ECLI:NL:TAHVD:2023:118 Hof van Discipline 's Gravenhage 220132

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:118
Datum uitspraak: 10-07-2023
Datum publicatie: 31-07-2023
Zaaknummer(s): 220132
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij in familierechtelijke kwestie. Anders dan de raad overweegt het hof dat verweerder wel degelijk mocht afgaan op de informatie van zijn cliënte dat klager een psychische stoornis had. Daarvoor had hij in dit geval voldoende aanleiding. Nadat de advocaat van klager die uitvoerig heeft betwist, heeft verweerder dit ook niet meer zelfstandig aan de orde gesteld maar enkel nog gereageerd op de advocaat van klager. Van volharding is daarom geen sprake. Vernietiging beslissing raad. Klacht ongegrond.

Beslissingen van 10 juli 2023

in de zaak 220132

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 19 april 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 21-377/AL/OV). In deze beslissing is klachtonderdeel a) gegrond en klachtonderdeel b) ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2022:65 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het hoger beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 19 mei 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

  • de stukken van de raad;
  • het verweerschrift van klager.

  ​​​​​

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 15 mei 2023. Daar zijn klager en verweerder verschenen. Klager heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Voor zover in hoger beroep nog van belang gaat het om de volgende feiten.

3.2 Klager is op 8 mei 2017 gescheiden van mevrouw K. (hierna: de ex-vrouw). Zij hebben drie kinderen, waarover zij gezamenlijk  gezag hebben.

3.3 Verweerder heeft de ex-vrouw in verschillende procedures tegen klager bijgestaan, waaronder procedures over een zorgregeling, vervangende toestemming en kinderalimentatie. Klager werd daarin bijgestaan door mr. S (hierna: de advocaat van klager).

3.4 Verweerder heeft zich in zijn e-mail van 28 april 2020 aan de advocaat van klager kenbaar gemaakt als advocaat van de ex-vrouw. In die e-mail heeft verweerder onder meer geschreven:

“Cliënte denkt dat [klager] zich moet laten behandelen voor de problemen waarvoor hij een psychiatrische diagnose heeft gekregen.”

​​​​​​​3.5 In zijn e-mail van 20 augustus 2020 om 15:57 uur heeft verweerder aan de advocaat van klager onder meer geschreven:

“Volgens cliënte heeft [klager] geen inzicht in zijn gedragingen door zijn stoornis. Er is bij [klager] een narcistische persoonlijkheidsstoornis gediagnosticeerd. De diagnose is bij de huisarts bekend. Tijdens het huwelijk is cliënte geïnformeerd over de diagnose maar zij weet verder niet of [klager] hier inmiddels een behandeling voor heeft gehad. Inmiddels is het punt bereikt dat [klager] inzicht moet bieden hoe de persoonlijkheidsstoornis zich verhoudt tot de opvoeding van de kinderen. Mijn cliënte zal in ieder geval de rechtbank vragen dat de Raad voor de Kinderbescherming de medische gegevens bij de huisarts opvraagt over de persoonlijkheidsstoornis. Het kan namelijk niet zo zijn dat de kinderen steeds meer lijden onder de gevolgen van de narcistische persoonlijkheidsstoornis.”

In haar e-mail van 16:33 uur heeft de advocaat van klager aan verweerder geschreven dat klager niet bekend is met een vermeende psychiatrische diagnose en heeft verweerder verzocht om dat standpunt met stukken te onderbouwen of anders te stoppen met dergelijke ongefundeerde uitlatingen over klager.

In zijn e-mail van 17:20 uur heeft verweerder aan de advocaat van klager geschreven dat de persoonlijkheidsstoornis van klager een goede communicatie tussen partijen in de weg staat en dat klager daarover open kaart moet spelen om hulpverlening te laten slagen.

