ECLI:NL:TAHVD:2023:100 Hof van Discipline 's Gravenhage 220205S

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:100
Datum uitspraak: 19-06-2023
Datum publicatie: 28-06-2023
Zaaknummer(s): 220205S
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de eigen advocaat. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad, waarin de klachten gegrond zijn verklaard, omdat ook bij het hof niet duidelijk is geworden of verweerder iets heeft gedaan voor klager na de eerste brief uit 2014 en zo ja, wat dat precies is geweest. Waaraan de door klager betaalde bedragen zijn besteed heeft verweerder niet kunnen uitleggen en verweerder heeft pas na de zitting bij het hof zijn dossier aan klager verstrekt. Ook de maatregel van een voorwaardelijk schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken met als bijzondere voorwaarde dat verweerder klager een schadevergoeding van € 2.000,- betaalt wordt gehandhaafd.

Beslissing van 19 juni 2023

in de zaak 220205S

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 23 mei 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) in de zaak met nummer 22-081/DH/RO. De raad heeft de klacht op alle onderdelen gegrond verklaard, aan verweerder de maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk opgelegd voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen vier weken na het onherroepelijk worden van de beslissing aan klager een bedrag betaalt van € 2.000,- op een door klager op te geven rekeningnummer. De raad heeft verweerder tot slot in de proceskosten veroordeeld.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2022:78 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCECURE BIJ HET HOF 

2.1 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing van de raad is op 22 juni 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

-    de stukken van de raad;

-    de e-mails van klager van 15 en 18 augustus 2022, 26 november 2022 en 12 januari 2023 met bijlagen.

-    de e-mail van verweerder met bijlagen van 4 april 2023.

  2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 14 april 2023. Daar is verweerder verschenen. Verweerder heeft zijn standpunten mondeling toegelicht en een kopie van zijn factuur aan klager van 12 april 2022 aan het hof overhandigd. Klager had bericht niet te zullen verschijnen.

3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast

3.2       Aan klager is tweemaal, in 2013 en 2014, een winkelverbod opgelegd door een supermarkt. Klager was het daarmee niet eens en hij heeft juridisch advies ingewonnen, aanvankelijk onder meer bij zijn rechtsbijstandsverzekeraar. Klager is uiteindelijk terechtgekomen bij verweerder. 


3.3    Op 28 april 2014 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:
“(…) U ontving van [supermarkt] op 1 mei 2013 een winkelverbod voor de duur van een jaar. De wederpartij grond deze beslissing op een drietal verwijten, die geen van drie gegrond zijn, hetgeen [supermarkt] kenbaar was.

U lijdt schade doordat u elders duurder boodschappen moet doen, alsmede door immateriële schade - u gaat rond als "Piet Crimineel." Terwijl u graag boodschappen doet, hetgeen voor u een sociaal moment is. U wilt de schade verhalen op [supermarkt]. Ik schets u onderstaand de mogelijkheden. 
(...)
Strafrechtelijk kunt u zich voegen als benadeelde partij in het strafproces tegen [supermarkt].  Dan moet er wel eerst sprake zijn van vervolging. Om die reden moet u aangifte doen tegen [supermarkt] van valsheid in geschrift/laster/smaadschrift. (…)

Als politie geen aangifte op wil nemen, dan belt u mij. Ik neem dan contact op met de officier van Justitie. Aangifte moét opgenomen worden. Vervolgens is het de vraag of het OM tot vervolging overgaat. Doet het OM dat niet, dan kan een zgn. art. 12 procedure worden opgestart. Dit is een klacht bij het hof om vervolging af te dwingen. Als er dan een strafzaak komt, voegt u zich. Deze wens dient u bij het doen van aangifte al te melden. Neemt u bij het doen van aangifte het winkelverbod mee en deel mee dat de redenen daarin genoemd ongemotiveerd ja zelfs onwaar zijn, hetgeen [supermarkt] weet.

