ECLI:NL:TAHVD:2023:181 Hof van Discipline 's Gravenhage 230069D

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:181
Datum uitspraak: 27-10-2023
Datum publicatie: 31-10-2023
Zaaknummer(s): 230069D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Verweerder is het niet eens met het handelen van de deken en de wijze waarop zij onderzoek doet naar zijn praktijk. Hij stelt dat bij derden aan de kaak en ziet zichzelf als klokkenluider. Verweerder gaat daarbij alle grenzen voorbij. Verweerder stuurt dreigende berichten naar de deken met daarbij derden in cc zoals haar kantoorgenoten van het advocatenkantoor en hij dreigt alle advocaten uit haar arrondissement en de pers bij hun geschil te betrekken. Verweerder ondermijnt hierdoor de toezichthoudende functie van de deken en is er enkel op gericht de deken te schaden. Verweerder laat zich daarbij niet corrigeren door toezichthouders of tuchtrechters, waardoor hij zichzelf buiten de beroepsgroep heeft geplaatst. Desgevraagd geeft verweerder aan dat hij zijn kruistocht tegen de deken niet zal staken. Bekrachtiging beslissing raad. Schrapping. 

Beslissing van 27 oktober 2023

in de zaak 230069D

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

deken Noord-Nederland

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 20 februari 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 22-689/AL/NN/D). In deze beslissing is het dekenbezwaar gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van schrapping opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2023:27 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 17 maart 2023 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

  • de stukken van de raad;
  • het verweerschrift van de deken Noord-Nederland;
  • de e-mail van 14 augustus 2023 met twee bijlagen van de deken;
  • de e-mail van 16 augustus 2023 met een bijlage van de deken;
  • de e-mail van 17 augustus 2023 met een bijlage van de deken;
  • de e-mail van 18 augustus 2023 met bijlage van verweerder.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 28 augustus 2023. Daar zijn verweerder en de deken verschenen. De deken is vergezeld door mr. S., waarnemend deken, en mr. H., adjunct-secretaris van het ordebureau. Mr. S. heeft het standpunt van de deken toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die eveneens onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

Het hof gaat uit van de volgende feiten.

3.1 Er zijn verschillende dekenbezwaren tegen verweerder ingediend. Omwille van de overzichtelijkheid worden de feiten per dekenbezwaar weergegeven. Daarnaast heeft verweerder (op 5 mei 2022) ook een klacht tegen de deken ingediend. Aanvankelijk is deze klacht niet doorverwezen door het hof. Nadat verweerder de klacht opnieuw heeft ingediend, heeft het hof deze klacht op 13 november 2022 doorverwezen voor verder onderzoek en afhandeling naar de deken Den Haag. Bij voorzittersbeslissing van 5 juli 2023 is de tegen de deken gerichte klacht van verweerder kennelijk ongegrond verklaard (ECLI:NL:TADRSGR:2023:139).

Dekenbezwaar I tegen verweerder:

​​​​​​​3.2 Bij beslissing van 30 november 2020 (bekend onder zaaknummer 20-645/AL/NN/D) heeft de raad het dekenbezwaar tegen verweerder gegrond verklaard wegens belemmering van de deken in het uitvoeren van haar toezichthoudende rol. De raad heeft daarbij als maatregel een onvoorwaardelijke geldboete van € 2.500,- en een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twaalf weken aan verweerder opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is als bijzondere voorwaarde gesteld dat verweerder in het toen lopende onderzoek van de deken zijn volledige medewerking aan de deken moet verlenen door 56 dossiers van met name genoemde cliënten aan haar ter beschikking te stellen, tenzij dat op goede gronden kon worden geweigerd.

​​​​​​​3.3 Deze beslissing van de raad is bij beslissing van 21 mei 2021 (bekend onder zaaknummer 200291D) door het hof (alleen) vernietigd wat betreft de door de raad aan verweerder opgelegde maatregelen. Opnieuw rechtdoende heeft het hof aan verweerder de maatregel van voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes weken opgelegd met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is door het hof als bijzondere voorwaarde gesteld dat verweerder gehouden is om binnen twee weken aan de deken inzage te geven in de specifiek door haar verzochte dossiers. Het hof heeft ten aanzien van deze aan verweerder op te leggen maatregel onder meer overwogen:

“5.15 (…) De houding van verweerder om niet te willen voldoen aan het verzoek van de deken vindt het hof zorgelijk. Vooral omdat ter zitting is gebleken dat verweerder het verzoek niet met voldoende professionele distantie heeft opgevat en het verzoek ‘persoonlijk’ maakt. Op suggesties van het hof dat een gesprek tussen verweerder en de deken de tussen hen ontstane verslechterde verstandhouding zou kunnen verbeteren, heeft verweerder laten weten daartoe niet bereid te zijn. Verweerder lijkt een persoonlijke rancune jegens de deken te hebben ontwikkeld. Verweerder ondermijnt met zijn gedrag effectief toezicht door de deken. Dergelijk toezicht is een van de kerntaken van de deken. Ook het hof acht het gedrag van verweerder dan ook zeer laakbaar en onbetamelijk tegenover de beroepsgroep. (…)”

Dekenbezwaar II tegen verweerder en gelijktijdig verzoek deken ex artikel 48e Advocatenwet tot tenuitvoerlegging (TUL):

​​​​​​​3.4 Op 27 september 2021 heeft de raad in dekenbezwaar II (bekend onder zaaknummer 21-532/AL/NN/D) het dekenbezwaar van 17 juni 2021 tegen verweerder gegrond verklaard, omdat verweerder opnieuw niet had voldaan aan het verzoek van de deken om de verzochte dossiers ter beschikking te stellen. De raad heeft aan verweerder de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van twaalf weken opgelegd.

