ECLI:NL:TADRSHE:2023:85 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-422/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2023:85
Datum uitspraak: 11-07-2023
Datum publicatie: 27-07-2023
Zaaknummer(s): 23-422/DB/LI
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Klacht over de advocaat wederpartij kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van  11 juli 2023

in de zaak 23/422/DB/LI


naar aanleiding van de klacht van:

klager


over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 21 juni 2023 met kenmerk K22-122, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.  

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klager heeft op 1 november 2019 zijn monumentale woonboerderij verkocht aan de cliënten van verweerder. Op enig moment is een geschil ontstaan over vocht- en schimmelproblemen in de woning, waarvoor de cliënten van verweerder klager aansprakelijk hebben gesteld. De advocaat van klager heeft op 26 januari 2022 de aansprakelijkheid van de hand gewezen.

1.2 Verweerder heeft op 22 november 2022 de rechtbank verzocht verlof te verlenen om conservatoir derdenbeslag laten leggen op de banktegoeden van klager, ter zekerheid van een nog in te dienen vordering. In het verzoek is onder meer opgenomen:

20. Gelet op het bovenstaande, zal [cliënt van verweerder] jegens [klager] een gerechtelijke procedure aanhangig maken, waarin [cliënt van verweerder] onder andere vergoeding van de gemaakte en nog te maken Herstelkosten zal vorderen. In het kader van dit verzoek begroot [cliënt van verweerder] zijn vordering op [klager] op EUR 98.307,22. […]

33. [Cliënt van verweerder] heeft belang bij het conservatoir (derden)beslag, omdat aannemelijk is dat [klager], gelet op een slechte financiële positie, niet in staat zal zijn om de vordering van [cliënt van verweerder] – na afloop van een gerechtelijke procedure – te voldoen. [Cliënt van verweerder] heeft er daarom belang bij om, nu verhaal (waarschijnlijk) nog mogelijk is, zijn verhaalsmogelijkheden veilig te stellen.

34. [Cliënt van verweerder] acht het gerechtvaardigd conservatoir beslag onder de ING Bank NV te (doen) leggen, omdat dit het enige vermogensbestanddeel van [klager] is dat [cliënt van verweerder] met zekerheid kan aanwijzen waarop hij voorziet verhaal te kunnen halen. De enige onroerende zaak waarvan [klager] eigenaar is, is aangekocht voor EUR 150.000 en bezwaard met een hypotheekrecht met een inschrijfbedrag van EUR 700.000,-. [Cliënt van verweerder] schat in dat [klager] deze financiering heeft aangewend voor de bouw van een woning op het aangekochte perceel. […]

35. Gelet op het voorgaande en dan met name de hoogte van de hypothecaire inschrijving en het feit dat deze financiering nog maar betrekkelijk kort geleden is afgesloten, is de inschatting van [cliënt van verweerder] dat er geen sprake is van enige overwaarde c.q. dat voor zover er sprake zou zijn van overwaarde, de kosten van beslaglegging en de daaruit voortvloeiende executie deze overwaarde overstijgen.

36. [Cliënt van verweerder] acht het daarom gerechtvaardigd om conservatoir beslag onder de ING Bank NV te leggen. [Cliënt van verweerder] is immers niet bekend met een ander vermogensbestanddeel van [klager] dat kan worden aangemerkt als minder bezwarend beslagobject dat (voldoende) verhaal biedt.

[…]

38. [Cliënt van verweerder] verzoekt U E.A. Voorzieningenrechter om de termijn voor het instellen van de eis in hoofdzaak te bepalen op 40 dagen. De reden hiervan is dat [cliënt van verweerder] [klager] alsnog in de gelegenheid wil stellen om vrijwillig aan de Vordering te voldoen, althans een betalingsregeling voor te stellen. […]”

1.3 De rechtbank Limburg heeft op 23 november 2022 verlof verleend voor het conservatoir beslag.

1.4 Op 27 december 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a) verweerder heeft valse informatie verstrekt aan de voorzieningenrechter, waarmee hij artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering schendt;

b) verweerder misbruikt het conservatoir beslag als pressiemiddel.

