ECLI:NL:TAHVD:2023:183 Hof van Discipline 's Gravenhage 220328

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:183
Datum uitspraak: 27-10-2023
Datum publicatie: 01-11-2023
Zaaknummer(s): 220328
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de opdracht incl overeengekomen uurtarief niet schriftelijk vast te leggen en ook andere belangrijke informatie en afspraken niet vast te leggen. De raad had daarbij de klacht dat verweerder hoorbaar over klagers had geroddeld en klagers te beledigen gegrond verklaard,. Dit verklaart het hof ongegrond omdat verweerder dat in beroep voldoende gemotiveerd heeft betwist. Berisping.

Beslissing van 27 oktober 2023

in de zaak 220328

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klagers

gemachtigde: mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen,

advocaat te Utrecht

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 14 november 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 22-163/AL/MN). In deze beslissing zijn van de klacht van klagers de klachtonderdelen a) deels, b), e), f) en g) gegrond verklaard. De klachtonderdelen a) deels, c), d) en h) zijn ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, de reiskosten en de proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2022:285 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het hoger beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 13 december 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

  • de stukken van de raad;
  • het verweerschrift van klager;
  • de e-mail van 17 augustus 2023 van verweerder met bijlagen.

  2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 28 augustus 2023. Daar zijn verschenen klagers met hun gemachtigde en verweerder met zijn gemachtigde voor deze zitting, de heer K.. Verweerder heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

In de beslissing van de raad zijn de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht. Die feiten luiden als volgt.

3.1 Verweerder heeft klagers, echtelieden, bijgestaan in verschillende procedures (bodemprocedure en kort geding) vanwege een zakelijk civiel geschil met hun wederpartij.

​​​​​​​3.2 In november 2019 heeft verweerder de wederpartij gedagvaard om te verschijnen voor de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna verder: de rechtbank). Daarnaast is verweerder tegen de wederpartij een kort geding gestart.

​​​​​​​3.3 Op de factuur van 6 december 2019 met factuurnummer 19/06/19/01 van verweerder aan klagers staat onder meer vermeld:

“Inzake verrichte werkzaamheden [klagers]/[wederpartij] – leningovereenkomst – procedure kort geding rechtbank c.a. (…)

Honorarium 9,77 uur à € 300 per uur

(…)

Totaal: € 3.759,30

Het bedrag wordt per direct overgemaakt op (…)

Voor akkoord: [handtekening met pen]   Plaats: (…)

Naam in blokletters: [voorgedrukte namen klagers en met pen erachter geschreven:]

namens gemachtigde, [naam dochter klagers].  Datum: 6-12-2019.”

​​​​​​​3.4 Op de tweede factuur van 6 december 2019, met factuurnummer 19/05/19/01, van verweerder aan klagers staat onder meer vermeld:

“Inzake verrichte werkzaamheden [klagers]/[wederpartij] – leningovereenkomst – bodemprocedure rechtbank c.a. (…)

Honorarium 15,38 uur à € 300 per uur

(…)

Reeds betaald: € 824,00

Totaal: € 5.521,44

Het bedrag wordt per direct overgemaakt op (…)

Voor akkoord: [handtekening met pen]   Plaats: (…)

Naam in blokletters: [voorgedrukte namen klagers en met pen erbij geschreven:]

namens gemachtigde, [naam dochter klagers].  Datum: 6-12-2019.”

Deze facturen voor een totaalbedrag van € 9.280,74 zijn voor klagers betaald.

​​​​​​​3.5 Op 9 januari 2020 heeft de zitting in kort geding plaatsgevonden. Op 24 januari 2020 is daarin vonnis gewezen. De vorderingen van klagers zijn daarbij afgewezen.

​​​​​​​3.6 Op 28 januari 2020 heeft verweerder aan klagers een factuur met factuurnummer 19/05/19/06/02 gestuurd waarin onder meer is vermeld:

“Inzake verrichte werkzaamheden [klagers]/[wederpartij] – leningovereenkomst – bodemprocedure (v.a. 28 november 2019) en kort geding rechtbank (v.a. 4 december 2019) c.a.  (…)

Honorarium 17,48 uur à € 300 per uur

(…)

Totaal: € 6.930,66

Het bedrag wordt per direct overgemaakt op (…)

Voor akkoord:   Plaats:

Naam in blokletters: [voorgedrukte namen klagers]   Datum:”

Deze factuur is niet door of namens klagers ondertekend. Klagers hebben deze factuur niet betaald. Verweerder heeft klagers daarna aangemaand om te betalen.

