ECLI:NL:TADRSHE:2023:146 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-259/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2023:146
Datum uitspraak: 18-12-2023
Datum publicatie: 18-12-2023
Zaaknummer(s): 23-259/DB/OB
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s‑Hertogenbosch
van 18 december 2023

in de zaak 23-259/DB/OB

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 5 juni 2023 op de klacht van:

klager

over:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 28 juni 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 12 april 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|22|097K van de deken ontvangen.

1.3 Bij beslissing van 5 juni 2023 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht niet-ontvankelijk verklaard ingevolgd artikel 46g lid 1, aanhef en onder a, van de Advocatenwet. Deze beslissing is op diezelfde datum verzonden aan partijen.

1.4 Op 15 juni 2023 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum ontvangen.

1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 6 november 2023 . Daarbij was verweerster aanwezig. Klager is – met bericht van verhindering – niet verschenen.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift . Ook heeft de raad kennisgenomen van de aanvullende stukken van klager van 9 oktober 2023.

1.7 Klager heeft op 31 oktober 2023 nadere stukken ingediend. Verweerster heeft ter zitting onder verwijzing naar artikel 2.4.2 van het Procesreglement bezwaar gemaakt tegen het toevoegen van deze stukken aan het dossier. De raad besluit deze stukken niet aan het dossier toe te voegen, omdat die niet op grond van het voornoemde artikel tijdig zijn ingediend.

2 VERZET

2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard door toepassing te geven aan artikel 46g, lid 1, aanhef en onder a, van de Advocatenwet zonder daarbij de termijn van drie jaar te relativeren aan de ernst van het handelen van verweerder.

2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

3 FEITEN EN KLACHT 

3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4 BEOORDELING
 

4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft klager terecht niet-ontvankelijk verklaard gelet op artikel 46g, lid 1, aanhef en onder a, van de Advocatenwet en geoordeeld dat niet is gebleken dat klager niet eerder in staat zou zijn geweest om zijn klacht in te dienen. Er bestaat geen mogelijkheid om in afwijking van artikel 46g van de Advocatenwet rekening te houden met de ernst van het handelen van een advocaat, waardoor de vervaltermijn van drie jaar volgens klager dient te worden gerelativeerd.

4.3 Het artikel uit het Advocatenblad, ‘Wat is de termijn voor het indienen van een tuchtklacht’ van 18 november 2010 waar klager in zijn verzetschrift op wijst, is geschreven in een periode voordat het huidige artikel 46g van de Advocatenwet bestond. Daarna is de vervaltermijn van drie jaar in artikel 46g, lid 1, aanhef en onder a, van de Advocatenwet opgenomen. Ook dit maakt dus niet dat de beslissing van de voorzitter onjuist is.

4.4 De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk bevonden. Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel , voorzitter, mrs. H.C. Struijk en A.A.T. van Ginderen, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 december 2023 .

Griffier                                                           Voorzitter

Verzonden op: 18 december 2023