​​​​​​​3.6 Op 21 augustus 2020 heeft de advocaat van klager aan verweerder bericht dat zijn aantijgingen over klager weer niet zijn onderbouwd en ook volstrekt onjuist zijn. Ter onderbouwing daarvan heeft zij een e-mail van klager meegestuurd. Diezelfde dag heeft verweerder per e-mail aan de advocaat van klager geschreven:

“Cliënte weet zeker dat er een narcistische persoonlijkheidsstoornis is gediagnosticeerd. Hij heeft haar altijd verboden om hierover met de buitenwereld te communiceren. Hij schaamde zich hiervoor. Cliënte zal dit niet meer geheim houden. Zij zal hierover communiceren met de hulpverlening, de rechtbank en de RvdK. De Raad voor de Kinderbescherming zal de informatie bij de huisarts opvragen of er al dan niet een diagnose is.”

​​​​​​​3.7 In haar e-mail van 3 september 2020 heeft de advocaat van klager onder meer aan verweerder geschreven:

“Zonder overigens daartoe verplicht te zijn heeft cliënt mij inzage gegeven en in een bericht van mevrouw (…) klinisch psycholoog. Hierin staat dat er geen sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Mocht u of uw cliënte dus nogmaals in de toekomst iets zeggen over de geestelijke gesteldheid van cliënt zal ik een klacht bij de orde van advocaten tegen u indienen, of zal cliënt aangifte doen van smaad en laster tegen uw cliënte.”

​​​​3.8 Op 4 september 2020 heeft verweerder per e-mail aan de advocaat van klager gemeld dat tijdens mediation is gebleken dat klager een onderzoek heeft ondergaan waaruit de diagnose van narcisme zou volgen. Verder heeft verweerder gemeld dat hij over appberichten van klager beschikt waarin klager zelf schrijft dat hij bezig is met zijn narcisme en daar boeken over leest. Ook heeft hij de advocaat van klager erop gewezen dat zij onvoldoende professionele distantie in acht neemt tot klager.

​​​​​​​3.9 In zijn e-mail van 25 september 2020 aan de advocaat van klager heeft verweerder onder meer geschreven:

“Zorgelijke uitspraken van [zoon R]

[Zoon R] durft steeds meer te vertellen hoe de opvoeding bij [klager] gaat. Op 24 september 2020 kwam dit tot een uitbarsting toen [dochter J] huilend vertelde hoe het bij [klager] ging. In de bijlage heb ik e.e.a. uiteengezet. De opvoeding van [dochters Z en J] is precies hoe [zoon R] dit ook heeft ervaren: agressief, intimiderend en dwingend zoals [zoon R] dit in zijn eigen woorden aangeeft. Zowel [klager] als zijn nieuwe vriendin zouden de kinderen bij het gezicht vastpakken en bij de arm naar de gang sleuren!”

​​​​​​​3.10 Op 18 november 2020 heeft een zitting bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, plaatsgevonden. In deze procedure heeft verweerder namens de ex-vrouw verzocht om het hoofdverblijf van de drie kinderen bij haar te bepalen, haar alleen met het gezag over hen te belasten, een zorg- en vakantieregeling vast te stellen en een bijdrage in het levensonderhoud van de kinderen. Verweerder heeft blijkens zijn pleitnota onder meer aangevoerd:

“7. [Klager] verwijt de vrouw dat zij zich niet inspant om de relatie tussen [zoon R] te verbeteren, terwijl de vrouw de afgelopen jaren niets anders heeft gedaan dan [zoon R] te stimuleren. Inmiddels is [zoon R] 15 jaar oud en hij is geen kind meer. Hij wil gehoord en serieus genomen worden. Hij is door [klager] mishandeld, al draait [klager] de feiten om dat [zoon R] hem zou hebben aangevallen en [klager] zich zou hebben verweerd.”

​​​​​​​3.11 Verweerder heeft zich op 17 juni 2022 onttrokken als advocaat van de ex-vrouw.

4 KLACHT

​​​​​​​4.1 Voor zover in hoger beroep van belang, houdt de  klacht, zakelijk weergegeven en tijdens de zitting van de raad door klager bevestigd, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) zich onnodig grievend uit te laten over klager door in verschillende e-mails te stellen (i) dat klager een narcistische persoonlijkheidsstoornis heeft en (ii) dat sprake is geweest van mishandeling van de kinderen door klager;

b) (…).