De voeging in het strafproces is in feite een civiele voeging in een strafzaak. U heeft een rechtsbijstandverzekering bij [verzekeraar]. De polis zal waarschijnlijk strafrecht uitsluiten. Als slachtoffer in de strafzaak voegt u zich echter met een civiele vordering, zodat uw kosten wel door [verzekeraar] vergoed moeten worden. Ook onderhavige advieswerkzaamheden dienen vergoed te worden, immers veroorzaakt door de laksheid van het optreden van [verzekeraar] in casu. 

(…)
U heeft mij een verwijzing door het Juridisch Loket gestuurd. Op dit moment kan ik daar geen toevoeging mee aanvragen. Immers dient er nog aangifte gedaan te worden. Pas wanneer [supermarkt] gedagvaard wordt en u zich kunt voegen, zou een toevoeging aangevraagd kunnen worden, al ben Ik van mening dat [verzekeraar] de kosten moet vergoeden. Waar heeft u anders een verzekering voor? 

Ik hoop u hiermee voor dit moment voldoende geïnformeerd te hebben en verneem graag van u zodra u aangifte gedaan heeft. Mocht u op enig moment vragen hebben, aarzel niet om deze aan mij te stellen. 

Tot slot voeg ik mijn nota alsmede de algemene voorwaarden toe die op de werkzaamheden van mijn kantoor in onderhavig dossier van toepassing zijn.


3.4    Op 28 april 2014 heeft verweerder een bedrag van € 461,- bij klager in rekening gebracht. Klager heeft dit bedrag in twee termijnen betaald. Op enig moment, uit het dossier blijkt niet wanneer precies, heeft klager een bedrag van € 2.000,- in contanten aan verweerder betaald. 


3.5    Op 27 oktober 2020 heeft naar aanleiding van de onderhavige klacht een (telefonisch) gesprek plaatsgevonden tussen partijen onder leiding van de deken. 


3.6    Bij brief van 26 juli 2021 heeft verweerder de deken laten weten dat hij voornemens is het dossier aangetekend aan klager te verzenden. Verweerder voegt daaraan toe dat klager er kennelijk aan twijfelt of verweerder hem het complete dossier zal toesturen en verweerder vraagt de deken hoe daarmee om te gaan. 


3.7    Klager heeft bij brief van 6 augustus 2021 aan de deken onder meer geschreven dat hij zijn dossier nog niet heeft ontvangen van verweerder. Op 14 oktober 2021 heeft verweerder de deken geschreven dat zijn voornemen om het dossier aan klager te sturen nog niet geëffectueerd is, als gevolg van technische problemen die het gevolg zijn van de aansluiting van het kantoor van verweerder op het glasvezelnetwerk in september 2021. 


3.8    In zijn brief van 4 november 2021 aan de deken heeft klager geschreven dat hij het dossier nog steeds niet heeft ontvangen van verweerder. Klager heeft bij brief van 14 januari 2022 gereageerd op de visie van de deken en daarin nogmaals gemeld dat hij nog altijd het dossier niet had ontvangen.  

3.9       Op 11 april 2022 heeft de mondelinge behandeling bij de raad plaatsgevonden, waarbij klager niet aanwezig was. Verweerder is na de zitting bij klager aan de deur geweest om het dossier aan klager te overhandigen, maar klager heeft het dossier niet in ontvangst genomen. Op 12 april 2022 heeft verweerder klager een factuur gezonden voor een totaalbedrag van € 2.000,- ter zake van honorarium en BTW.

4 DE KLACHT

4.1       De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)         Verweerder is tekortgeschoten in de communicatie met klager;

b)    Verweerder heeft in totaal ongeveer € 2.500,- van klager ontvangen voor de zaak, terwijl hij

niets heeft gedaan althans, het is klager niet duidelijk wat verweerder voor hem heeft gedaan; 
c)         Verweerder weigert het dossier aan klager te verstrekken. 