​​​​​​​3.7 Op 11 februari 2020 is door de wederpartij het vonnis in kort geding van 24 januari 2020 aan klagers betekend.

​​​​​​​3.8 Op 13 februari 2020 heeft een bespreking op kantoor van verweerder met klager(s) plaatsgevonden. Verweerder heeft namens klagers tegen het kortgedingvonnis van 24 januari 2020 spoedappel ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem (hierna verder: het gerechtshof).

​​​​​​​3.9 In februari 2020 heeft klaagster een klacht over verweerder ingediend. Deze klacht is bij de deken in behandeling genomen onder dossiernummer Z 1088280.

​​​​​​​3.10 Klagers hebben zich in februari 2020 gewend tot mr. B om hun zaken van verweerder over te nemen. Verweerder heeft geweigerd om de dossiers van klagers over te dragen zo lang de factuur van 28 januari 2020 niet was betaald.

​​​​​​​3.11 Op 28 februari 2020 heeft mr. B op grond van gedragsregel 28 lid 2 bij de deken een verzoek tot bemiddeling ingediend om de dossiers van verweerder te krijgen.

​​​​​​​3.12 Op 11 maart 2020 heeft verweerder aan klagers een eindfactuur van € 4.913,04, inclusief btw, kosten derden en griffierechten, gestuurd. Klagers hebben ook deze factuur niet betaald.

​​​​​​​3.13 Per e-mail van 11 maart 2020 is namens de deken aan verweerder en mr. B bericht dat hij op basis van de afgegeven stukken heeft geconstateerd dat klagers nog aan verweerder een totaalbedrag van € 11.843,70 (facturen van 28 januari 2020 en van 11 maart 2020) zijn verschuldigd. De deken heeft aan de overdracht door verweerder van het dossier van klagers en van de originele appeldagvaarding aan mr. B de voorwaarde verbonden dat klagers de factuur van 28 januari 2020 direct zouden voldoen aan verweerder. Klagers hebben niet betaald. Mr. B heeft zich daarna teruggetrokken.

​​​​​​​3.14 Klagers hebben zich daarna tot advocaat mr. L. gewend met het verzoek om te bemiddelen tussen verweerder en hen zodat mr. L hun zaak kan overnemen.

​​​​​​​3.15 Per e-mail van 6 april 2020 heeft verweerder aan mr. L laten weten dat hij het recht van retentie toepast met betrekking tot het volledige dossier van klagers, maar dat hij in de tussentijd de belangen van klagers veilig heeft gesteld. Ter kennisgeving heeft verweerder aan mr. L de door hem ontvangen e-mail van de deken van 11 maart 2020 meegestuurd.

​​​​​​​3.16 In verschillende e-mails daarna in de periode april/mei 2020 heeft mr. L aan verweerder gevraagd om de communicatie met klagers te herstellen, hen te informeren over de stand van zaken in, onder meer, het spoedappel en het reguliere appel en om met klagers de vervolgstappen te bespreken. Op 4 mei 2020 heeft mr. L zich bij verweerder beklaagd dat verweerder nog steeds geen contact met klagers of mr. L had gezocht. Ook heeft mr. L in die e-mail aan verweerder laten weten dat tot verrassing van klagers executoriaal beslag op de tegoeden en ontvangen pensioengelden van klagers was gelegd. Dit terwijl klagers en mr. L in de veronderstelling verkeerden dat verweerder de tenuitvoerlegging van het kortgedingvonnis had laten schorsen.

​​​​​​​3.17 Het onder 3.9 genoemde dossier van klaagster is in juli 2020 door de deken gesloten (‘klacht in ruste’). De klachtonderdelen in dat dossier waren niet dezelfde als de huidige klachtonderdelen.

​​​​​​​3.18 Op 28 juli 2020 heeft verweerder aan klaagster gemeld dat zij herhaaldelijk voor een gesprek is uitgenodigd en dat hij diverse malen heeft verzocht om de openstaande facturen te betalen. Ook heeft hij haar laten weten dat hij, ondanks haar wanbetaling, de procedures en termijnen heeft bewaakt. Daarnaast heeft hij klaagster erop gewezen dat op 9 augustus 2020 een memorie van antwoord in incident moet worden genomen. Alleen indien klagers binnen 24 uur zijn facturen betalen, zal verweerder zijn rechtshulp voortzetten. In het andere geval zal hij zijn werkzaamheden voor klagers neerleggen. Klagers hebben niet betaald.