​​​​​​​3.5 Eveneens op 27 september 2021 heeft de raad in de TUL-zaak (bekend onder zaaknummer 21-531/AL/NN/D) op verzoek van de deken van 17 juni 2021 de tenuitvoerlegging gelast van de door het hof op 21 mei 2021 (in dekenbezwaar I) aan verweerder voorwaardelijk opgelegde schorsing voor de duur van zes weken. In de TUL-beslissing heeft de raad onder meer overwogen:

“Met betrekking tot de andere door verweerder aangevoerde omstandigheid dat hij niet kan voldoen aan de opgelegde bijzondere voorwaarde, stelt de raad vast dat het bestuur van het advocatenkantoor - na de beslissing van het hof - maatregelen heeft getroffen ten gevolge waarvan hij de dossiers niet meer zou kunnen afgeven. De raad constateert dat die maatregelen bewust en op initiatief van verweerder zijn genomen om niet te hoeven voldoen aan het verzoek van de deken. Anders dan verweerder is de raad van oordeel dat verweerder met deze handelwijze, mede gelet op het feit dat verweerder nog steeds de feitelijke beschikking heeft over de dossiers, niet onder zijn verplichtingen uit kan komen. Verweerder heeft ten onrechte geen medewerking verleend aan het onderzoek van de deken.”

De raad heeft in de TUL-beslissing bepaald dat de schorsing van zes weken inging op 11 oktober 2021 .

​​​​​​​3.6 In dekenbezwaar II heeft het hof op 7 november 2022 de door de raad opgelegde schorsing voor de duur van twaalf weken verhoogd naar 26 weken met ingang van 12 december 2022 en onder meer daarover overwogen:

“Tijdens de zitting in hoger beroep heeft verweerder verklaard dat hij - toen hij werd geconfronteerd met het herhaalde verzoek van de deken om de dossiers ter beschikking te stellen - bewust de hakken in het zand heeft gezet en naar eigen zeggen zand in de machine van de deken heeft willen strooien. Verweerder heeft met deze uitlatingen bevestigd dat hij het onderzoek van de deken opzettelijk en doelbewust heeft gefrustreerd. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat de deken er volgens hem op uit is hem te laten schrappen van het tableau. Verweerder meent daarnaast dat de verzoeken van de deken gebaseerd zijn op list en bedrog. Hij heeft in dit verband opgemerkt dat hij van mening is dat deze deken niet in de advocatuur thuishoort en dat hij doorgaat tot dat zij van het tableau is geschrapt.

Het hof acht deze opstelling van verweerder een behoorlijk advocaat volstrekt onwaardig. Verweerder heeft immers bewust ervoor gekozen om ondanks de onherroepelijke beslissing van dit hof de gevraagde dossiers niet af te geven, zoals hiervoor […] is overwogen. Deze werkwijze en opstelling van verweerder (ook ter zitting) getuigen niet alleen van gebrek aan respect voor beslissingen van dit hof, maar bovenal van gebrek aan respect voor het volstrekt gelegitimeerde toezicht van de deken waaraan verweerder zich dient te onderwerpen. Dat wordt verweerder hoogst kwalijk genomen.

Het hof concludeert uit het voorgaande dat verweerder door zich te onttrekken aan het toezicht van de deken en met de wijze waarop hij die weigering vorm heeft gegeven de kernwaarde integriteit heeft geschonden. Uit het optreden van verweerder blijkt herhaald onvoldoende inzicht in de bijzondere positie die hij als advocaat vervult en de verplichtingen die in het kader van het toezicht op de advocatuur op hem rusten. De ernst van de gedragingen van verweerder, de opstelling van verweerder, mede ter zitting, in combinatie met zijn tuchtrechtelijk verleden brengen het hof ertoe aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitvoering van de praktijk voor de duur van zesentwintig weken op te leggen.”

​​​​​​​3.7 In de TUL-zaak heeft het hof op 7 november 2022 de beslissing van de raad tot tenuitvoerlegging bekrachtigd en daarover onder meer overwogen:

(…) Het hof zal zoals hiervoor is vermeld in de zaak 210328D (het dekenbezwaar) de beslissing van de raad bekrachtigen, met uitzondering van de op te leggen maatregel. Met deze onherroepelijke beslissing staat vast dat verweerder binnen de voor hem op grond van de bij beslissing van 21 mei 2021 door het hof bepaalde proeftijd zich andermaal tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gedragen. Dit is een schending van de door het hof gestelde algemene voorwaarde. Verweerder heeft hierbij verzuimd binnen twee weken na de beslissing van het hof de deken inzage gegeven in de door haar verzochte dossiers. Dit betreft daarmee tevens een schending van de door het hof gestelde bijzondere voorwaarde. Het hof zal daarom de beslissing van de raad bekrachtigen, waarbij de tenuitvoerlegging van de door het hof bij deze beslissing aan verweerder voorwaardelijk opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes weken is gelast.

Dekenbezwaar III :

​​​​​​​3.8 Op 20 januari 2022 heeft de deken naar aanleiding van de ontvangen signalen wederom een bezwaar ingediend. In dat bezwaar verwijt de deken verweerder dat hij door zijn handelwijze als advocaat-bestuurder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad door een verdienmodel te maken van toevoegingen in de sociale zekerheid dat ten koste gaat van de kwaliteit. Ook wordt hem als advocaat verweten kansloze procedures te voeren.

​​​​​​​3.9 Bij beslissing van 27 juni 2022 heeft de raad het dekenbezwaar van 20 januari 2022 met zaaknummer 22-044/AL/NN/D, tegen het advocatenkantoor en verweerder ongegrond verklaard.

​​​​​​​3.10 Tegen deze beslissing is hoger beroep ingesteld. Op het moment van deze beslissing loopt  dat hoger beroep nog.

