ECLI:NL:TADRSHE:2023:14 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-594/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2023:14
Datum uitspraak: 30-01-2023
Datum publicatie: 31-01-2023
Zaaknummer(s): 22-594/DB/ZWB
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Advocaat heeft namens klager per email een schikkingsvoorstel aan de wederpartij heeft toegezonden, zonder dat hij voor de verzending van die email expliciet om toestemming aan klager heeft gevraagd. Gelet op alle omstandigheden acht de raad het niet aannemelijk dat klager niet instemde met het schikkingsvoorstel, zoals door zijn advocaat op 1 maart 2021 aan de wederpartij is gedaan.Klacht ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 30 januari 2022

in de zaak 22-594/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 30 september 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 20 juli 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-093 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 december 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 19. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief van klager van 23 augustus 2022, met bijlagen (producties 50 tot en met 62 met begeleidende mail van 9 augustus 2022) en de email van verweerder van 25 november 2022, met bijlagen 16 en 17.

2 FEITEN

2.1 Klager pachtte samen met zijn neef een perceel grond van zijn vader, oom en tante, verder de verpachters. Klager en zijn neef waren in een geschil verwikkeld over het gebruik van het perceel grond. De neef van klager heeft in rechte verdeling van het pachtrecht verzocht. De rechtbank heeft bij beslissing van 21 maart 2018 de eis van de neef van klager toegewezen en de verdeling van het pachtrecht vastgesteld. Klager heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. Klager is in de procedure betreffende (de verdeling van) het pachtrecht in beroep bijgestaan door mr. N. 

2.2 Tijdens de nog lopende beroepsprocedure in de pachtzaak, hebben de verpachters eind 2020 de pachtovereenkomst met klager opgezegd en het faillissement van klager aangevraagd. Klager heeft zich op 7 januari 2021 tot verweerder gewend met het verzoek hem in de faillissementszaak bij te staan. Verweerder heeft onderhandelingen gevoerd met de (advocaat van de) verpachters/faillissementsaanvragers. De op 9 en 23 februari 2021 geplande faillissementszittingen vonden, vanwege die onderhandelingen, geen doorgang.

2.3 Verweerder heeft per email van 1 maart 2021 om 18.18 uur een schikkingsvoorstel toegezonden aan (de advocaat van) de verpachters/faillissementsaanvragers, met een kopie daarvan aan de vader en de oom van klager, aan klager zelf, aan de boekhouder van klager en aan mr. N. Verweerder heeft bij voormelde email van 1 maart 2021 tevens de email van klager aan verweerder van 1 maart 2021 om 13.03 uur en de daaraan verbonden correspondentie met de wederpartij in de periode van 1 maart 2021 -in totaal 17 emails-  meegezonden. Op 2 maart 2021 heeft bij het gerechtshof een zitting in de pachtzaak plaatsgevonden. Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de beëindiging van het pandrecht van klager. Tussen partijen werd overeengekomen dat klager afstand deed van zijn pandrecht op twee percelen, dat klager hiervoor van de verpachters een bedrag van € 162.500,00 zou ontvangen en dat het faillissementsrekest tegen klager door de verpachters zou worden ingetrokken en de procedure bij het gerechtshof zou worden doorgehaald. De vaststellingsovereenkomst is door partijen op 30 juni 2021 ondertekend.   

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

a) verweerder heeft zonder toestemming en medeweten van klager een schikkingsvoorstel aan de wederpartij van klager gedaan;

b) verweerder heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden;

c) verweerder heeft klager niet over het schikkingsvoorstel geïnformeerd;

d) verweerder heeft een voor klager ongunstig schikkingsvoorstel gedaan.

e) verweerder heeft klager gedwongen het schikkingsvoorstel te ondertekenen op 30 juni 2021.

Toelichting:

Door de getroffen schikking is de landbouwgrond vrij van pacht en in waarde verdubbeld. Daarmee worden de wederpartij en dus ook de curator c.q. de schuldeisers bevoordeeld. De curator is de echtgenote van verweerder.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Toetsingskader

5.1 Een advocaat vervult een bijzondere positie in de rechtsbedeling. Dat brengt voor een advocaat een zware verantwoordelijkheid mee om met zijn opdrachten en bevoegdheden op zeer zorgvuldige wijze om te gaan. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht toetst de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de gedragsregels voor de advocatuur. Hoewel de tuchtrechter niet gebonden is aan de gedragsregels, kunnen die regels, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, wel van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. Zowel uit vaste jurisprudentie van het hof als uit Regel 16 van de Gedragsregels advocatuur (verder: Regel 16) volgt dat het tot de taak van de advocaat behoort om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.