​​​​​​​3.19 Op 30 juli 2020 heeft verweerder zich uit de procedures bij de rechtbank en bij het gerechtshof onttrokken wegens een onoverkomelijk verschil van inzicht met klagers.

​​​​​​​3.20 Op 5 augustus 2020 heeft mr. L. verweerder verzocht om afgifte van de dossiers van klagers. Verweerder heeft zich opnieuw beroepen op het retentierecht en geweigerd om de dossiers af te geven zo lang door klagers niet is betaald.

​​​​​​​3.21 Verweerder heeft een incassoprocedure jegens klagers gestart vanwege de openstaande facturen ter hoogte van € 12.843,70. Bij vonnis van 18 januari 2023 heeft de kantonrechter de vordering van verweerder afgewezen. Verweerder heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Dat hoger beroep loopt nog.

4 KLACHT

​​​​​​​4.1 Voor zover in hoger beroep van belang houdt de klacht, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) een te hoog uurtarief van € 300,- in rekening te brengen (…);

b) klagers niet op de hoogte te houden van de voortgang in hun zaak;

c) (…);

d) (…);

e) de familie van klagers te beledigen en agressief te bejegenen;

f) uitgebreid met zijn collega's over (de familie van) klagers te roddelen, zoals een aantal familieleden in de wachtkamer van zijn kantoor hoorden terwijl zij langdurig zaten te wachten op een gesprek met verweerder;

g) klagers maandenlang te negeren;

h) (…).

5 BEOORDELING

Formele verweren

​​​​​​​5.1 Verweerder voert aan dat de beslissing van de raad onjuist tot stand is gekomen, omdat verweerder niet is gehoord door de raad. Verweerder heeft zich namelijk voor de zitting van de raad afgemeld met een ziekmelding per brief van 6 oktober 2022. De raad had verweerder moeten aanbieden per videoverbinding deel te nemen aan de zitting. De raad heeft echter zonder nadere overweging de zitting door laten gaan.  

​​​​​​​5.2 Het hof stelt vast dat verweerder in zijn brief van 6 oktober 2022 de raad heeft bericht dat hij om gezondheidsredenen niet aanwezig kon zijn bij de mondelinge behandeling van de klachtzaak door de raad. Verweerder doet daarbij het aanbod schriftelijk te repliceren op eventuele vragen van de raad. Verweerder vraagt daarin niet om aanhouding van de zaak en ook niet of het mogelijk is op een andere wijze deel te nemen, zoals via videoverbinding. Hieruit kon de raad begrijpen dat verweerder geen bezwaar had tegen het doorgaan van de mondelinge behandeling op 10 oktober 2022 buiten zijn aanwezigheid. Het standpunt dat de beslissing van de raad op onjuiste gronden tot stand is gekomen omdat verweerder niet gehoord is door de raad, volgt het hof daarom niet. Ook overigens heeft verweerder geen belang bij deze grond omdat hij in hoger beroep alsnog in staat is en was om zijn standpunt mondeling toe te lichten.

Hoger beroep van klagers

​​​​​​​5.3 In reactie op het beroepschrift van verweerder hebben klagers bij wijze van incidenteel appel in hun verweerschrift, door de griffie van het hof op 10 februari 2023 ontvangen, beroepsgronden aangevoerd tegen de ongegrondverklaring van de raad in haar beslissing van 14 november 2022 van de klachtonderdelen a) deels, c), d) en h). Op grond van artikel 56 Advocatenwet dienen alle beroepsgronden te zijn ontvangen binnen 30 dagen na verzending van de raadsbeslissing door het hof. De Advocatenwet laat geen ruimte voor uitstel van die beroepstermijn noch voor incidenteel appel. Het hof verklaart het beroep van klagers daarom niet-ontvankelijk in hun beroep.

Overwegingen raad

Ad onderdelen a), b) en g)

​​​​​​​5.4 Het ligt op de weg van de advocaat om de met cliënt gemaakte afspraken schriftelijk vast te leggen ter voorkoming van misverstanden en om deze afspraken ook te kunnen bewijzen (Regel 16 van de Gedragsregels advocatuur 2018, verder: gedragsregel 16). Daarnaast heeft een advocaat een voorlichtingsplicht met betrekking tot onder meer de financiële kant van de verkregen opdracht. De raad heeft bij de stukken geen opdrachtbevestiging van verweerder aan klagers aangetroffen waaruit blijkt welke werkzaamheden verweerder tegen welk uurtarief voor klagers zou gaan doen. Ook ontbreekt bij de stukken een schriftelijke inschatting door verweerder van de te verwachten kosten voor klagers en een plan van aanpak.