Dekenbezwaar IV :

​​​​​​​3.11 In een e-mail van 31 mei 2022 heeft de deken onder meer het volgende aan de raad en verweerder bericht:

“Op 25 april 2022 heb ik een dekenbezwaar [bekend onder zaaknummer 22-347/AL/NN/D; hof] tegen [verweerder] ingediend omdat hij - kort gezegd - een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor had ingediend, naar aanleiding van het feit dat mr [S] zich had uitgesproken tegenover (medewerkers van) de deken. Ik had [verweerder] gevraagd zijn verzoek in te trekken en hem voorgehouden dat hij anders een dekenbezwaar tegemoet kon zien. [Verweerder] volhardde (toen) echter in zijn voornemen.

Inmiddels ontving ik het bericht van mr [S] dat [verweerder] (dus kennelijk nadat ik het dekenbezwaar had ingediend) het verzoek voorlopig getuigenverhoor wel heeft ingetrokken. Ik zou het reeds ingediende dekenbezwaar kunnen handhaven om principiële redenen, maar ik geef er in deze omstandigheden de voorkeur aan mijn dekenbezwaar in te trekken.”

​​​​​​​3.12 Met een e-mail van 2 juni 2022 heeft verweerder de raad verzocht om het ingetrokken dekenbezwaar voort te zetten op grond van het bepaalde in artikel 47a lid 2 onder a of b van de Advocatenwet wegens bedrog van de deken. De deken heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de raad.

​​​​​​​3.13 Op 20 juni 2022 heeft de raad het verzoek van verweerder tot voortzetting van het dekenbezwaar afgewezen omdat artikel 47a Advocatenwet alleen op ingetrokken klachtzaken van toepassing is.

Dekenbezwaar V: het hier aan de orde zijnde dekenbezwaar

​​​​​​​3.14 Op 19 juli 2022 heeft verweerder de volgende e-mail, met bijlagen, aan de deken, de dekens en bureaus van de andere orden in Nederland en de raad van de orde Noord-Nederland gestuurd:

"Geachte [deken] en collega's,

Bijgaande treft u een klacht (met bijlagen) aan die ik heb ingediend tegen [deken]. Ik ben van mening dat u als bestuursorganen van de NOVA en directe collega's op de hoogte moeten zijn.

Korte toelichting:

[De deken] is in 2020 een onderzoek gestart naar mijn praktijkvoering en heeft naar aanleiding van haar bevindingen een dekenbezwaar ingediend. Dit dekenbezwaar is overigens op alle 6 onderdelen ongegrond verklaard. U zult nu wellicht denken 'eind goed, al goed’, maar naar mijn mening heeft [deken] zich in het hele proces schuldig gemaakt aan fraude, bedrog, manipulatie en misbruik van bevoegdheid en zal ze zich hiervoor moeten verantwoorden. Ik verwijs u hierbij naar de bijlagen. Indien u geïnteresseerd bent in alle details van het handelen van [deken], kunt u mij verzoeken om bewijsstukken van de beweringen die ik doe.

Uiteraard heb ik [de deken] (meerdere keren) gevraagd om mij haar handelen uit te leggen. Mijn verzoeken worden echter slechts beantwoord met het autoriteitsargument.

Ook heb ik geprobeerd om de kwestie voor te leggen aan CvT, RvO en HvD. De reacties waren respectievelijk:

- Wij gaan niet over individuele kwesties, maar over het systeem van toezicht.

- Een dekenbezwaar is geen klacht, dus hebt u geen recht op een inhoudelijke behandeling van uw zaak.

- U hebt uw klachtrecht verspeeld omdat u 3,5 jaar geleden een klacht hebt ingediend tegen een andere deken.

Zoals u zich kunt voorstellen beschouw ik deze reacties allemaal als gecreëerde argumenten om [de deken] de hand boven het hoofd te houden.

U bent nu dus op de hoogte van het handelen van [de deken] en ook hoe andere organen van de NOVA met deze kwestie omgaan. Ik hoop dat u wel op een objectieve en integere manier dit signaal gaat behandelen. Gezien mijn ervaringen met de organen van de NOVA zult u zich kunnen voorstellen dat ik echter weinig vertrouwen heb in deze uitgesproken hoop. Vermoedelijk zult u mij als 'gekkie' beschouwen en verder negeren.

Dat is dan ook de reden dat ik ook een andere strategie volg om een inhoudelijke beoordeling van het handelen van [de deken] af te dwingen; Ik gebruik in het voorgaande namelijk bewust zware termen als fraude, bedrog etc. Er zijn dan naar mijn mening maar 2 smaken: Ofwel [de deken] gaat mij aanklagen vanwege laster, ofwel doet ze dat niet en geeft ze daarmee impliciet toe dat mijn beschuldigingen juist zijn. Ik laat u over 4 weken weten of [de deken] een klacht tegen mij heeft ingediend.

@ [de deken]: Bij dezen dus de uitnodiging om een klacht tegen mij in te dienen. Doet u dat niet, dan zal volgende week een met deze email vergelijkbare email naar uw collega's bij [naam advocatenkantoor] gaan en de week erop naar alle advocaten in Noord­Nederland.

In afwachting van uw reactie en met vriendelijke groet,"

​​​​​​​3.15 Nadat het ordebureau aan verweerder had laten weten dat de deken door vakantie niet op zijn e-mail kon reageren, heeft verweerder op 20 juli 2022 daarop als volgt geantwoord:

“Als [de deken] haar vakantie belangrijker vindt, dan is dat uiteraard haar goed recht.

Het zal mij echter niet weerhouden van het doorzetten van de aangekondigde vervolgstappen.”

​​​​​​​3.16 Op 25 juli 2022 heeft verweerder de volgende aan de deken gerichte e-mail met bijlagen gestuurd onder meer aan haar kantoorgenoten (ruim 50 advocaten) van het advocatenkantoor waaraan de deken als advocaat is verbonden:

“Vanuit de media heb ik vernomen dat u zich (als voorzitter van het landelijk dekenberaad) in het debat over de toekomst van het toezicht op de advocatuur, op het standpunt stelt dat het toezicht op individuele advocaten in handen van lokale dekens dient te blijven.

