  Verweerder heeft, zoals in deze zaak, de twee andere klachtzaken en het dekenbezwaar is komen vast te staan, op meerdere momenten op ernstige wijze belangrijke kernwaarden van de advocatuur, te weten de kernwaarden vertrouwelijkheid en integriteit, geschonden. Hij heeft de geheimhoudingsplicht (kernwaarde vertrouwelijkheid) tegenover een voormalig cliënt geschonden met 1) het interview met De Telegraaf, 2) de e-mail van 12 maart 2020 aan de officier van justitie, de rechter-commissaris en het NCTV, 3) een telefoongesprek met [naam journalist] van 12 maart 2020 en 4) het interview met het AD (zaaknummer 220034). Met het telefoongesprek en het interview met het AD heeft verweerder niet alleen ten opzichte van klager, maar ook ten opzichte van een mede-advocaat (zaaknummer 220032) de kernwaarde integriteit geschonden.

6.34  Deze schendingen hebben bovendien plaatsgevonden in het kader van een maatschappelijk belangwekkende en gevoelige strafzaak, het Marengo-proces. Verweerder had geen gerechtvaardigd belang om zo te handelen en van hem had uiterste terughoudendheid en voorzichtigheid mogen worden verwacht. Op de zitting bij het hof heeft verweerder weinig inzicht getoond in zijn handelen, omdat hij de schuld bij anderen legt in plaats van op zijn handelen te reflecteren. Het hof rekent verweerder daarbij aan dat hij ook op geen enkel moment overleg heeft gezocht met de deken.

6.35  Gelet op al deze omstandigheden tezamen, vindt het hof een schrapping de enige passende maatregel. Om praktische redenen zal deze enkel in het dekenbezwaar (zaaknummer 220031D) worden bekrachtigd.

Proceskosten
6.36  Nu het hof één maatregel oplegt voor de drie klachten, waaronder de onderhavige klacht, en het dekenbezwaar tezamen ziet het hof aanleiding verweerder ook maar één keer in de proceskosten van de NOvA en de Staat te veroordelen. Dat zal zijn in de beslissing op het dekenbezwaar (zaaknummer 220031D).


7 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 27 december 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 21-683/A/A.

Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. W.F. Boele, R. Verkijk, G.C. Endedijk en E.L. Pasma, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2023.
          
griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 17 februari 2023.