​​​​​​​5.5 Bij de stukken heeft de raad twee door één van de dochters van klagers namens klagers voor akkoord getekende facturen van 6 december 2019 aangetroffen. Voor zover verweerder er al vanuit mocht gaan dat deze dochter op 6 december 2019 gemachtigd was om namens klagers genoemde facturen voor akkoord te ondertekenen - een volmacht van klagers aan haar ontbreekt bij de stukken - kon verweerder naar het oordeel van de raad daaruit niets méér afleiden dan dat de dochter op dat moment instond voor betaling van die facturen. Anders dan verweerder betoogt, kon hij daaruit echter niets afleiden voor zijn toekomstige werkzaamheden voor klagers. Bij deze vermeende vervolgopdracht van klagers aan verweerder vanaf 6 december 2019, en daarmee een vermeende grondslag voor de vervolgfacturatie in januari en maart 2020, kunnen vraagtekens worden geplaatst. Of daarover tussen partijen afspraken zijn gemaakt, zal in de door verweerder tegen klagers gestarte incassoprocedure door de civiele rechter moeten worden uitgemaakt; dat is niet aan de tuchtrechter.

​​​​​​​5.6 Vaststaat dat verweerder zich op 30 juli 2020 heeft onttrokken als advocaat van klagers. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder met klagers tot dat moment onvoldoende gecommuniceerd en hen ook onvoldoende op de hoogte gehouden van de voortgang in de verschillende procedures. Op de verschillende e-mails van mr. L namens klagers met relevante vragen heeft verweerder onvoldoende inhoudelijk gereageerd. Stukken die het tegendeel aantonen, zijn niet overgelegd. Onduidelijk is verder waarom verweerder niet ook zelf het vonnis in kort geding van 24 januari 2020 aan klagers heeft toegestuurd, terwijl dat wel van een advocaat verwacht mag worden. Klagers hebben daarnaast betwist dat verweerder een plan van aanpak heeft gemaakt voor het spoedappel. Een schriftelijk stuk van verweerder dat hij dat wel heeft gedaan, ontbreekt bij de stukken.

​​​​​​​5.7 Op grond van vorenstaande omstandigheden, in onderling verband beschouwd, is de raad van oordeel dat verweerder is tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens klagers. De raad heeft de klachtonderdelen a), voor zover hij daarin tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld (met uitzondering van het verwijt dat verweerder excessief heeft gedeclareerd), b) en g) gegrond verklaard.

Ad onderdeel e) en f)

​​​​​​​5.8 Wegens onvoldoende betwisting van klagers stellingen door verweerder heeft de raad deze klachtonderdelen gegrond verklaard.

Beroepsgronden

​​​​​​​5.9 Verweerder komt op tegen de gegrondverklaring van de klachtonderdelen a) deels, b), g), e) en f). Hiertoe voert hij kort samengevat aan:

1.  Er is geen prijsafspraak tussen klagers en verweerder gemaakt dat met de betaling van de eerste twee facturen voorafgaand aan het kort geding op 9 januari 2020 alle werkzaamheden waren betaald. De opdracht was rechtsbijstand tegen betaling van een uurtarief. Voor zover de raad overweegt dat een opdrachtbevestiging ontbreekt, stelt verweerder dat zijn opdrachtbevestiging en het overeengekomen uurtarief blijkt uit de overgelegde checklist. Ook zijn bij de opdracht tot het instellen van een spoedappel financiële afspraken, o.m. over een uurtarief, met klagers gemaakt tijdens het gesprek van 13 februari 2020. Dat een ondertekend exemplaar van de opdrachtbevestiging ontbreekt, is het gevolg van de ruzie die ontstond tijdens de bespreking van 13 februari 2020. Tijdens die ruzie hebben klaagster en haar andere dochter de opdrachtbevestiging meegenomen zonder toestemming van verweerder. Verweerder kon op dat moment niet anders dan het spoedappel voor klagers instellen. Hierin heeft veel werk gezeten, omdat verweerder alle grieven moest uitwerken. Dit verklaart de latere facturen. 

2. Verweerder betwist dat hij heeft geroddeld over klagers en klagers onjuist heeft bejegend. Klaagster en haar dochters hebben ruzie gemaakt en geschreeuwd waarna hen is verzocht het pand te verlaten. Daarbij hebben zij zonder toestemming van verweerder de opdrachtbevestiging en stukken uit het dossier meegenomen.