5 BEOORDELING

Omvang klacht

​​​​​​​5.1 Klager heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep een aanvullend verwijt tegen verweerder aangevoerd, namelijk dat hij de belangen van de ex-vrouw heeft geschaad door kort voor de zitting op 6 juli 2022 zich te onttrekken als advocaat. Verweerder heeft de ex-vrouw onvoldoende geïnformeerd dat tijdens die zitting de bodemprocedure werd behandeld. Dit heeft tot forse vertraging geleid in die procedure.

​​​​​​​5.2 Het hof overweegt dat (nieuwe) verwijten ingevolgde art. 46c lid 1 Advocatenwet moeten worden ingediend bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement waar verweerder werkzaam is. Dit betekent dat nieuwe verwijten niet in hoger beroep kunnen worden ingediend. Het hof legt die daarom terzijde, zoals ook met klager besproken tijdens de zitting van het hof.

Overwegingen raad

​​​​​​​5.3 De raad heeft, samengevat en voor zover in beroep nog van belang, het volgende overwogen.

​​​​​​​5.4 Uit de e-mails in de periode vanaf 28 april 2020 tot en met 4 september 2020 tussen verweerder en de advocaat van klager is de raad gebleken dat verweerder stellig het standpunt namens de ex-vrouw heeft ingenomen dat klager een narcistische persoonlijkheidsstoornis heeft. Ondanks de herhaalde betwisting van dat standpunt door de advocaat van klager en haar verzoek om bewijs daarvan te leveren, heeft verweerder dit standpunt zonder concrete onderbouwing gehandhaafd. Verweerder heeft hiermee onnodig grievend jegens klager gehandeld. De verschillende WhatsAppberichten van klager waar de ex-vrouw naar verwijst zijn onvoldoende om een zo stellig standpunt op te baseren. Voor zover verweerder nog heeft verwezen naar een gesprek van zijn cliënte met de toenmalige huisarts van klager waarin die persoonlijkheidsstoornis zou zijn bevestigd had het op de weg van verweerder gelegen om dat standpunt dan met stukken te onderbouwen. 

​​​​​​​5.5 Verweerder had naar het oordeel van de raad moeten volstaan met hetgeen hij in zijn e-mails van 20 en 21 augustus 2020 aan de advocaat van klager heeft geschreven. Daarin kondigde hij immers aan dat hij de vermeende persoonlijkheidsstoornis van klager aan de rechtbank en de Raad voor de Kinderbescherming zou voorleggen voor nader onderzoek. Daarmee had hij het partijdig belang van de ex-vrouw immers voldoende gediend en klager niet te zeer gegriefd. Verweerder heeft niet alleen volhard in zijn onnodige ongefundeerde grievende aantijgingen aan het adres van klager over zijn vermeende narcistische persoonlijkheidsstoornis, maar heeft daarmee ook de onderlinge verhoudingen tussen partijen en hun advocaten op scherp gezet. Juist in emotionele familiegeschillen zoals de onderhavige had daarin meer terughoudendheid en voorzichtigheid van verweerder mogen verwacht.

​​​​​​​5.6 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door klager, in zijn pleitnota van 18 november 2020 ook een ongenuanceerd standpunt ingenomen door te stellen dat zijn zoon door klager is misbruikt. Tijdens de zitting van de raad heeft verweerder verklaard dat hij dat standpunt tijdens de betreffende zitting weliswaar verder heeft toegelicht, maar achteraf bezien een wat genuanceerder standpunt in zijn pleitnota had moeten opnemen. Deze handelwijze, in combinatie met zijn eerdere e-mail van 25 september 2020 aan de advocaat van klager, waarin verweerder op basis van uitspraken van de minderjarige zoon stevige uitlatingen over de vermeende mishandeling door klager heeft gedaan, hebben de situatie tussen partijen en hun advocaten opnieuw laten escaleren. Van een advocaat mag worden verwacht dat deze niet zonder meer uitgaat van de juistheid van een verklaring van een minderjarig kind dat mogelijk klem zit in een loyaliteitsconflict tussen zijn ouders. Onduidelijk is of verweerder ook zelf met de zoon van klager heeft gesproken en of dat met medeweten van klager is geweest. Van een gedegen nader onderzoek door verweerder naar de ernstige uitspraken van de zoon van klager over vermeende mishandeling is de raad dan ook niet gebleken. Daarom had verweerder zich ook van deze onnodig grievende uitlatingen jegens klager dienen te onthouden.