Zoals u zult begrijpen uit hetgeen zich tussen ons heeft afgespeeld, verbaas ik mij er over dat u het lef hebt om zich in dit debat te mengen en juist dit standpunt in te nemen. U hebt er immers blijk van gegeven zelf totaal niet in staat te zijn om dergelijk toezicht uit te oefenen. (Voor de meelezers verwijs ik naar het bijgevoegd dekenbezwaar, mijn verweerschrift en de beslissing van de Raad van Discipline waarin al uw 6 klachtonderdelen ongegrond zijn verklaard. In de tuchtrechtelijke jurisprudentie kon ik geen voorbeelden ontdekken waarin een deken zo 'nat ging'.)

Het is verdrietig om te moeten constateren dat mensen met uw gebrek aan kunde in staat zijn om posities te bekleden zoals u doet. Integriteit is naar mijn mening voor dekens echter een nog veel belangrijkere eigenschap dan kunde. In dat licht is het totale gebrek aan integriteit dat u aan de dag hebt gelegd voor en tijdens uw onderzoek naar mijn praktijkvoering, nog veel schrijnender.

U hebt vanaf het begin af aan immers misbruik gemaakt van uw bevoegdheid en zich ontpopt als een fraudeur en bedrieger:

Onder verwijzing naar voor mij volkomen onbekende (en achteraf gezien onjuiste en niet bestaande) signalen kondigt u een onderzoek aan naar mijn praktijkvoering en vraagt daarbij 56 dossiers op die voor het merendeel helemaal niet door mij zijn behandeld. Op mijn vragen hierover en mijn verzoek om in gesprek te gaan, reageert u arrogant en verwijst u naar uw bestuursrechtelijke bevoegdheid. De 56 dossiers voor uw (onrechtmatige) fishing expedition hebt u samen met een medewerker van de Raad voor Rechtsbijstand geselecteerd op basis van 'verloren zaak' zodat de kans voor u groter zou zijn om te kunnen scoren.

Vervolgens doet u zelf een inhoudelijke onderzoek terwijl op geen enkele wijze blijkt dat u daar de expertise voor hebt. Dit blijkt ook wel uit de door u geformuleerde klachtonderdelen en de beoordeling daarvan. In uw dekenbezwaar uit u verder allerlei beschuldigingen waarvan u op dat moment al wist dat ze niet klopten, houdt u ontlastend bewijs achter en voegt u achteraf gecreëerde signalen toe om uw onderzoek te rechtvaardigen. Als klap op de vuurpijl intimideert u een ex-collega van mij met uw bevoegdheden om een negatieve verklaring over mij af te dwingen. (Voor de meelezers verwijs ik naar de ingediende klacht met een nog uitgebreidere omschrijving van het handelen van [de deken])

Zoals ik al heb aangekondigd, zal ik uw bedrog bij een steeds grotere kring bekend maken (deze email gaat in bcc naar al uw collega's bij [naam advocatenkantoor]. Doel hiervan is enerzijds een waarschuwing aan de betreffende personen over de kennelijke wijze waarop u met uw bevoegdheden om gaat. Anderzijds is het doel van deze emails om u uit te lokken om een klacht tegen mij in te dienen. Als mijn beschuldigingen immers niet waar zijn, is een deken klacht op zijn plaats. Nu u daar nog steeds geen initiatief toe neemt, kan dat beschouwd worden als het toegeven aan hetgeen waarvan ik u van beschuldig.

U zult zich wellicht afvragen waarom ik de behandeling van de klacht niet afwacht. Het antwoord is simpel; de voorzitter van het Hof van Discipline heeft het verzoek om verwijzing voor onderzoek afgewezen omdat de klacht niet voldoende concreet zou zijn (!) en omdat ik mijn klachtrecht zou hebben verspeeld omdat ik 3,5 jaar geleden een klacht tegen de vorige deken heb ingediend(!). De absurditeit van deze argumenten laat mijns inziens zien hoe ver gegaan wordt om u de hand boven het hoofd te houden. Kennelijk reiken uw tentakels inmiddels zo ver.

Bij dezen nogmaals het dringende verzoek om een klacht tegen mij in te dienen. Dergelijke laster als bovenstaande kunt u toch niet over uw kant laten gaan?

Indien u wederom geen actie onderneemt, zal volgende week een met deze email vergelijkbare naar alle advocaten in Noord-Nederland gaan. Tevens een kopie naar het DVHN.”

​​​​​​​3.17 Op 19 september 2022 heeft verweerder, na de zitting op 16 september 2022 van het hof in het hoger beroep van verweerder tegen de beslissingen van de raad op dekenbezwaar II en in de TUL, onder meer het volgende aan de deken, in cc aan het hof en in bcc ‘naar alle personen naar wie verweerder eerder een kopie van andere dossierstukken zond’, geschreven:

“(… ) De tendens van wat u doet is typerend. Zo hebt u het immers ook in uw dekenbezwaar gedaan. U liegt een heleboel dingen die afzonderlijk misschien niet zo belangrijk lijken, maar uiteindelijk is mijn hele betoog gebagatelliseerd en lijkt het alsof juist ik de boel bij elkaar verzin. De tuchtrechters gaan helemaal niet in op het overweldigende bewijs dat u een bedrieger bent omdat het zo onwaarschijnlijk is.

Van meerdere van deze punten (1,2, 4) is het overigens makkelijk voor het HvD om te controleren of uw standpunten wel in overstemming zijn met de waarheid omdat het bewijs blijkt uit de stukken die ze al in bezit hebben. Het punt hiervan is echter dat uit de vraagstellingen van de tuchtrechters bleek dat ze het dossier niet volledig of correct hebben gelezen (zie bijvoorbeeld bovengenoemd punt 4). Daarnaast heeft het er alle schijn van dat ze dit ook niet gaan doen bij het maken van een uitspraak. De tuchtrechters konden zich immers niet voorstellen waarom een deken zo te werk zou gaan als u doet en vroegen mij daarvoor een verklaring, in plaats van aan u. Kennelijk was hen ontgaan dat u zelf het antwoord al eerder gegeven had; op de vraag of u een oplossing zag voor onze escalerende vete, antwoordde u dat u mij een deskundige advocaat vindt, maar dat het probleem is dat gezag op mij werkt als een rode lap. Het gaat u dus helemaal niet om de kwaliteit van mijn praktijkvoering, maar u hebt een missie om mij te disciplineren. U weet toch zelf ook wel dat u uw bevoegdheden niet met dat doel hebt gekregen?

