ECLI:NL:TADRSHE:2023:95 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-109/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2023:95
Datum uitspraak: 14-08-2023
Datum publicatie: 16-08-2023
Zaaknummer(s): 23-109/DB/OB
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft, wetende dat klager werd bijgestaan door een advocaat, klager bij brieven van 23 december 2021 en 25 januari 2022 rechtstreeks aangeschreven, zonder gelijktijdige verzending van een afschrift van die brieven aan klagers advocaat. In zoverre gegrond. Dat verweerder doelbewust heeft aangestuurd op een escalatie door klager op één dag voor Kerstmis aan te schrijven is niet gebleken. In zoverre ongegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 14 augustus 2023

in de zaak 23-109/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 17 juni 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 6 februari 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk nr. 48|22|091K van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 juni 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de bijlagen 1 tot en met 7 en van hetgeen overigens ter zitting is verhandeld.  

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2     Klager is bestuurder en enig aandeelhouder van CSB B.V. Klagers broer is bestuurder en enig aandeelhouder van JG B.V.  Via de genoemde vennootschappen hebben klager en zijn broer tezamen met VH B.V. aandelen in W. A/R Groep.

2.3     Verweerder heeft JG B.V. en klagers broer bijgestaan als advocaat. Op 15 september 2021 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan mr. L, luidend als volgt:

                        “Mijn cliënte is [JG B.V.], u wel bekend.

         Van cliënte begreep ik dat zij gisteren door u is benaderd namens CSB B.V. Ik verzoek u vriendelijk vervolgcontacten en/of -correspondentie via ondergetekende te laten plaatsvinden. (…)”

2.4     Op 20 september 2021 heeft mr. L een e-mail gestuurd aan verweerder. In de onderwerpregel van de e-mail van mr. L was vermeld “W./bestuur”. Hij schrijft daarin o.a.: ‘Er resteren straks rondom de aandelen en andere financiële posten nog genoeg punten waarover te onderhandelen valt, maar zoals uitdrukkelijk aangegeven wensen we wel nu stappen richting een oplossing te zetten.’

Voormelde correspondentie tussen partijen zag op afspraken over de beëindiging van het statutair directeurschap en van de managementovereenkomst van JG BV.

2.5.    Verweerder heeft namens JG BV CSB B.V. en klager in privé op 23 december 2021 een aangetekende sommatiebrief gestuurd, die eveneens per e-mail is verstuurd aan het adres [……….]. In deze brief stelt verweerder dat JG BV heeft ontdekt dat klager in de periode vanaf maart 2010 tot op die dag stelselmatig inbreuk lijkt te hebben gemaakt op afspraken over o.a. non-concurrentie. Deze afspraken zijn gemaakt in de joint venture overeenkomsten (inzake o.a de R.Groep) en de verkoopovereenkomst, De brief bevat een ingebrekestelling en een sommatie om de inbreukmakende gedragingen te staken en ongedaan te maken. Verweerder heeft van deze brief geen afschrift gestuurd aan mr. L.

2.6     Verweerder heeft CSB B.V. en klager in privé op 25 januari 2022 opnieuw een sommatiebrief gestuurd. Verweerder heeft ook van deze brief geen afschrift gestuurd aan mr. L.

2.7     Op 17 juni 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3 KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

          1. Verweerder heeft, wetende dat klager werd bijgestaan door een advocaat, klager bij brieven van 23 december 2021 en 25 januari 2022 rechtstreeks aangeschreven, zonder gelijktijdige verzending van een afschrift van die brieven aan klagers advocaat;

          2. Verweerder heeft doelbewust aangestuurd op een escalatie door klager door één dag voor Kerstmis de brief van 23 december 2021 toe te sturen om daarmee de (emotionele) druk op te voeren als gevolg waarvan de (familie)verhoudingen nog verder op scherp werden gesteld.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1     Toetsingskader

          De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.2     Klachtonderdeel 1

Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of een dekenbezwaar dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen (HvD 30 augustus 2019, ECLI:NL: TAHVD:2019:125).

5.3     Gedragsregel 25 lid 1 bepaalt dat de advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. Deze regel geldt onverminderd wanneer de bedoelde partij zich tot de advocaat wendt. Het tweede lid van gedragsregel 25 bepaalt dat, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, de advocaat die een aanzegging met rechtsgevolg doet, dat rechtstreeks aan een partij mag doen, mits met gelijktijdige verzending van een afschrift aan diens advocaat en op voorwaarde dat de mededeling aan een partij beperkt blijft tot deze aanzegging met rechtsgevolg. Indien de advocaat het beoogde rechtsgevolg ook kan bereiken door zijn brief alleen aan de advocaat van een partij te zenden, geldt voormelde uitzondering niet.

5.4     De raad is van oordeel dat het verweerder niet vrij stond om klager rechtstreeks aan te schijven. Verweerder heeft gesteld dat zijn brieven van 23 december 2021 en 25 januari 2022 een andere kwestie betroffen dan de eerder door hem behandelde kwestie met andere partijen en dat het hem niet duidelijk was dat mr. L voor klager optrad. Naar het oordeel van de raad gaat het hier om een aan de ontvlechting waarover afspraken waren gemaakt, gelieerde kwestie. Het ging in de kern, en door de rechtspersonen heen kijkend, om een geschil tussen twee broers dat moest worden opgelost. Bovendien zit er tussen de beide opdrachten van de cliënte van verweerder geen of slechts een beperkte tijd zodat verweerder er in beginsel vanuit zou moeten gaan dat mr. L ook in deze kwestie voor klager zou optreden. Het had in ieder geval op de weg gelegen van verweerder om bij mr. L na te gaan of hij ook in de kwestie omtrent het concurrentiebeding voor klager optrad, zoals verweerder dat ook bij e-mail van 15 september 2021 heeft verzocht ten aanzien van de correspondentie van mr. L.

5.5     Verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 25 door, wetende dat klager werd bijgestaan door een advocaat, klager bij brieven van 23 december 2021 en 25 januari 2022 rechtstreeks aan te schrijven, zonder gelijktijdige verzending van een afschrift van die brieven aan mr. L. Klachtonderdeel 1 is gegrond.

5.6     Klachtonderdeel 2

          Klager verwijt verweerder dat hij klager één dag voor Kerstmis de brief van 23 december 2021 heeft toegestuurd. Ofschoon het zorgvuldiger was geweest als verweerder rekening had gehouden met de aankomende kerst, juist omdat het een familiekwestie betrof en de kwestie niet dermate spoedeisend was dat het noodzakelijk was de brief op 23 december 2021 te verzenden, is verweerder naar het oordeel van de raad met zijn handelen gebleven binnen de bandbreedte van hetgeen hem als advocaat van de wederpartij vrijstond. Voor het verwijt dat verweerder doelbewust heeft aangestuurd op een escalatie heeft de raad in het dossier geen aanknopingspunten gevonden. Klachtonderdeel 2 is ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar in strijd met gedragsregel 25 gehandeld.  De raad acht in dezen een waarschuwing een passende maatregel.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) €   50,- reiskosten van klager;

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;

- verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter, mrs. W. A.A.J. Fick-Nolet, A.J.C. Perdaems, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2023.

Griffier                                                                            Voorzitter

Verzonden op: 14 augustus 2023