​​​​​​​5.7 Met voornoemd onnodig grievend handelen heeft verweerder naar het oordeel van de raad jegens klager de grenzen van de hem toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij overschreden.

Beroepsgronden

​​​​​5.8 Verweerder komt op tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel a). Hij voert de volgende gronden aan.

​​​​​​5.9 Verweerder mocht zich op basis van de hem bekende informatie op het standpunt stellen dat klager een persoonlijkheidsstoornis heeft en hoefde dat niet nader te onderbouwen. Verweerder heeft zich gebaseerd op de uitlatingen van klager in WhatsAppberichten aan de ex-vrouw, de stellingen van de ex-vrouw - die beroepsmatig ervaring met persoonlijkheidsstoornissen heeft - een bericht van klagers advocaat dat er een psychologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en een diagnose van de huisarts. Dat verweerder dit niet nader hoefde te onderbouwen, past ook bij de aard van een familierechtelijke procedure, die gericht is op de bescherming van de belangen van kinderen.

​​​​​​​5.10 Onduidelijk is welke uitlatingen onnodig grievend zouden zijn volgens de raad en waarin verweerder ten onrechte zou hebben volhard. De raad heeft dit niet gemotiveerd en ook niet ter zitting aan verweerder voorgehouden. Hierdoor blijft onduidelijk welke uitlatingen nog wel en niet meer betamelijk zijn. Het gaat om een zakelijke weergave van het standpunt van de ex-vrouw in de e-mailberichten van 20 en 21 augustus 2020. In het e-mailbericht van 4 september 2020 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de Raad voor de Kinderbescherming inzage in het dossier van klager moest krijgen. Dit kan niet als onnodig grievend of volhardend worden aangemerkt.

​​​​​​​5.11 Anders dan de raad overweegt, heeft verweerder nimmer ‘misbruik’ verweten aan klager maar ging het om mishandeling. Zowel verweerder als de ex-vrouw zijn zich goed bewust van de inhoud van de term ‘mishandeling’, omdat zij beide ervaring hebben in het werkveld van de Raad voor de Kinderbescherming. Voor verweerder zijn de belangen van de kinderen niet ondergeschikt aan de belangen van partijen. De raad heeft die belangen bij zijn oordeel wel uit het oog verloren. Daarbij geldt dat verweerder wordt verweten ongenuanceerd stelling te hebben ingenomen over de mishandeling tegenover de gemotiveerde betwisting van klager. Die gemotiveerde betwisting is echter niet gegeven volgens verweerder. Daarbij geldt dat verweerder zich heeft gebaseerd op de uitlatingen van de zoon en dat klager het merendeel daarvan niet heeft betwist. Voorts geldt dat de verhoudingen tussen partijen al geëscaleerd waren voordat verweerder betrokken werd in deze zaak. De raad heeft verder ten onrechte de aanname gedaan dat sprake zou zijn van een loyaliteitsconflict zonder dat daaraan een diagnose ten grondslag ligt. In dit verband geldt – al zou dat wel zo zijn – dat de verklaring van de zoon serieus genomen zou moeten worden. Het is niet klachtwaardig dat een advocaat aandacht vraagt voor de mishandeling van de zoon.

Verweer in beroep

​​​​​​​5.12 Klager heeft in beroep het volgende verweer gevoerd.