Het heeft er alle schijn van dat ik ook in hoger beroep veroordeeld zal worden op basis van uw leugens. U zult inmiddels begrijpen dat ik hier geen genoegen mee neem.

Deze email gaat in cc ook naar de griffie van het HvD. Niet om na te pleiten, maar met het verzoek om de onderstreepte passages op te nemen in het proces-verbaal. Of u de leugens waar u op betrapt bent zelf ook doorstuurt naar het HvD met het verzoek om het onderzoek ter zitting te heropenen, laat ik aan u. Ik kan me voorstellen dat u dit even met uw aansprakelijkheidsverzekeraar wilt bespreken. Dat deze kwestie ook civielrechtelijk een staartje zal krijgen, spreekt vanzelf.

Deze email gaat in bcc ook naar alle personen aan wie ik al eerder een kopie zond van andere dossierstukken (misschien dat iemand eens ingrijpt, vooral ook in uw bestwil). In het kader van fair-play, zal ik uw eventuele betwisting van mijn herinnering ook naar hen doorsturen. Ditzelfde geldt voor een inhoudelijk verweer op de door mij tegen u ingediende klacht.”

​​​​​​​3.18 Op 25 september 2022 heeft verweerder de raad en de deken een bericht gestuurd met in bcc de kantoorgenoten van de deken van het advocatenkantoor waaraan zij verbonden is. Hierin schrijft verweerder:

“(…)

Maar anyway, toen werd [de deken] geconfronteerd met het probleem van niet bestaande signalen en het vraagstuk van hoe de uit het onderzoek gebleken (vermeende) fouten van ex-collega’s aan mij toe te schrijven. Hiertoe heeft ze allerlei vormen van list en bedrog toegepast. Er moest en er zou een veroordeling voor mij gerealiseerd worden.

(…)

Gelukkig bent u bij de behandeling van het dekenbezwaar (n.a.v. het dossieronderzoek, 22-044) niet in de verdichtsels van [de deken]  getrapt en hebt u alle 6 klachtonderdelen ongegrond verklaard. Voor mij betekent dit echter geen genoegdoening. Ik heb dan ook een klacht tegen [de deken] ingediend bij het HvD ter doorverwijzing. (…) Overigens heb ik voor de goede orde mijn klacht inmiddels uitgebreid omdat [de deken] het tijdens de zitting van 16 september bij het HvD (…) wederom presteerde allerlei onwaarheden te uiten. U treft deze uitbreiding van mijn klacht als bijlage aan.

(…)

Overigens gaat ook deze email in bcc naar de collega’s van [de deken] in de hoop dat iemand haar tot de orde roept. Inmiddels lopen er 3 procedures bij de tuchtrechter en [de deken] heeft de 4e reeds aangekondigd. De collega’s lezen besmuikt mee, maar vooralsnog neemt niemand de verantwoordelijkheid om in te grijpen.”

​​​​​​​3.19 Op 2 oktober 2022 heeft verweerder een bericht geschreven aan de griffie van het hof met in cc de griffie van de raad en het College van Toezicht met in bcc de kantoorgenoten van het advocatenkantoor waaraan de deken verbonden is. In dit bericht schrijft hij onder meer:

“Uw collega’s (…) merkten ter zitting op 19 september (…) op dat de kennelijke vete tussen [de deken] en mij behoorlijk uit de hand aan het lopen is(…). Uw collega’s vroegen of wij hier zelf een oplossing voor zagen. [De deken] antwoordde daar op dat ze mij een deskundig advocaat vindt, maar gezag op mij werkt als een rode lap. Het hele circus is dus kennelijk niet begonnen vanwege de kwaliteit van mijn dienstverlening, maar om mij te disciplineren. Hiervoor heeft [de deken] haar bevoegdheden echter niet gekregen. Daarnaast zal ik nooit buigen voor despotie en ik zie dan ook geen oplossing waar ik aan bij kan dragen.

U hebt deze oplossing naar mijn mening wel. (…) Ik heb u daartoe meerdere keren duidelijk gemaakt op welke manieren [de deken] onrechtmatig en tuchtrechtelijk verwijtbaar haar bevoegdheden uitoefent. Voor de goede orde bijgaande nogmaals een kopie van de klacht die ik op 6 juli jl. ingediend heb. (…) Daarnaast nog een kopie van mijn email aan [de deken] naar aanleiding van voornoemde zitting van 19 september (…). Zoals u kunt zien, gaat het liegen en bedriegen gewoon door. Zie voor nog een sterk staaltje bedrog ook grief 5 en mijn reactie hier op.

(…)

Deze mail gaat in cc ook naar de RvD en het CvT en in bcc naar alle collega’s van [de deken]. Opdat er iemand wakker wordt!”

4 DEKENBEZWAAR

Het dekenbezwaar houdt, zoals ter zitting door de deken bevestigd, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door niet professioneel, niet zakelijk en als advocaat volstrekt ontoelaatbaar te handelen met de door hem gekozen grievende bewoordingen in verschillende e-mails aan de deken en die e-mails ook in brede kring van geadresseerden te verspreiden, met als doel om het dekenaal toezicht c.q. het tuchtrechtelijk onderzoek te bemoeilijken, te vertragen en te dwarsbomen en de deken daarmee (persoonlijk) te schaden.

