ECLI:NL:TADRSHE:2023:91 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-467/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2023:91
Datum uitspraak: 26-07-2023
Datum publicatie: 28-07-2023
Zaaknummer(s): 23-467/DB/ZWB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Klacht kennelijk ongegrond. Het stond verweerder vrij de wederpartij van klager bij te staan. Niet vast te stellen is dat verweerder betaald is uit geld dat is verworven door oplichting.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 26 juli 2023

in de zaak 23-467/DB/ZWB


naar aanleiding van de klacht van:

klagers


over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 11 juli 2023 met kenmerk K23-010, door de raad ontvangen op diezelfde dag, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klagers hebben een civielrechtelijk geschil met een in België gevestigde vennootschap en haar bestuurder over een investering van klagers in de Belgische onderneming. Klagers hebben onder meer een recht van hypotheek verleend aan de Belgische vennootschap.

1.2 De Belgische rechter heeft geoordeeld dat klagers hun verplichtingen niet zijn nakomen en heeft hen veroordeeld tot om een bedrag van € 2.054.236,94 te betalen aan de Belgische vennootschap. Dit oordeel is onherroepelijk geworden. Deze beslissing heeft geleid tot een executieverkoop van de onroerende zaken waarop een recht van hypotheek was gevestigd.

1.3 Klagers hebben zich gewend tot de Nederlandse civiele rechter om, kort gezegd, de hypotheekakten te laten vervallen en een schadevergoeding te krijgen. De rechtbank heeft klagers daarin niet gevolgd, omdat zij meende geen oordeel over het geschil te mogen geven, gelet op de onherroepelijke Belgische uitspraak. Klagers zijn in hoger beroep gegaan. Dit heeft geleid tot het arrest van het Hof van 1 december 2020. Het Hof acht zich wel bevoegd om te oordelen over de zaak en oordeelt dat sprake was van bedrog.

1.4 De Belgische vennootschap en de bestuurder hebben cassatie ingesteld. Daarin zijn zij bijgestaan door verweerder. De advocaat-generaal heeft in lijn met de visie van verweerder geconcludeerd tot vernietiging van het arrest van 1 december 2020. De Hoge Raad heeft het beroep echter verworpen.

1.5 Het Hof van Cassatie in België heeft op 5 mei 2022 geoordeeld dat het (Nederlandse) Hof een verkeerde toepassing van het Belgische gezag van gewijsde heeft gegeven.

1.6 Klagers hebben diverse keren aan verweerder verzocht om geen bijstand te verlenen, omdat hij er mee bekend moest zijn dat hij betaald zou worden uit  geld dat met bedrog is verkregen.

1.7 Op 27 januari 2023 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder dat hij ervan op de hoogte was dat hij werd betaald met geld dat is verworven door oplichting en desondanks zijn werkzaamheden niet heeft neergelegd.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Hij wijst erop dat enkel het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft geoordeeld dat sprake is van bedrog, maar dat alle andere rechterlijke instanties die beschuldiging hebben verworpen. Ook wijst hij erop dat de Belgische rechter heeft geoordeeld dat het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch onverenigbaar is met het al onherroepelijk geworden Belgische vonnis. Verder wijst hij erop dat de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad ook concludeerde tot vernietiging van het arrest van 1 december 2020. In diverse strafrechtelijke procedures is ook de conclusie geweest dat niet gebleken is van bedrog.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënten te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënten goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.

4.2 De voorzitter stelt voorop dat eenieder het recht moet hebben om zich door een advocaat te laten bijstaan. Dat geldt ook voor de wederpartij van klagers. De cliënten van verweerder waren het niet eens met arrest van het Hof en het stond hen daarom vrij om – bijgestaan door verweerder – in cassatie te gaan. Benadrukt moet worden dat op dat moment nog niet onherroepelijk vaststond dat sprake was van bedrog. Verweerder heeft gemotiveerd onderbouwd dat zijn cliënten meenden aanspraak te hebben op het geldbedrag, gesteund door diverse oordelen van de Belgische rechter. De voorzitter kan verder niet vaststellen uit welke middelen verweerder is betaald. Om die reden kan ook niet worden vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023.

Griffier                                                            Voorzitter

Verzonden op: 26 juli 2023