​​​​​​​5.13 Verweerder heeft de rechter misleid door het verstrekken van onjuiste informatie en het verkondigen van onwaarheden. Zo zijn de uitlatingen van klager in de WhatsAppberichten genuanceerd en volgt daaruit dat de ex-vrouw zelf stellig overtuigd was van narcistische trekken bij klager. Klager is haar na verloop van tijd gaan geloven. Klager is met de vraag of dit juist is naar de psychosociale hulpverlening gegaan. Verweerder heeft aan deze informatie een volledig eigen invulling gegeven in zijn uitlatingen.

​​​​​​​5.14 Wat betreft de verwijzing van verweerder naar de kennis en ervaring van de ex-vrouw geldt dat zij de AVG en integriteitsprotocollen van de Raad voor de Kinderbescherming regelmatig heeft geschonden. Zij is op basis van haar inhoudelijke kennis en ervaring en gezien haar gebrekkige omgang met integriteit er dus toe in staat om ervoor te zorgen dat zij eenhoofdig gezag heeft gekregen en daarbij een zeer beperkte omgangsregeling met klager georganiseerd. Verweerder neemt daarin klakkeloos de standpunten van de ex-vrouw als juist aan, zoals over de vermeende diagnose van een persoonlijkheidsprobleem. In dit verband overlegt klager een verklaring van de huisarts dat hij dergelijke informatie of diagnoses niet aan anderen heeft verstrekt of gesuggereerd.

​​​​​​​5.15 Anders dan verweerder stelt, heeft de raad hem wel degelijk zijn volharding in deze kwestie voorgehouden. Het gaat daarbij om alle e-mailberichten in de periode van 28 april 2020 tot en met 4 september 2020. Verweerder verschuilt zich achter de standpunten van zijn cliënte.  

​​​​​​​5.16 De verklaring van de zoon waarnaar verweerder verwijst, is pas achteraf gemaakt op verzoek van verweerder zodat verweerder aan de hand daarvan het standpunt kon nuanceren. Verder geldt dat verweerder zonder grond blijft stellen dat sprake zou zijn van mishandeling door klager: er ontbreekt ieder onderzoek daarnaar of vaststelling daarvan. Verweerder gebruikt dergelijke aantijgingen om zijn doelen te bereiken in de procedure. Klager heeft dit voldoende betwist in zijn reacties in de klachtprocedure. Verder stelt verweerder ten onrechte dat de raad heeft overwogen dat de relatie tussen partijen door verweerder is geëscaleerd – het gaat erom dat verweerder zich terughoudend moet opstellen omdat andere belangen (zoals die van kinderen) meespelen. Ook de overweging dat sprake is van een loyaliteitsconflict heeft de raad niet zelf aangenomen, dit blijkt uit diverse onderzoeksrapporten. Verder geldt dat de wijze waarop verweerder heeft gesteld dat klager zijn zoon mishandelde, wel degelijk klachtwaardig is. Hij heeft dit te stellig geponeerd en daar aandacht voor gevraagd. Ten slotte moet de overweging van de rechtbank, namelijk dat klager niet constructief is in zijn communicatie, in zijn context worden gezien en niet gekoppeld worden aan de aantijgingen zoals verweerder dat doet. 

Maatstaf

​​​​​​​5.17 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan hanteert is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid wordt onder meer beperkt als gebruikmaking daarvan tot gevolg heeft dat de belangen van de wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

​​​​​​​5.18 Daarbij geldt dat een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden; van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. Die terughoudendheid heeft zowel betrekking op het doen van uitlatingen over de wederpartij als op het entameren van procedures. De advocaat moet daarbij van geval tot geval de belangen van de cliënt, de kinderen en de wederpartij afwegen.

​​​​​​​5.19 Het hof beoordeelt de klacht en de tegen de beslissing van de raad gerichte beroepsgronden aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven.