Schikkingsvoorstel van verweerder van 1 maart 2021 aan de wederpartij

5.2 Vast staat dat verweerder per email van 1 maart 2021 om 18.18 uur een schikkingsvoorstel aan de wederpartij heeft toegezonden, zonder dat hij voor de verzending van die email expliciet om toestemming aan klager heeft gevraagd.

5.3 Verweerder heeft in zijn verweer op de klacht naar voren gebracht dat hij uit hetgeen is voorgevallen voorafgaand aan het schikkingsvoorstel van 1 maart 2021 heeft kunnen en mogen opmaken dat dit schikkingsvoorstel de instemming van klager had. Verweerder heeft zijn email van 1 maart 2021 om 18:18 uur aan de wederpartij toegezonden met klager in de cc. Klager heeft hierop nimmer gereageerd. Pas eind september 2021, derhalve ruim zes maanden later,  heeft klager hierover een klacht bij de deken  ingediend. Verweerder had in overleg met klager en de boekhouder en de advocaat van klager op 22 januari 2021 een eerste schikkingsvoorstel aan de wederpartij gedaan. Dit werd door de wederpartij niet geaccepteerd. Partijen zijn daarna wel in onderhandeling gebleven. De behandeling van de faillissementsaanvraag ter zitting van 21 februari 2021 is in verband met die onderhandelingen ook aangehouden. Klager  heeft ook zelf onderhandelingen met de wederpartij gevoerd en op 26 februari 2021 te kennen gegeven dat een bedrag van € 205.000,- voor hem acceptabel was. De boekhouder kon zich hier ook in vinden. Verweerder heeft vervolgens op 1 maart 2021 een concept voorstel aan klager toegezonden, wat hij aan de wederpartij wilde voorleggen. Klager heeft per email van 1 maart 2021 om 13.00 uur als volgt gereageerd: “Eens met onderstaande opzet? Kan wat mij betreft als het waterdicht is als 205000 er daadwerkelijk komt. Ik weet natuurlijk niet of hun akkoord gaan.”  Verweerder stelt na deze email nog telefonisch contact met klager te hebben gehad. Hij heeft dit telefoongesprek vanwege tijdsdruk niet schriftelijk vastgelegd.

5.4 Naar het oordeel van de raad had het weliswaar op de weg van verweerder  gelegen, om alvorens tot verzending van zijn email aan de wederpartij over te gaan, hiervoor expliciet toestemming aan klager te vragen, maar het valt verweerder, gelet op de omstandigheden in deze zaak, tuchtrechtelijk niet aan te rekenen dat hij dat in de zaak van klager niet heeft gedaan. De raad zal dit hieronder uitleggen.

5.5 Klager heeft in zijn email van 1 maart 2021, onder voorbehoud van de instemming van zijn advocaat in de pachtzaak en zijn boekhouder, verklaard dat het voorstel wat hem betreft akkoord was. De boekhouder had zich al eerder positief uitgelaten over een schikkingsvoorstel waarbij aan klager een bedrag van € 205.000,- zou worden betaald. Klager is voorts -in aanwezigheid van zijn advocaat- tijdens de zitting van 2 maart 2022 in de pachtzaak akkoord gegaan met een lager voorstel dan het door verweerder per email van 1 maart 2021 aan de wederpartij voorgelegde voorstel. Bovendien heeft klager in de periode van 2 maart – 30 september 2021 niet geageerd op het schikkingsvoorstel van verweerder in zijn email van 1 maart 2021, waartegen de klacht zich nu richt. De raad acht het, alles in overweging nemende, niet aannemelijk dat klager niet instemde met het schikkingsvoorstel, zoals door verweerder op 1 maart 2021 aan de wederpartij is gedaan. Gelet op alle omstandigheden, de inhoud van de email van klager van 1 maart 2021 om 13:00 uur en de tijdsdruk waaronder door verweerder gehandeld diende te worden, valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. De raad zal klachtonderdeel a daarom ongegrond verklaren.

