ECLI:NL:TADRSHE:2023:138 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-374/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2023:138
Datum uitspraak: 20-11-2023
Datum publicatie: 28-11-2023
Zaaknummer(s): 23-374/DB/LI
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Anders dan klager betoogt, heeft verweerster verweer gevoerd tegen de gevorderde dwangsommen. Klacht ongegrond. 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 20 november 2023

in de zaak 23-374/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

gemachtigde: mr. F.A.L. Kamps

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 12 november 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 2 juni 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K22-108 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 september 2023. Daarbij waren klager, bijgestaan door  mr. J.W.J. Schoonbrood, en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde, aanwezig.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen stukken van klager van 26 juni 2023 en de nagekomen stukken van verweerster  van 31 augustus 2023.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Verweerster heeft klager bijgestaan in een echtscheidingsprocedure en nadien een verdelingsprocedure, waar de echtelijke woning centraal stond. De rechtbank heeft bij vonnis van 21 april 2021 geoordeeld dat de woning verkocht moest worden.

2.3 Nadat de financiële positie van klager verbeterde, is gepoogd opnieuw in overleg getreden met de wederpartij ter voorkoming van de verkoop van de woning. De wederpartij wilde daar niet aan meewerken.

2.4 Op enig moment is de wederpartij een kort geding gestart ter nakoming van het verdelingsvonnis. De wederpartij vordert onder meer oplegging van een dwangsom van € 500,- per dag dat klager geen medewerking verleent aan het vonnis van 21 april 2021.

2.5 Verweerster heeft namens klager hoger beroep ingesteld tegen het verdelingsvonnis van 21 april 2021.

2.6 Verweerster heeft namens klager een conclusie van antwoord in kort geding ingediend. Verweerster concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring, dan wel tot afwijzing van de vorderingen omdat ze ongegrond en onbewezen zijn.

2.7 Op de zitting bij de voorzieningenrechter van 9 september 2021 is mondeling uitspraak gedaan. Het proces-verbaal geeft onder meer weer:

“[…] Gelet op het handelen van de man tot nu toe, is de voorzieningenrechter er niet gerust op dat de man vrijwillig en onverkort het vonnis van 21 april 2021 alsnog zal naleven. De man dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook een prikkel te krijgen zodat hij voortaan zijn onverkorte medewerking zal verlenen aan het geen waartoe hij is veroordeeld door de rechtbank ten aanzien van de verkoop van de woning. De voorzieningenrechter zit dan ook redenen om – als gevorderd door de vrouw – de man een dwangsom op te leggen. De voorzieningenrechter zal deze dwangsom matigen en maximeren als in het dictum vermeld. […]

De voorzieningenrechter:

  • […]

- veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag of dagdeel dat hij niet aan de uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt; […]”

2.8 Klager is in hoger beroep gegaan tegen het mondelinge vonnis van 9 september 2021.

2.9 Beide hoger beroepen zijn voor klager nadelig uitgevallen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

  1. verweerster is tekortgeschoten in de behartiging van de belangen van klager, door noch in de conclusie van antwoord, noch ter zitting verweer te voeren tegen de gevorderde dwangsom van € 500,- per dag;
  2. Verweerster heeft in het hoger beroep tegen het verdelingsvonnis van 21 april 2021 geen stukken meer ingediend, ondanks dat het gerechtshof partijen daartoe nog een extra kans heeft gegeven;
  3. verweerster dient stukken vaak op het laatste moment in bij de rechtbank.

3.2 Ter zitting heeft de  gemachtigde van klager de klacht uitgebreid en gesteld dat verweerster in de appeldagvaarding had moeten verzoeken om een schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring en dat zij in de procedure diverse punten had kunnen aanvoeren. De raad passeert die nieuwe klachtonderdelen, omdat nieuwe klachten bij de deken moeten worden ingediend op grond van artikel 46c lid 1 van de Advocatenwet. Het is niet mogelijk de klacht uit te breiden als deze al aan de raad is doorgezonden.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1 In geschil is of verweerster in het kort geding verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde dwangsommen van € 500,- per dag.

5.2 Klager wijst erop dat uit de conclusie van antwoord en het proces-verbaal niet blijkt dat verweerster dit heeft gedaan. Volgens klager heeft de voorzieningenrechter op de zitting aan verweerster gevraagd waarom zij niet om afwijzing van de dwangsommen heeft verzocht, waarop verweerster geen antwoord zou hebben gegeven.

5.3 Daartegenover stelt verweerster dat op de zitting is gesproken over de afwijzing van de vorderingen van de wederpartij in het algemeen, en ook onder meer de dwangsommen in het bijzonder. Ook betwist verweerster dat de voorzieningenrechter zou hebben gevraagd waarom niet is verzocht om afwijzing van de dwangsommen. Verweerster heeft tot slot op 31 augustus 2023 een verklaring van de advocaat van de wederpartij ingediend, waarin deze advocaat bevestigt dat verweerster ter zitting heeft “aangegeven dat de dwangsommen onnodig waren, alsook te hoog”. En dat verweerder “sowieso dringend verzocht alle vorderingen […] af te wijzen.”.

5.4 De raad is van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit de conclusie van antwoord volgt dat verweerster verzoekt alle vorderingen af te wijzen. Daaronder vallen ook de dwangsommen. Bovendien bevestigt de verklaring van de advocaat van de wederpartij dat verweerster ter zitting concreet verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde dwangsommen. Het proces-verbaal vormt een weergave van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken volgens de griffier en betekent niet dat verweerster geen verweer tegen de gevorderde dwangsommen heeft gevoerd. Dat de voorzieningenrechter verweerster zou hebben gevraagd waarom zij geen verweer tegen de dwangsom zou hebben gevoerd, zoals klager stelt, blijkt niet uit de stukken en is door verweerster betwist. Gelet daarop kan niet worden vastgesteld dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel a) is ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.5 Klager stelt dat verweerster in hoger beroep geen aanvullende stukken heeft ingediend, ondanks de mogelijkheid daartoe. Welke concrete stukken in hoger beroep zouden ontbreken en waarom die stukken relevant zouden zijn, is door klager niet onderbouwd. De raad kan daardoor niet vaststellen of verweerster tekort is geschoten in de belangenbehartiging. Bovendien geeft verweerster aan dat, als klager doelt op zijn verzoek om stukken in te dienen, dit op een moment was dat het niet meer mogelijk was stukken in te dienen en dat deze stukken volgens haar op geen enkele manier relevant waren voor de lopende procedure. Klachtonderdeel b) is ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.6 Klager stelt niet dat verweerster stukken te laat bij de rechtbank heeft ingediend, maar enkel dat zij dit op het laatste moment deed en dat hij dit onprettig vond. Dat klager dit als onprettig ervaart, is niet voldoende voor een gegronde tuchtklacht. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

Conclusie

5.7 Gelet op het voorgaande, zal de raad de klacht ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. U.T. Hoekstra en mr. A.J.C. Perdaems, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 november 2023.

Griffier                                                                            Voorzitter

Verzonden op: 20 november 2023