3. Verweerder heeft een plan van aanpak gemaakt voor het instellen van het spoedappel in die zin dat de grieven daarin zijn besproken met klagers tijdens de bespreking van 13 februari 2020. Verweerder heeft dit verder niet schriftelijk vastgelegd omdat klagers aangaven een andere advocaat te zullen inschakelen.

4. De communicatie met opvolgend advocaat mr. L verliep voornamelijk telefonisch. Het ligt voor de hand dat mr. L als advocaat van klagers hen informeert over de voortgang in hun procedures. Verweerder heeft zich richting mr. L beroepen op het retentierecht, maar daarbij er steeds zorg voor gedragen dat klagers niet geschaad zouden worden in hun rechten.

Verweer in beroep

​​​​​​​5.10 Klagers hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Kort gezegd komt dat op het volgende neer:

1. Klagers verwijzen naar het vonnis van de kantonrechter van 18 januari 2023 waarin de vordering van verweerder op klagers is afgewezen. Verweerder heeft geen opdrachtbevestiging gestuurd en duidelijk financiële afspraken ontbreken. In eerste aanleg voerde verweerder aan dat de opdrachtbevestiging blijkt uit de ondertekening van facturen door de dochter van klagers; in hoger beroep stelt verweerder dat de opdrachtbevestiging uit een checklist zou blijken.

2. Verweerder stelt dat klagers stukken hebben gestolen. Dit is een excuus om te verbloemen dat verweerder kennelijk het dossier kwijt is. Daarbij doet verweerder – gezien het vonnis van de kantonrechter – een onterecht beroep op het retentierecht.

3. Verweerder heeft verzuimd een behoorlijk procesadvies te geven voorafgaand aan het instellen van het hoger beroep. Daarbij heeft hij zonder medeweten en instemming van klagers procedures gestart.

4.  Klagers handhaven hun standpunt dat verweerder hen onvoldoende heeft geïnformeerd over de voortgang in de procedures.

Maatstaf

​​​​​​​5.11 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

​​​​​​​5.12 Het hof betrekt bij de beoordeling van het beroep evenals de raad de volgende gedragsregels. Met betrekking tot de relatie met de cliënt geldt onder meer gedragsregel 16 lid 1. Daaruit volgt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent bij de advocaat te rusten. Verder neemt het hof evenals de raad tot uitgangspunt dat Gedragsregel 17 lid 2 (verder: gedragsregel 17) bepaalt dat advocaten ervoor moeten zorgen dat bij het aanvaarden van de opdracht duidelijke financiële afspraken met de cliënt zijn gemaakt. Ook geldt dat - indien een onoverbrugbaar verschil van inzicht met de cliënt is ontstaan - de advocaat zijn opdracht moet neerleggen. Als dat gebeurt, dan moet dat wel op zorgvuldige wijze worden gedaan met zo min mogelijk nadeel voor de cliënt (vgl. gedragsregel 14 leden 2 en 3).

Overwegingen hof

klachtonderdelen a) ten aanzien van het overeenkomen van het uurtarief, b) en g)

​​​​​​​5.13 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van deze klachtonderdelen te komen dan de raad. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over.

​​​​​​​5.14 Voor zover verweerder zich ter zake van het overeengekomen uurtarief beroept op de checklist die hij in hoger beroep heeft overgelegd, overweegt het hof als volgt. Deze checklist is niet aan te merken als een opdrachtbevestiging in die zin dat daaruit ondubbelzinnig blijkt welke opdracht van klagers verweerder heeft aangenomen, welke procedure(s) verweerder voor klagers zou voeren, wat de proceskansen en -risico’s daarvan zijn en welk uurtarief verweerder daarvoor in rekening mocht brengen. Niet alleen ontbreekt deze informatie in de checklist, ook is tot heden onduidelijk wat is besproken op welke datum en wanneer die checklist is opgemaakt. Bovendien ontbreekt de handtekening van klagers als opdrachtgevers. Een dergelijke opdrachtbevestiging ontbreekt niet alleen voor het kort geding en de bodemprocedure in eerste aanleg maar ook voor het spoedappel. De stelling van verweerder dat deze informatie mondeling wel degelijk is besproken en overeengekomen met klagers, kan verweerder, gelet op de betwisting door klagers, niet helpen. Gedragsregel 16 brengt immers mee dat het bewijsrisico bij verweerder ligt. Dat verweerder een en ander voldoende duidelijk, tijdig en volledig met klagers heeft besproken, is dan ook niet aannemelijk geworden. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat klagers die opdrachtbevestiging hebben gestolen, geldt dat dit niet vast is komen te staan bij gebrek aan bewijs tegenover de betwisting van klagers. Overigens lag het dan op de weg van verweerder – gezien voornoemde betekenis van de opdrachtbevestiging – klagers schriftelijk daarop aan te spreken en daarbij te bevestigen welke documenten volgens hem zonder overleg zouden zijn weggenomen. Daar komt bij dat er vervolgens niets aan in de weg stond om de opdracht met alle relevante aspecten (opnieuw) schriftelijk, verifieerbaar aan klagers te bevestigen. De raad heeft aldus op goede gronden deze klachtonderdelen in zoverre gegrond verklaard. Het hof verwerpt het hoger beroep van verweerder en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.

