ECLI:NL:TAHVD:2023:177 Hof van Discipline 's Gravenhage 220200

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:177
Datum uitspraak: 20-10-2023
Datum publicatie: 27-10-2023
Zaaknummer(s): 220200
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht voormalig advocaat in hoedanigheid van (voormalig) deken. De raad heeft de klacht ongegrond verklaard. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.

Beslissing van 20 oktober 2023

in de zaak 220200

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerster

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 27 december 2021 van de voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ‘s-Hertogenbosch (zaaknummer: 21-992/DB/ZWB). In deze beslissing is de klacht van klaagster kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2021:221 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

1.2 Klaagster heeft tegen deze beslissing verzet ingesteld. De raad heeft in een beslissing van 23 mei 2022 het verzet van klaagster gegrond verklaard en de klacht ongegrond verklaard (hierna: de beslissing op verzet). De beslissing op verzet is onder ECLI:NL:TADRSHE:2022:78 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het hoger beroepschrift van klaagster tegen de beslissing van 23 mei 2022 is op 21 juni 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

  • de stukken van de raad;
  • het verweerschrift;
  • een brief met twee producties van verweerster van 14 augustus 2023;
  • een e-mail met drie producties van klaagster van 15 augustus 2023;
  • een e-mail met één productie van klaagster, eveneens van 15 augustus 2023;
  • een e-mail met één productie van verweerster van 16 augustus 2023.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 25 augustus 2023. Daar zijn verweerster en klaagster verschenen en hebben beiden het woord gevoerd. Klaagster heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.

3.2 Klaagster heeft als (voormalig) advocaat van 1972 tot en met 2008 ingeschreven gestaan op het tableau van het arrondissement Dordrecht. Vanaf 2008 stond klaagster ingeschreven op het tableau van het arrondissement Zeeland-West-Brabant.

​​​​​​​3.3 Verweerster heeft in haar hoedanigheid van (voormalig) deken de behandeling van een door haar voorganger ingediend dekenbezwaar tegen klaagster overgenomen. Ingevolge de beslissing van het Hof van Discipline van 20 april 2012 op voormeld dekenbezwaar is klaagster voor de duur van één jaar geschorst in de uitoefening van haar praktijk.

​​​​​​​3.4 Op 30 juli 2012 is klaagster op eigen verzoek geschrapt van het tableau.

​​​​​​​3.5 Omdat klaagster de ordebijdragen over de jaren 2011 en 2012 onbetaald had gelaten heeft de Raad van de Orde een civiele procedure bij de kantonrechter jegens klaagster aanhangig gemaakt. De kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, heeft bij vonnis van 22 april 2015 de vordering tot betaling van de ordebijdragen toegewezen en de vordering van klaagster tot het betalen van schadevergoeding in reconventie afgewezen.

​​​​​3.6 Klaagster heeft bij brief van 22 maart 2018 bij de deken een klacht ingediend over verweerster. De klacht had onder meer betrekking op het verstrekken van onjuiste informatie door verweerster aan het Hof van Discipline op 17 februari 2012 en aan de kantonrechter in processtukken van 29 oktober 2014 en 24 maart 2015. De voorzitter van de Raad van Discipline heeft bij beslissing van 27 maart 2019 de klacht, voor zover deze betrekking had op gedragingen van verweerster van vóór 22 maart 2015, niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige kennelijk ongegrond. De voorzitter overwoog onder meer dat evident was dat klaagster zich niet kon vinden in de standpunten die verweerster in haar hoedanigheid van (voormalig) deken heeft verwoord, maar dat dat niet betekent dat verweerster in de gewraakte processtukken onjuiste gegevens heeft verstrekt en dat dit uit hetgeen klaagster heeft gesteld ook niet valt af te leiden. Klaagster heeft tegen voormelde beslissing van de voorzitter verzet ingesteld. Het verzet is behandeld op 14 oktober 2019. De Raad van Discipline heeft het verzet van klaagster bij beslissing van 9 december 2019 ongegrond verklaard.

​​​​​​3.7 De onderhavige procedure gaat over een volgende klacht van klaagster, die is ingediend op 28 mei 2021.

4 KLACHT

​​​​​​​4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door de wijze waarop zij heeft gereageerd op de klacht van klaagster van 22 maart 2018. Meer in het bijzonder klaagt klaagster over de inhoud van de brieven van verweerster van 30 mei en 5 september 2018 aan de deken en over hetgeen verweerster ter zitting van de Raad van Discipline van 14 oktober 2019 heeft aangevoerd.

5 BEOORDELING

overwegingen raad

​​​​​​​5.1 De raad heeft het verzet gegrond verklaard en daartoe – kort samengevat – overwogen dat de voorzitter alvorens op een klacht te beslissen kennis dient te nemen van alle voor de beoordeling relevante stukken. De voorzitter heeft echter reeds op de klacht van klaagster beslist terwijl de termijn waarbinnen zij nog stukken kon indienen nog niet was verstreken.

​​​​​​​5.2 Bij de inhoudelijke beoordeling van de klacht heeft de raad – kort samengevat – overwogen dat een advocaat over wie een klacht bij de tuchtrechter is ingediend in beginsel de vrijheid heeft om in het kader van zijn verweer tegen die klacht aan te voeren wat hij van belang acht. Het stond verweerster daarom vrij haar standpunt aan de deken en de tuchtrechter kenbaar te maken. Dat klaagster zich niet kan vinden in de door verweerster tijdens de behandeling van door klaagster op 22 maart 2018 ingediende klacht verwoorde standpunten, betekent niet dat verweerster de deken en de tuchtrechter bewust heeft misleid. De raad heeft de klacht daarom ongegrond verklaard.

beroepsgronden

​​​​​​​5.3 In het beroepschrift heeft klaagster – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht. Klaagster voelt zich gegriefd omdat geen sprake is geweest van een eerlijk proces. De raad heeft volgens klaagster niet beslist over de klachten die zij met haar brieven van 28 mei 2021 en 3 september 2021 tegen verweerster heeft ingediend. De beslissing van de raad steunt op een proces-verbaal dat niet naar waarheid is opgesteld, niet objectief is en onmiskenbaar partijdig ten gunste van verweerster is opgesteld. Het proces-verbaal is daarnaast ondeugdelijk doordat het niet aan de vormvoorschriften voldoet en verhullend dan wel misleidend is. Er is geen sprake geweest van een eerlijke behandeling omdat de raad stukken heeft genegeerd die door klaagster waren ingebracht.

verweer in beroep

​​​​​​​5.4 Verweerster stelt zich op het standpunt dat het beroep van klaagster ongegrond dient te worden verklaard. Zij verwijst naar haar brieven van 30 mei 2018 en 7 oktober 2021. Zij merkt op dat zij zich kan vinden in de beslissing van de raad hoewel zij in beginsel van mening is dat klaagster niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in haar klacht. Verweerster maakt volgens klaagster misbruik van haar klachtrecht door haar al meer dan twaalf jaar te achtervolgen over één en dezelfde kwestie.

beoordeling hof

Het hof ziet op basis van de beroepsgronden en het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt het hoger beroep van klaagster en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 23 mei 2022 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 21-992/DB/ZWB.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. A.E.M. Röttgering en P.J.G. van den Boom , leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2023.

griffier                                                                                                       voorzitter

De beslissing is verzonden op 20 oktober 2023 .