ECLI:NL:TAHVD:2023:111 Hof van Discipline 's Gravenhage 220255D

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:111
Datum uitspraak: 14-07-2023
Datum publicatie: 28-07-2023
Zaaknummer(s): 220255D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Bekrachtiging beslissing raad. Niet voldaan aan herhaalde verzoeken tot het doen van CCV-opgave 2021 en evenmin aan verzoeken tot aanleveren van financiële kengetallen over 2020 (en vergelijkende cijfers over 2019). Berisping en voorwaardelijke boete van € 2.500,- die verschuldigd is als verweerder binnen vier weken aan de deken de gevraagde informatie heeft verstrekt.

Beslissing van 14 juli 2023

in de zaak 220255D

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

deken

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 15 augustus 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) in de zaak met nummer 22-319/A/A/D. De raad heeft het dekenbezwaar gegrond verklaard, aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd, aan verweerder de maatregel van een voorwaardelijke geldboete van € 2.500,- opgelegd onder de bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen vier weken na het onherroepelijk worden van de beslissing de gevraagde informatie alsnog aan de deken verstrekt. Tot slot is verweerder veroordeeld in de proceskosten.

​​​​​1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2022:155 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing van de raad is op 13 september 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

-    de stukken van de raad;

-    het verweerschrift van de deken;

-    de e-mail van verweerder met bijlage van 25 mei 2023.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 26 mei 2023. Daar zijn verschenen mr. X, deken, en mr. Y, stafjurist. Verweerder was met bericht van verhindering afwezig.

3 FEITEN

​​​​​​​3.1 In de beslissing van de raad zijn onder randnummer 2 de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht. Kort weergegeven gaat het om het volgende.

​​​​​​​3.2 De deken heeft verweerder driemaal gevraagd om opgave te doen in het kader van de Centrale Controle Verordening (CCV) over het jaar 2021. Op 1 juli 2022 - drie maanden na het verstrijken van de laatste door de deken gestelde termijn - heeft verweerder de CCV-opgave gedaan en hierin aangegeven 20 opleidingspunten te hebben behaald over 2021. Verweerder heeft bij zijn opgave geen bewijsstukken gevoegd.

​​​​​​​3.3 Sinds 2020 vragen de lokale dekens bij alle advocaten (en hun kantoren) op wie zij toezicht houden de zogenaamde kengetallen uit (hierna: de Uitvraag). Op 15 juli 2021 heeft de deken verweerder verzocht uiterlijk 31 augustus 2021 de financiële kengetallen over 2020 (en de vergelijkende cijfers over 2019) aan te leveren. Op 16 september 2021, 26 oktober 2021 en 25 november 2021 heeft de deken gerappelleerd. Op 17 februari 2022 heeft de deken een dekenbezwaar aangekondigd als verweerder de verzochte financiële kengetallen niet uiterlijk op 22 februari 2022 zou hebben verstrekt. Bij e-mail van 22 februari 2022 heeft verweerder, voor zover relevant, als volgt gereageerd. “(…) De gegevens die u thans verzoekt, zijn (…) geen gegevens die gevorderd kunnen worden door u als deken omdat noch de Advocatenwet noch de Voda noch de Awb daarvoor de vereiste wettelijke grondslag biedt. (…)

4 DEKENBEZWAAR

4.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder dat hij door niet te voldoen aan de CCV-opgave en het verstrekken van de kengetallen - ondanks herhaalde aanmaningen - in strijd met de betamelijkheid als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld.

5 BEOORDELING

Opgave CCV

​​​​​​​5.1 Bij de door verweerder gedane CCV opgave over 2021 zijn geen bewijsstukken van de in dat jaar behaalde punten aangeleverd. Ook in hoger beroep heeft verweerder geen bewijsstukken overgelegd van  het door hem gestelde aantal opleidingspunten. Desgevraagd deelde de deken ter zitting van het hof mee dat die bewijsstukken nog steeds ontbreken. Dat betekent dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de - volledige - opgave CCV over 2021 te doen.