5 BESLISSING RAAD

​​​​​​​5.1 De raad heeft in zijn beslissing van 20 februari 2023 in reactie op een formeel verweer van verweerder samengevat overwogen dat hij bevoegd is te oordelen over het dekenbezwaar omdat de deken op grond van artikel 46f Advocatenwet zelfstandig een dekenbezwaar kan indienen.

​​​​​​​5.2 De raad heeft het dekenbezwaar gegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen.

​​​​​​​5.3 Op basis van de beslissingen van het hof van 21 mei 2021 en 7 november 2022 staat vast dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de door de deken opgevraagde dossiers niet tijdig aan haar te verstrekken en hierin te volharden na de beslissing van 21 mei 2021. Verweerder is hiervoor eerst zes weken en vervolgens voor een half jaar geschorst.

​​​​​​​5.4 Vervolgens heeft verweerder zijn toezichtondermijnend handelen jegens de deken, zij het op een andere manier, voortgezet ook na indiening van voorliggend dekenbezwaar (V, hof). Zo heeft hij in zijn e-mails van 19 en 25 juli 2022 en van 19 september 2022 met zeer grievende bewoordingen over de (persoon van de) deken geschreven en deze in steeds bredere kring verspreid. Verweerder schrijft daarin dat de deken zich schuldig heeft gemaakt aan fraude, bedrog, manipulatie en misbruik van bevoegdheid en dat zij een bedrieger is. Dit alles met de intentie, zoals verweerder tijdens de zitting van de raad heeft bevestigd, om derden te waarschuwen voor deze deken. Daarnaast had verweerder met zijn handelen tot doel om bij de deken, of enig ander bevoegd orgaan, uit te lokken dat zij een klacht tegen hem in zouden dienen ‘om de waarheid boven tafel te krijgen’.

​​​​​​​5.5 Dit is een opstelling en wijze van handelen van verweerder zoals een behoorlijk advocaat absoluut niet betaamt. Met de door hem gekozen bewoordingen in bedoelde drie e-mails is verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid van meningsuiting ver te buiten gegaan, temeer daar de deken zich tegenover deze personen over de genoemde kwesties niet kon verdedigen vanwege haar geheimhoudingsplicht. Door die aan de deken gerichte e-mails in een steeds ruimere kring van onder meer landelijke dekens, ordebureaus en kantoorgenoten van het advocatenkantoor waaraan de deken is verbonden, te versturen en te dreigen met verspreiding aan de pers, heeft verweerder zich bovendien welbewust gericht op de persoon van de deken en van het geschil, net als bij de voorgaande deken in 2018, een persoonlijke vete gemaakt met de intentie om haar te schaden.

​​​​​​​5.6 De houding van verweerder getuigt niet alleen van een gebrek aan respect voor de onherroepelijke beslissingen van het hof, maar bovenal van gebrek aan respect voor het gelegitimeerde toezicht van de deken waaraan ook verweerder zich dient te onderwerpen.

​​​​​​​5.7 De raad heeft de maatregel van schrapping opgelegd. Zorgwekkend acht de raad dat verweerder heeft verklaard niet te stoppen totdat de deken de waarheid volgens verweerder vertelt, terwijl het hof vlak daarvoor in niet mis te verstane bewoordingen heeft geoordeeld over verweerders toezichtondermijnende opstelling jegens de deken en hij daarbij voor een half jaar is geschorst. De raad heeft nu een schrapping opgelegd en daarbij rekening gehouden met het in ernst oplopende tuchtrechtelijke verleden en het gebrek aan inzicht in het laakbare van zijn eigen handelen. De raad verwacht niet dat van een minder zware maatregel een waarschuwend, dan wel lerend effect zal uitgaan.

6 ONTWIKKELINGEN NA DE BESLISSING VAN DE RAAD

​​​​​​​6.1 Op 26 februari 2023 heeft verweerder de deken een e-mail gestuurd, waarin hij heeft geschreven:

“U zult ongetwijfeld kennisgenomen hebben van de door de RvD uitgesproken schrapping.

Wellicht denkt u in uw naïviteit dat onze vete hiermee eindigt, maar u vergist zich. Het gaat niet gebeuren dat ik 15 jaar hard werk om een bedrijf op te bouwen en dat u mij dit afneemt omdat ik niet voor u wil bukken. Mijn beroepsbevoegdheid is het brood van mijn kinderen. Als u uw leugens niet toegeeft en mij rehabiliteert en schadeloosstelt, zal ik het ook voor u privé maken.

Ik wil u een allerlaatste kans geven om open kaart te spelen en het bedrog toe te geven. Volledig en zonder de gebruikelijke flauwekul.

Laatste kans dus.

10 maart 2023 12:00. U kiest uw eigen lot.”

​​​​​​​6.2 Op 22 juni 2023 heeft verweerder een verzoek tot voorlopig getuigenverhoor ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, om onder meer de deken pro se te horen. Verweerder heeft hierin geschreven:

“(…)

[De deken] (…) heeft in de afgelopen jaren meerdere dekenbezwaren ingediend tegen verzoeker. Hierbij zijn naar de mening van verzoeker door [de deken] in diverse zittingen meermaals onjuiste feiten geponeerd en is meerdere keren ontlastend bewijs achtergehouden. Daarnaast weigert [de deken] rechtvaardigingsgronden te geven voor het vasthouden aan bewezen onjuiste standpunten.

(…)”

​​​​​​​6.3 Op 16 augustus 2023 heeft verweerder de gemachtigde van de deken in het getuigenverhoor, mr. De G., een bericht gestuurd. Dit bericht heeft verweerder in bcc verzonden naar de leden van de raad van de orde Noord-Nederland, alle dekens van de orde en de collega’s van de deken bij het advocatenkantoor waaraan zij is verbonden. In dit bericht heeft verweerder geschreven:

“(…)

Verder wil ik van de gelegenheid gebruik maken om u te wijzen op uw gedragsregels en dan in het bijzonder regel 15 lid 1. De belangen van de Orde van Advocaten en die van [de deken] pro se, lopen immers niet parallel. Nu duidelijk wordt dat het bedrog van [de deken] toch uit zal komen, lijkt het mij voor de publieke opinie verstandig als de Advocatenorde zelf schoon schip maakt. Voor uzelf zou het verstandig zijn om hierin overleg te voeren met de andere leden van de Raad van de Orde. [De deken] is vanwege het mogelijke tegenstrijdig belang niet de persoon in deze kwestie de Advocatenorde te vertegenwoordigen in de opdracht naar u.