4.2    Klager vraagt daarnaast zijn geld terug omdat er geen zaak is gevoerd door verweerder. 

5 BEOORDELING

overwegingen raad

5.1       De raad heeft met betrekking tot de klachtonderdelen a) en b) overwogen dat uit de brief van 28 april 2014 blijkt, dat verweerder de zaak in behandeling heeft genomen en klager heeft geadviseerd om te proberen met een aangifte tegen de supermarkt een strafrechtelijke procedure tegen de supermarkt te initiëren. Daarin kon klager zich dan als benadeelde partij voegen en schadevergoeding vorderen. De aangifte is naar klager stelt pas in 2018 door de politie opgenomen. Uit het dossier blijkt niet wat verweerder tussen 2014 en 2018 voor klager heeft gedaan. Dat verweerder klager veel heeft gesproken, zoals hij stelt, is niet gebleken. Ook blijkt nergens uit wat verweerder heeft gedaan na de aangifte. Verweerder heeft niets schriftelijk vastgelegd. Hij had de beslissing om geen vervolg te geven aan de aangifte met  een procedure op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering en de gevolgen hiervan voor de zaak van klager schriftelijk moeten vastleggen. Niet is gebleken dat verweerder een eigen inschatting heeft gemaakt van de kans van slagen van zo’n procedure en deze op begrijpelijke wijze (schriftelijk) aan klager heeft uitgelegd. Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager onomwonden heeft  meegedeeld dat hij zich niet leent voor het vorderen van een claim op grond van extra uitgaven voor duurdere boodschappen. De raad acht deze stelling onbegrijpelijk in het licht van het in april 2014 aan klager gegeven advies. Het is de raad niet gebleken dat verweerder tussen april 2014 en het indienen van de klacht op 5 augustus 2020 meer met klager heeft gecorrespondeerd dan de enkele brief van 28 april 2014. De raad begrijpt dan ook dat het voor klager volstrekt onduidelijk was wat verweerder deed, wat de stand van zaken was en wat klager (nog) van verweerder kon verwachten.

5.2    Verweerder is ook tekortgeschoten in de communicatie over de door klager betaalde bedragen en de besteding daarvan. Klager heeft eerst € 461,- aan verweerder betaald en later nog eens € 2.000,-. Verweerder heeft klager na de (gespecificeerde) factuur van 28 april 2014 niet meer geïnformeerd over de financiële kant van zijn bijstand. Klager heeft geen betaalbewijs heeft ontvangen voor de € 2.000,- die hij contant aan verweerder heeft voldaan en ook geen specificaties van de werkzaamheden die verweerder stelt te hebben verricht. Verweerder heeft klager ontoereikend geadviseerd en geïnformeerd over de strategie en het verloop van de zaak. Het is volstrekt onduidelijk óf verweerder iets voor klager heeft gedaan, wat de bijstand precies heeft ingehouden en welke kosten daarmee gemoeid waren.


5.3    Met betrekking tot klachtonderdeel c) heeft de raad overwogen dat ter zitting van de raad bleek dat verweerder - ondanks alle eerdere toezeggingen - nog altijd niet had voldaan aan het verzoek van klager om zijn dossier te verstrekken. De raad acht het onbegrijpelijk dat verweerder er in al die tijd dat klager erom vroeg niet in is geslaagd om klager het dossier aan te reiken.

beroepsgronden

5.4       Het hof leest in het beroepschrift van verweerder de volgende beroepsgronden:

1.  Verweerder vraagt zich af of wel sprake is van een klacht, omdat klager in de veronderstelling leefde dat de orde zou bemiddelen. Klager was ook niet op de zitting bij de raad aanwezig. Een eerdere klacht van klager is ook door bemiddeling opgelost. De raad wilde uitspraak doen.

2.  Verweerder is niet tekort geschoten in de communicatie met klager. Het dossier liep vanaf 2014 en verweerder heeft steeds werkzaamheden verricht. Daarover heeft hij ook steeds met klager gecommuniceerd. Verweerder zal het hof zijn dossier zenden, zodat het hof zelf kan beoordelen dat hij veel met klager heeft gesproken. De communicatie met klager verliep telefonisch en klager vroeg daar zelf om. Over de slagingskans van de artikel 12 Sv procedure is eindeloos van gedachten gewisseld. Vanaf 2014 zijn jaren verlopen en er was sprake van voortschrijdend inzicht. Verweerder kon niet vaststellen dat klager duurdere boodschappen had gedaan tijdens het winkelverbod. Daarover is uitvoerig gesproken met klager, die daar anders over dacht. Wie blijft er bij een advocaat als hij zes jaar lang niets hoort?