klachtonderdelen e) en f)

​​​​​​​5.15 Verweerder heeft deze klachtonderdelen gemotiveerd betwist in beroep. Tegenover die gemotiveerde betwisting hebben klagers hun standpunt niet nader met stukken onderbouwd inhoudende dat verweerder klagers heeft beledigd en agressief heeft bejegend en dat verweerder hoorbaar uitgebreid heeft geroddeld over klagers. Dit betekent dat deze verwijten niet zijn komen vast te staan en deze klachtonderdelen daarom alsnog ongegrond zijn.

tussenconclusie

5.16     De beslissing kan ten aanzien van de klachtonderdelen e) en f) niet in stand blijven. In zoverre zal de beslissing van de raad worden vernietigd. Voor het overige zal de beslissing ten aanzien van de klachtonderdelen a) ten aanzien van het overeenkomen van het uurtarief, b) en g) worden bekrachtigd.

Maatregel

​​​​​​​5.16 Het hof zal ook de door de raad opgelegde maatregel van berisping bekrachtigen, ondanks het feit dat twee klachtonderdelen in hoger beroep ongegrond worden verklaard. Verweerder heeft verzuimd aan het voor de advocatuur geldende basisvereiste te voldoen van (minimale) schriftelijke vastlegging van de opdracht die hij van klagers heeft gekregen en het uurtarief dat klagers daarvoor verschuldigd zouden zijn. Sterker nog, verweerder acht zijn werkwijze nog altijd juist – waarbij hij lijkt te menen dat gedragsregel 16 geen serieus te nemen regel is voor zijn praktijk - en weigert in te zien dat op deze wijze geen goede juridische basis voor zijn rechtsbijstand (in de vorm van een overeenkomst van opdracht) tot stand kan komen en (bij gebreke aan een duidelijke omschrijving van de inhoud en omvang van de opdracht) de kwaliteit van zijn rechtsbijstand niet, althans onvoldoende, toetsbaar is. Gezien de forse financiële belangen en consequenties  voor klagers heeft verweerder daardoor zijn zorgplicht jegens klagers geschonden. Ook weegt het hof mee dat verweerder in communicatief opzicht richting klagers ernstige steken heeft laten vallen, namelijk door het langdurig te verzuimen klagers (op achteraf toetsbare wijze) te informeren over de lopende procedures waarin hij bij de rechtbank en het gerechtshof nog als procesvertegenwoordiger optrad.  

Proceskosten voor de procedure bij het hof

​​​​​​​5.17 Omdat een beslissing wordt bekrachtigd waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:   

a) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

b) € 1.000,- kosten van de Staat.

​​​​​​​5.18 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

​​​​​​​6.1 verklaart het op 10 februari 2023 ingestelde beroep van klagers niet-ontvankelijk;

​​​​​​​6.2 vernietigt de beslissing van 14 november 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 22-163/AL/MN, voor zover daarin de klachtonderdelen e) en f) gegrond zijn verklaard;

en doet opnieuw recht:

​​​​​​​6.3 verklaart de klachtonderdelen e) en f) ongegrond;

​​​​​​​6.4 bekrachtigt voor het overige de beslissing van 14 november 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 22-163/AL/MN, voor zover die aan de beoordeling aan het hof is voorgelegd;

​​​​​​​​​​​​​​6.5 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. V. Wolting, W.F. Boele, I.P.A. van Heijst en E.C. Gelok , in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2023.

griffier                                                                                                       voorzitter             

De beslissing is verzonden op 27 oktober 2023 .