U profileert zich op uw website als conflictoplosser met een voorkeur voor de minnelijke weg. U bent in deze zaak betrokken omdat [de deken] kennelijk een civiel getuigenverhoor wil voorkomen (zou ze iets te verbergen hebben?). Wat dit betreft lijkt de minnelijke oplossing heel simpel. [De deken] kent immers voor het grootste gedeelte de vragen al die ik haar ga stellen. Simpelweg antwoord geven is voor mij voldoende om het verzoek tot een getuigenverhoor in te trekken.

Deze email gaat in bcc naar de overige leden van de Raad van de Orde, de collega-dekens van [de deken] en haar collega’s bij [advocatenkantoor]. [De deken] heeft aangegeven dat ze dit heel vervelend vindt. Via een kort geding kan ze een verbod afdwingen om mij smadelijk/lasterlijk over haar uit te laten.”

7 BEOORDELING IN HOGER BEROEP

Bevoegdheid tuchtrechter in dekenbezwaar

​​​​​​​7.1 Verweerder heeft aangevoerd dat zowel de raad als het hof niet bevoegd is om te oordelen in dekenbezwaren en verwijst daartoe naar zijn verweerschrift in eerste aanleg. Daarin stelt hij dat op geen enkele wijze uit de Advocatenwet (artikel 46f) blijkt dat de raad iets zou moeten doen met een ter kennis gebracht dekenbezwaar. De door de raad toegeëigende bevoegdheid om het dekenbezwaar te behandelen (op grond van artikel 5 van het procesreglement van de raden) is in strijd met de wet en daarmee in strijd met het legaliteitsbeginsel.

​​​​​​​7.2 Het betoog van verweerder faalt. Het hof heeft eerder beslist dat uit artikel 46f Advocatenwet volgt dat een dekenbezwaar als een klacht in de zin van artikel 48 Advocatenwet moet worden opgevat waarop door de tuchtrechter wordt beslist. Het hof verwijst naar zijn uitspraak van 21 november 2022 (ECLI:NL:TAHVD:2022:159). Het hof ziet geen reden om van deze uitspraak terug te komen.

Beroepsgronden

​​​​​​​7.3 Verweerder treedt op als klokkenluider tegen het handelen van de deken en is zijns inziens genoodzaakt om het pad te bewandelen dat hij heeft gekozen. Over het handelen van de deken heeft hij meerdere malen tekst en uitleg gevraagd maar niet gekregen, ook niet van andere instanties binnen het advocatentuchtrecht. Deze omstandigheden rechtvaardigen volgens verweerder zijn handelen. En alleen al om die reden moet het dekenbezwaar van de deken niet worden gevolgd door de tuchtrechter. Eerst moeten de aantijgingen van verweerder aan het adres van de deken op juistheid onderzocht worden, voordat er geoordeeld kan worden over het dekenbezwaar. Afhankelijk van de vraag of die aantijgingen juist zijn of niet, is verweerder een klokkenluider dan wel is sprake van smaad en laster door hem.

Verweer in beroep

​​​​​​​7.4 De deken verzoekt het hof de beslissing van de raad te bekrachtigen en heeft daartoe samengevat het volgende aangevoerd.

​​​​​​​7.5 De deken verwijst naar de voorgeschiedenis tussen verweerder en de deken, zoals zij heeft uiteen gezet in haar dekenbezwaar. Dit dekenbezwaar is gebaseerd op de e-mailberichten waarin verweerder de deken zwart probeert te maken en haar probeert te beschadigen. Verweerder wilde daarmee een dekenbezwaar van de deken uitlokken, zoals hij in zijn e-mail van 19 juli 2022 en 25 juli 2022 aangeeft. In zijn beroepschrift schrijft verweerder daarentegen dat hij ‘ten einde raad’ de kantoorgenoten van de deken op de hoogte wilde brengen om ‘een en ander te forceren’. Onduidelijk is wat verweerder hiermee bedoelt, anders dan een dekenbezwaar uit te lokken, nu kantoorgenoten van de deken geen invloed hebben op het handelen van de deken – zeker niet in individuele klachtzaken.

​​​​​​​7.6 Ook het klokkenluiderargument overtuigt niet. Verweerder mag klagen over het handelen van de deken, wat hij ook heeft gedaan. De tuchtrechter heeft hem meerdere malen in het ongelijk gesteld. Verweerder accepteert de uitspraken van de tuchtrechter niet, evenmin als het gezag van de deken. Het gaat hier niet om klokkenluiden maar om eigenrichting.

​​​​​​​7.7 De e-mails van verweerder zijn intimiderend en beschadigend, waardoor die een ‘chilling effect’ op het toezichthoudend handelen en/of het gezag van de deken (kunnen) hebben.

​​​​​​​7.8 Dat verweerder volhardt in zijn handelwijze jegens de deken, blijkt ook uit de e-mail d.d. 26 februari 2023 die verzonden is na de beslissing van de raad (geciteerd onder 6.1).

Maatstaf

​​​​​​​7.9 Het hof stelt bij de beoordeling van dit dekenbezwaar de vrijheid van meningsuiting voorop. Deze vrijheid geldt niet alleen voor burgers of procespartijen, maar ook voor advocaten, zij het dat de bijzondere aard van het beroep van advocaat wel meebrengt dat hun optreden in het openbaar discreet, eerlijk en waardig dient te zijn, derhalve in overeenstemming met de “ethics of the legal profession”, vgl. EHRM 30 november 2006, NJ 2007/368 (Veraart tegen Nederland, § 53).