Overwegingen hof

​​​​​​​5.20 Het hof stelt voorop dat onderscheid moet worden gemaakt tussen uitlatingen van verweerder en uitlatingen van de ex-vrouw die verweerder naar voren brengt. Alleen in het e-mailbericht van 20 augustus 2021 aan klagers advocaat heeft verweerder zijn bewoordingen zodanig gekozen, dat die ogenschijnlijk van hem afkomstig zijn. Het gaat dan om de bewoordingen ‘er is bij klager een narcistische persoonlijkheidsstoornis gediagnosticeerd’. Echter, gezien de context van die opmerking – en dan met name de daaraan voorafgaande zin ‘Volgens cliënte heeft [klager] inzicht in zijn gedragingen door zijn stoornis’ – is duidelijk dat verweerder zich baseert op de stelling van de ex-vrouw. In alle andere berichten is duidelijk dat verweerders uitlatingen over de vermeende narcistische persoonlijkheidsstoornis afkomstig zijn van de ex-vrouw en dat verweerder die namens haar naar voren heeft gebracht.

​​​​​​​5.21 Zoals blijkt uit de maatstaf voor klachten van een wederpartij over een advocaat, geldt dat verweerder in beginsel mag uitgaan van de informatie die hij van zijn cliënte heeft verkregen. Dat geldt ook voor deze uitlatingen, zeker nu verweerder op basis van bijkomende omstandigheden - de overtuiging van klager zelf in zijn WhatsAppberichten en het feit dat klager zelf hulpverlening had benaderd - voldoende aanleiding had voor de aanname dat er sprake was van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Daarbij weegt mee dat een mogelijke persoonlijkheidsstoornis bij één van partijen van belang is, althans kan zijn, in een familierechtelijke kwestie waar de zorg voor en omgang met de kinderen centraal staat. In zoverre had verweerder er een gerechtvaardigd belang om die potentiële stoornis - namens de ex-vrouw - aan de orde te stellen.

​​​​​​​5.22 Anders dan de raad is naar het oordeel van het hof geen sprake van ‘volharding in die uitlatingen’. Verweerder heeft de narcistische persoonlijkheidsstoornis namens de ex-vrouw naar voren gebracht in het eerder genoemde e-mailbericht van 20 augustus 2020. Nadien hebben vooral klager en zijn gemachtigde een en ander herhaaldelijk aan de orde gesteld, waarbij zij verweerder geen keuze lieten dan daarop  te reageren in het belang van de ex-vrouw. Tot slot acht het hof van belang dat bedoelde uitlatingen uitsluitend in de communicatie met de advocaat van klager zijn gedaan en niet ten overstaan van de rechter of derden. Van onnodig grievende uitlatingen is derhalve geen sprake geweest.

​​​​​​​5.23 Ook de uitlatingen van verweerder over de mishandeling van de oudste zoon door klager zijn gebaseerd op informatie van de ex-vrouw. Deze uitlatingen zijn fors en niet genuanceerd, maar vallen binnen de beleidsvrijheid van een advocaat om de belangen van zijn cliënt zo goed mogelijk te behartigen. De zoon wilde op het moment dat verweerder bedoelde uitlatingen deed al geruime tijd geen contact met klager vanwege een incident dat tussen hen was voorgevallen. De lezingen van klager en de zoon over dit incident lopen weliswaar uiteen, maar dat hun verhouding verstoord was, staat wel vast. Verweerder had voldoende belang om dit namens de ex-vrouw aan de orde te stellen in de procedure rondom de omgang van klager met de kinderen. Daarbij weegt het hof mee dat verweerder in zijn pleitnota niet alleen het perspectief van de ex-vrouw, maar ook het tegengestelde standpunt van klager heeft betrokken bij de presentatie van dit punt en daarmee nuance gelaten voor beoordeling door de rechter. Van een onnodig grievende uitlating ter zake de beweerdelijke mishandeling van de zoon is geen sprake.

​​​​​​​5.24 Dit leidt er toe dat het beroep tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel a) slaagt, de beslissing van de raad op dit onderdeel zal worden vernietigd en dit klachtonderdeel alsnog ongegrond zal worden verklaard.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

vernietigt de beslissing van 19 april 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 21-377/AL/OV, voor zover daarin klachtonderdeel a) gegrond is verklaard, een maatregel is opgelegd en verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten.

Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2023.

griffier                                                                                                       voorzitter             

De beslissing is verzonden op 10 juli 2023 .