3.  Het dossier blinkt niet uit in schriftelijke verslaglegging, maar verweerder heeft de door de deken aangedragen verbeterpunten ter harte genomen. Alleen op dit punt is de klacht gegrond, maar verweerder heeft het zich aangetrokken. Voor verbetering is/wordt gezorgd.

4.  Met klager is afgesproken dat verweerder betaald zou worden als de rechtsbijstandsverzekeraar de zaak afkocht. Na de eerste bescheiden factuur heeft verweerder immers niet meer gedeclareerd. Er was sprake van een lumpsum. Daarom zijn geen specificaties van werkzaamheden gestuurd. Er was niet gefactureerd omdat klager met een vaag verhaal kwam met een fonds waarvoor hij een factuur nodig had. Inmiddels is wel gefactureerd.

5.  Ter zitting van de raad had verweerder het dossier bij zich om aan klager te overhandigen, maar klager was niet aanwezig. Daarna is verweerder bij klager aan de deur geweest, maar toen weigerde klager het dossier in ontvangst te nemen.

6.  De maatregel van twee weken schorsing voorwaardelijk is niet passend, omdat verweerder tot deze zaak klachtvrij was. De opgelegde bijzondere voorwaarde gaat er aan voorbij dat er werkzaamheden zijn verricht, waar tegenover een afgesproken vergoeding staat.

verweer in beroep

5.5       Op het verweer in beroep van klager zal het hof hierna voor zover nodig ingaan.

maatstaf

5.6       De raad heeft bij de beoordeling van de klachtonderdelen terecht als maatstaf genomen dat de tuchtrechter, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij gelden binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).

beroepsgrond 1

5.7       Vast staat dat klager de onderhavige klacht heeft ingediend en dat de klacht als zodanig in behandeling is genomen, eerst door de deken en later door de raad. Ter zitting van het hof heeft verweerder ook gezegd dat hij zich realiseert dat de klacht een gegeven is, maar dat hij het als een gemiste kans beschouwt dat deze zaak door de deken niet is bemiddeld. De eerste beroepsgrond faalt. Dat er niet is bemiddeld doet aan de klacht niet af.

klachtonderdeel a (beroepsgrond 2 gedeeltelijk en 3))

5.8       Ter zitting van het hof heeft verweerder zijn hoger beroep met betrekking tot klachtonderdeel a) ingetrokken. Verweerder erkent dat hij is tekort geschoten in de communicatie met klager, in het bijzonder in de schriftelijke vastlegging van gemaakte afspraken. De beroepsgronden 2 en 3 van verweerder, voor zover die betrekking hebben op klachtonderdeel a), behoeven op grond hiervan geen bespreking.

klachtonderdeel b (beroepsgrond 2 gedeeltelijk en 4)

5.9       Verweerder heeft bij het hof nog steeds niet duidelijk kunnen maken wat hij nu precies voor klager heeft gedaan. Voor zover het hof kan nagaan bevat het dossier van verweerder niet meer dan de door klager aan verweerder overhandigde stukken, de brieven van klager aan verweerder en de enkele brief van verweerder aan klager van 28 april 2014. Verweerder komt in zijn beroepsgronden en in zijn antwoorden op de vragen van het hof niet veel verder dan de stelling dat hij veel heeft gecommuniceerd met klager, dat het allemaal telefonisch is gegaan en dat het voor zich zou moeten spreken dat er wel gewerkt is, omdat de zaak zo lang geduurd heeft. Verweerder verwijst voor verrichte werkzaamheden en gemaakte afspraken naar de brieven van klager, waarin een en ander zou zijn bevestigd. Dat is de omgekeerde wereld, aangezien het juist op de weg van de advocaat ligt om voor heldere en concrete verslaglegging te zorgen. Voor zover verweerder zich beroept op stukken, die hij na afloop van de zitting bij de raad nog aan de raad heeft toegezonden, kan het hof ook daar niets mee, omdat die stukken geen deel uitmaken van het dossier van het hof. Stukken die na de zitting van de raad nog worden toegezonden, worden immers niet meer door de raad toegevoegd aan het dossier, hetgeen verweerder had kunnen weten.