​​​​​​​7.10 Deze vrijheid brengt mee dat een advocaat zich ook afkeurend moet kunnen uitlaten, zij het dat de geoorloofdheid van de daarbij gebruikte bewoordingen haar begrenzing vindt in de betamelijkheid. Met name dient de advocaat niet bij te dragen aan een ondermijning van “the authority and impartiality of the judiciary” (art. 10 lid 2 EVRM).

7.11 Het hof ziet geen grond om voor het optreden van een advocaat tegenover de deken een andere maatstaf te hanteren. Ook voor de deken geldt immers dat hij vanwege zijn rol in het tuchtrecht zich als onafhankelijk professional opstelt en dat hij terughoudendheid en zakelijkheid mag verlangen wanneer het gaat om kritiek dan wel aanvallen op zijn optreden en op zijn persoon.

​​​​​​​7.12 In deze zaak staat dan ook de vraag centraal of de door verweerder gekozen bewoordingen in de richting van de deken al dan niet binnen de grenzen van de betamelijkheid zijn gebleven. Met andere woorden, het hof zal toetsen of verweerder heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt (artikel 46 Advw.)

Overwegingen hof en maatregel

​​​​​​​7.13 Toetsend aan deze maatstaf is het hof van oordeel dat de door verweerder gebruikte terminologie en toonzetting niet getuigen van de door een advocaat in zijn verhouding tot de deken in acht te nemen discretie en waardigheid. Van een noodzaak of bijkomende omstandigheden die het gebruik van zijn terminologie en handelwijze zouden kunnen rechtvaardigen, is niet gebleken, integendeel. Door zijn zware, niet onderbouwde beschuldigingen niet alleen tegen de deken te uiten maar die ook bewust te delen met derden heeft verweerder de grenzen van de betamelijkheid in vergaande mate overschreden. Het hof licht dat nog als volgt toe.  

​​​​​​​7.14 Verweerder ziet zichzelf kennelijk als een klokkenluider en is gefixeerd op het handelen van de deken. Verweerder verliest daarbij uit het oog op welke wijze hij dit op een passende (proportionele) wijze aan de orde kan stellen. Ook al zouden de verwijten van verweerder aan het adres van de deken enige grond hebben – wat de vraag is gezien de voorzittersbeslissing van 5 juli 2023 op de klacht van verweerder tegen de deken – dan geldt nog steeds dat het een behoorlijk advocaat absoluut niet betaamt om zich van dergelijke middelen te bedienen. Hoewel verweerder een tuchtklacht tegen de deken heeft ingediend, welke klacht nog voor ligt bij de raad van discipline, heeft verweerder er voor gekozen om de uitkomst van die procedure niet af te wachten maar om zijn kruistocht tegen de deken op onbetamelijke wijze voort te zetten hangende die procedure.

​​​​​​​7.15 Datzelfde verwijt geldt voor het feit dat verweerder derden bij zijn onenigheid met de deken probeert te betrekken door zijn berichten met verwijten mede te sturen aan kantoorgenoten van de deken en te dreigen met bekendmaking aan de pers en alle advocaten in het arrondissement waarop zij als deken moet toezien. Dit is ondermijnend voor de positie van de deken in haar arrondissement, terwijl zij in haar positie niet vrij is om daarop te reageren en zich vrijelijk te verdedigen. Voor die verspreiding bestaat geen enkele rechtvaardiging en de verspreiding kan alleen maar worden opgevat als een gerichte actie om de deken te beschadigen. Dat verweerder kennelijk van geen ophouden weet, blijkt uit zijn gedragingen zoals weergeven onder randnummer 6. Verweerder heeft de grenzen van het betamelijk handelen daarmee bij herhaling fors overschreden.

​​​​​​​7.16 Deze gedragingen en vooral het feit dat verweerder zich niet laat corrigeren door het toezichtapparaat van zijn beroepsgroep (de orde) of door de tuchtrechter maakt dat verweerder zichzelf buiten zijn eigen beroepsgroep heeft geplaatst. Hij wijst iedere vorm van toezicht en tucht van de hand, terwijl dit fundamentele uitgangspunten zijn bij de goede uitoefening van het beroep van advocaat en het deel uitmaken van die geprivilegieerde beroepsgroep. Doordat verweerder – ondanks het inmiddels grote aantal signalen van bevoegde organen binnen zijn beroepsgroep, waaronder meerdere schorsingen van de tuchtrechter – volhardt in zijn grensoverschrijdende gedrag richting de toezichthouder, heeft het hof de hoop verloren dat verweerders gedrag nog valt te corrigeren op een wijze dat hij in de toekomst nog onderdeel van de advocatuur kan uitmaken. Het hof is daarin bevestigd door de reactie van verweerder ter zitting van het hof. Het hof heeft verweerder uitgebreid bevraagd en expliciet voorgehouden dat deze procedure zijn laatste kans is, gezien de schrapping die hem boven het hoofd hangt, en hem gevraagd wat er voor nodig is om zijn strijd tegen de deken te staken. Verweerder heeft daarop bij herhaling gereageerd dat hij niet zal stoppen voor de deken (naar de mening van verweerder) openheid van zaken heeft gegeven en zijn vragen heeft beantwoord. Het hof bekrachtigt daarom de maatregel van schrapping van het tableau.

Proceskosten voor de procedure hof

​​​​​​​7.17 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:                                                                                                 

a) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

b) € 1.000,- kosten van de Staat.

​​​​​​​7.18 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

8 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

​​​​​​​8.1 bekrachtigt de beslissing van 20 februari 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 22-689/AL/NN/D;

​​​​​​​8.2 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. V. Wolting, W.F. Boele, I.P.A. van Heijst en E.C. Gelok , in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2023.

griffier                                                                                                       voorzitter             

De beslissing is verzonden op 27 oktober 2023 .