Uitvraag kengetallen

​​​​​​​5.2 De raad heeft vooropgesteld dat de deken is belast met toezicht op de naleving door advocaten in haar arrondissement van de voor hen geldende regels (artikel 35 lid 4 en artikel 45a  Advocatenwet). Voor zover verweerder de bevoegdheid van de deken om de kengetallen op te vragen heeft betwist, heeft de raad naar rechtsoverweging 5.4. van de beslissing van het hof van 15 november 2021 (ECLI:NL:TAHVD:2021:214) verwezen. Daarin is vastgesteld dat de deken bevoegd is als een vorm van preventief toezicht de kengetallen op te vragen en dat advocaten gehouden zijn medewerking te verlenen aan het verzoek van de deken. Alle argumenten die verweerder aanvoert sluiten reeds af of voormelde beslissing van het hof. De raad is onder verwijzing naar die beslissing niet verder op de argumenten van verweerder ingegaan. De raad komt vervolgens tot de slotsom dat verweerder niet betamelijk heeft gehandeld door niet aan de Uitvraag van de kengetallen te voldoen.

5.3       Verweerder heeft in hoger beroep aangevoerd dat de deken niet bevoegd is om het niet meewerken aan het verstrekken van de kengetallen langs de tuchtrechtelijke weg te handhaven. Onder verwijzing naar en herhaling van de gronden die de gemachtigde van de algemeen deken heeft aangevoerd in de zaak die heeft geleid tot de beslissing van het hof van 15 november 2021, is verweerder van mening dat de deken de bestuursrechtelijke weg had dienen te kiezen. Het opvragen van kengetallen is immers een bestuursrechtelijke vordering in de zin van artikel 5:11 Awb. Verweerder wijst erop dat bij de raad van discipline Den Haag een soortgelijke zaak is aangehouden totdat  er door de bestuursrechter op is beslist. Hij verzoekt het hof in deze zaak de beslissing op te schorten totdat in de "Haagse” zaak door de bestuursrechter is beslist.

5.4 De deken heeft het hof ter zitting desgevraagd meegedeeld dat verweerder over 2019 en 2020 (de Uitvraag 2020) geen kengetallen heeft aangeleverd. Wat verweerder in hoger beroep heeft aangevoerd, doet daar niet aan af. In de beslissing van dit hof van 15 november 2021 zijn de gronden van de algemeen deken waar verweerder zich op beroept aan de orde geweest en meegewogen. Gelet op de zelfstandige bevoegdheid van het hof bestaat geen aanleiding om zijn beslissing aan te houden. O ver de Uitvraag die in deze zaak aan de orde is, is immers geen bestuursrechtelijke procedure aanhangig. De door verweerder genoemde procedure(s) zien niet op de situatie in deze zaak.

5.5  Het hof ziet in het door verweerder enkel aangehaalde en herhaalde standpunt van de gemachtigde van de algemeen deken geen reden om terug te komen van zijn beslissing van 15 november 2021. De deken is dan ook bevoegd het niet meewerken aan de uitvraag langs de tuchtrechtelijke weg te handhaven. Het hof ziet evenmin reden omwille van doelmatigheid of proceseconomie om zijn beslissing in deze zaak aan te houden totdat in de ”Haagse” zaken door een bestuursrechter is beslist.

5.6       Ook voor het overige ziet het hof op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt de beroepsgronden van verweerder en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.

proceskosten

5.7       Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:

€ 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

€ 1.000,- kosten van de Staat.

5.8       Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-      bekrachtigt de beslissing van 15 augustus 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam in de zaak met nummer 22-319/A/A/D;  

-      veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door  mr. J. Blokland , voorzitter, mrs. T.H. Tanja-van den Broek,

W.F. Boele, J.H. Brouwer en E.C. Gelok, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo , griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2023.

griffier                                                                                                       voorzitter             

De beslissing is verzonden op 14 juli 2023 .