2.2 Ter onderbouwing van zijn klacht benadrukt klager dat verweerder geen inzicht had in zijn financiële situatie en dus ongefundeerde beweringen doet in het beslagrekest. Klager wordt onterecht beschuldigd van het wegsluizen van geld door verweerder. Verder heeft verweerder in punt 34 en 35 van het beslagrekest willens en wetens valse informatie verstrekt aan de voorzieningenrechter, omdat verweerder geen inzage heeft in de feitelijke (over)waarde van het huis. In punt 20 van het beslagrekest stelt verweerder onterecht dat sprake is van een vordering. Het is slechts een kostenraming, omdat de rechter nog geen oordeel heeft gegeven. Ook volgt uit punt 38, waarin verweerder klager in de gelegenheid wil stellen om alsnog vrijwillig aan de vordering te voldoen, dat verweerder het conservatoir beslag enkel als pressiemiddel wil gebruiken.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

Toetsingskader

4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdeel a)

4.2 De raad volgt klager niet in zijn betoog dat verweerder willens en wetens valse informatie heeft verstrekt aan de voorzieningenrechter. Zoals verweerder terecht stelt in, heeft hij in punt 33 en verder van het beslagrekest toegelicht op basis waarvan hij meent dat aan de hand van de hem bekende financiële gegevens het gerechtvaardigd was om over te gaan tot het opleggen van conservatoir beslag. De raad stelt vast dat verweerder in het beslagrekest bewoordingen hanteert als “schat”, “is de inschatting van” en “is immers niet bekend met een ander vermogensbestanddeel”. De raad ziet daarin niet dat verweerder feiten naar voren brengt waarvan hij weet dat die onjuist zijn, maar dat hij enkel op basis van de bij hem bekende informatie een inschatting maakt van de financiële situatie.

4.3 Evenmin ziet de raad in dat verweerder onjuiste feiten aan de voorzieningenrechter heeft medegedeeld over (de hoogte van) de vordering. De cliënten van verweerder meenden een vordering te hebben op klager. Daarover is in het beslagrekest opgenomen dat zij jegens klager een gerechtelijke procedure aanhangig zullen gaan maken en de hoogte van de vordering begroten aan de hand van een rapport. Verweerder mag zich (namens zijn cliënten) op het standpunt stellen dat sprake is van een vordering. Dat een rechter die vordering nog niet heeft toegewezen of dat klager de kosten betwist, doet daar niet aan af.

4.4 Voor zover klager stelt dat verweerder hem in het beslagrekest verwijt dat hij geld wegsluist, is dit door verweerder betwist. De raad leest in het beslagrekest ook geen dergelijke verwijten aan het adres van klager.

4.5 Het voorgaande betekent dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.6 De raad ziet ook niet in dat verweerder het conservatoir beslag enkel heeft laten opleggen als pressiemiddel om klager te dwingen te betalen. Verweerder stelt op dat punt dat hij over is gegaan tot het doen opleggen van conservatoir beslag om het de verhaalspositie op klager veilig te stellen met het oog op de hoogte van de vordering. Dat mocht verweerder in het belang van zijn cliënten doen. Dat een rechter zich op dat moment nog niet over de vordering had uitgelaten, behoort juist tot de aard van het conservatoir beslag. Hieruit blijkt niet dat het conservatoir beslag enkel bedoeld was als pressiemiddel.

4.7 Verder heeft verweerder in het beslagrekest verzocht om een (verlengde) termijn van 40 dagen voor het instellen van een eis in de bodemprocedure, zodat partijen mogelijk tot een minnelijke oplossing konden komen. Ook daarmee heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Van advocaten wordt namelijk verwacht geschillen zoveel mogelijk onderling op te lossen, wat verweerder met zijn handelen juist heeft geprobeerd te bereiken.  

4.8 Het voorgaande betekent dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2023.

Griffier                                            Voorzitter

Verzonden op: 11 juli 2023