Schending geheimhoudingsplicht

5.6 Als erkend staat vast dat verweerder in zijn email van 1 maart 2021 om 18:18 uur aan de wederpartij de email van klager van 1 maart 2021 om 13.00 uur, inclusief de daaraan voorafgaande emailcorrespondentie over de periode van 20 februari – 1 maart 2021, heeft meegestuurd. Hiermee heeft verweerder zijn geheimhoudingsplicht geschonden.  De raad zal klachtonderdeel b daarom gegrond verklaren.

Heeft verweerder voor het overige tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld?

5.7 De raad volgt klager niet in zijn stellingen dat verweerder klager niet heeft geïnformeerd over het schikkingsvoorstel, dat hij een voor klager ongunstig voorstel heeft gedaan en dat verweerder klager heeft gedwongen om het schikkingsvoorstel op 30 juni 2021 te ondertekenen (klachtonderdelen c, d en e).

5.8 Verweerder heeft zijn email van 1 maart 2021 om 18:18 uur met het schikkingsvoorstel aan de wederpartij toegestuurd met klager in de cc. Klager stelt dat hij dit wel heeft ontvangen, maar gelet op het late tijdstip van ontvangst om 23.00 uur niet heeft gelezen. De raad acht het niet aannemelijk dat klager de avond voorafgaand aan de zitting in de pachtzaak wel heeft gezien dat verweerder begin die avond een email had gestuurd aan de wederpartij met hem in de cc maar die email vóór aanvang van de zitting niet heeft gelezen. Hoe dan ook staat vast dat klager de email van verweerder van 1 maart 2021 met daarin het schikkingsvoorstel gelijktijdig met de wederpartij heeft ontvangen, waarmee vast staat dat verweerder klager heeft geïnformeerd. Voor zover klager ervoor heeft gekozen de email niet te lezen, valt dit verweerder tuchtrechtelijk niet aan te rekenen.

5.9 Verweerder heeft op 1 maart 2021 een schikkingsvoorstel gedaan, waarbij aan klager een bedrag van € 205.000,-  zou worden betaald. Klager is ter zitting van 2 maart 2021 in aanwezigheid van zijn advocaat in de pachtzaak akkoord gegaan met een veel lager voorstel van € 165.000,-. De raad volgt klager daarom niet in zijn stelling dat verweerder een voor hem ongunstig schikkingsvoorstel zou hebben gedaan.

5.10 Klager is tijdens de zitting op 2 maart 2021 akkoord gegaan met een schikkingsvoorstel. De tussen partijen gemaakte afspraken zijn in het proces-verbaal van de zitting vastgelegd. Deze dienden nog nader uitgewerkt en door partijen ondertekend te worden. Verweerder heeft de afspraken desgevraagd in een overeenkomst vastgelegd, waarna de overeenkomst door partijen op 30 juni 2021 is ondertekend. Van enige dwang van verweerder richting klager om op 30 juni 2021 tot ondertekening over te gaan is niet gebleken.

5.11 De raad komt op grond van al het bovenstaande tot het oordeel dat verweerder overigens tuchtrechtelijk geen verwijt te maken valt en zal de klachtonderdelen c, d en e ongegrond verklaren. 

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden. Dit onderdeel van de klacht is gegrond. Voor het overige is de klacht ongegrond. De raad overweegt dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat hij zijn geheimhoudingplicht weliswaar onbewust heeft geschaad, maar dat hij hiervoor tuchtrechtelijk verantwoordelijk is. Gelet op het door verweerder getoonde inzicht in het tuchtrechtelijk verwijtbaar karakter van zijn handelen, de omstandigheid dat verweerder, onmiddellijk nadat hij met de schending van de geheimhoudingsplicht werd geconfronteerd, zijn excuses aan klager heeft aangeboden en dat niet is gebleken dat klager enig nadeel van het handelen van verweerder heeft ondervonden, ziet de raad af van het opleggen van een maatregel.

7 GRIFFIERECHT

7.1 Omdat de raad de klacht [gedeeltelijk] gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde  griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel b gegrond;

- verklaart de klachtonderdelen a, c, d en e ongegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter, mrs. W.A.A.J. Fick-Nolet en  L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2023.

Griffier                                                                            Voorzitter

Verzonden op: 30 januari 2023