5.10     Het is dus  ook in hoger beroep onduidelijk gebleven wat verweerder voor klager heeft gedaan, wat hij klager al dan niet heeft geadviseerd en welke strategie verweerder in de zaak van klager voor ogen stond. Verweerder heeft ook geen specificatie van de door hem bestede tijd aan werkzaamheden voor klager (anders dan op 28 april 2014) kunnen verstrekken. Wel heeft hij op enig moment € 2.000,- contant van klager ontvangen. Daarvoor heeft verweerder geen ontvangstbewijs afgegeven, noch op welke wijze ook aan klager bevestigd dat hij het bedrag had ontvangen en waarvoor het was bestemd. Pas na de zitting bij de raad heeft verweerder klager voor dit bedrag een factuur gezonden, gedateerd 12 april 2022, maar voor de juistheid van die factuur heeft hij geen onderbouwing aangedragen. De beroepsgronden 2 (gedeeltelijk) en 4 met betrekking tot klachtonderdeel b) falen op grond van het voorgaande.

klachtonderdeel c (beroepsgrond 5)

5.11     Tot op de dag van de zitting bij het hof had verweerder zijn dossier nog steeds niet aan klager verstrekt. Het hof heeft vastgesteld dat verweerder het dossier na de zitting bij het hof zowel per e-mail als per aangetekende post alsnog aan klager heeft doen toekomen. Dat laat onverlet dat verweerder dat veel eerder had moeten doen, zoals ook de raad al heeft geoordeeld. Ook beroepsgrond 5 faalt.

conclusie

5.12     Het voorgaande betekent dat de beslissing van de raad op de aan het hof voorgelegde klachtonderdelen b) en c) wordt bekrachtigd.

maatregel (beroepsgrond 6)

5.13     Met betrekking tot de door de raad aan verweerder opgelegde maatregel overweegt het hof het volgende. Verweerder is weliswaar tot 2021 niet tuchtrechtelijk veroordeeld, maar vervolgens heeft hij in korte tijd meerdere tuchtrechtelijke veroordelingen gehad in zaken die verband houden met het niet goed bijstaan van cliënten en het niet goed vastleggen van afspraken, onder andere met betrekking tot financiële kwesties. Dit baart het hof zorgen. De opstelling van verweerder ter zitting van het hof heeft deze zorgen bepaald niet weggenomen. Op diverse vragen van het hof, waaronder vragen over de eigen klachtonderdelen, kwam geen concreet antwoord. Het verband tussen de schorsing en de opgelegde bijzondere voorwaarde kwam pas bij verweerder op toen het hof hem dat voorhield. Het hof ziet op grond hiervan en op grond van het feit dat verweerder - ruimschoots - voor de zitting in beroep het dossier aan klager had kunnen verstrekken en aan de voorwaarde van de raad had kunnen voldoen, geen reden om een lichtere maatregel op te leggen dan de raad heeft gedaan. Ook de laatste beroepsgrond van verweerder faalt. De beslissing van de raad wordt ook op het punt van de maatregel bekrachtigd.

proceskosten

5.14     Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021 :   

-           € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

-           € 1.000,- kosten van de Staat.

5.15     Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-        bekrachtigt de beslissing van 23 mei 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag in de zaak met nummer 22-081/DH/RO, voor zover in hoger beroep aan het hof voorgelegd;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door  m r. J. Blokland , voorzitter, mrs. H. Lagas, J.C.A.T. Frima, G.J.K. Elsen en J.M. Louwrier, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo , griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2023.

griffier                                                                                                       voorzitter             

De beslissing is verzonden op 19 juni 2023 .