ECLI:NL:TADRSHE:2023:130 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-571/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2023:130
Datum uitspraak: 23-11-2023
Datum publicatie: 24-11-2023
Zaaknummer(s): 23-571/DB/OB
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verweerder heeft de rechtbank niet onjuist geïnformeerd over de aansprakelijkstelling. Klacht kennelijk ongegrond. 

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 23 november 2023

in de zaak 23-571/DB/OB


naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

gemachtigde: mr. C.M. Swagers


over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 18 augustus 2023 met kenmerk 48|22|150K, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Verweerder heeft als advocaat opgetreden namens klaagster. Tussen partijen is een geschil ontstaan over de verschuldigdheid van declaraties.

1.2 Klaagster heeft verweerder op 24 juni 2021 een aansprakelijkstelling verstuurd, die diezelfde dag door verweerder is gelezen.

1.3 Het advocatenkantoor waarbij verweerder werkzaam is (hierna: het advocatenkantoor), is op 23 september 2021 een procedure gestart tegen klaagster ter inning van de openstaande declaraties. Op 7 september 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het advocatenkantoor is in deze procedure bijgestaan door een advocaat die elders kantoor houdt, mr. Van Z. Verweerder heeft ter zitting mede het woord gevoerd.

1.4 Mr. Van Z. heeft, naar daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, na de zitting een conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie ingediend namens het advocatenkantoor. Daarin is onder meer opgenomen:

41. Er wordt ook nogmaals gewezen naar de inhoud van die bevestiging zelf maar ook naar de inhoud van de daarop toepasselijk verklaarde en eerder ter hand gestelde algemene voorwaarden. Uitdrukkelijk is een verjarings- c.q. vervalbeding opgenomen van één jaar.

42. Op basis daarvan stelt [het advocatenkantoor] zich op het standpunt dat, indien en voor zover zij al fouten zou hebben gemaakt omtrent de advisering voor [klaagster], quod non, [klaagster] geen vordering tot schadevergoeding meer kan instellen nu het ontstaan van de schade en de bekendheid daarmee al sinds 2017 en anders sinds 2019 bestond. [Het advocatenkantoor] is evenmin aansprakelijk gesteld. Ook daarop moet de vordering van [klaagster] afstuiten.”

1.5 Op 24 november 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij de rechtbank onjuist heeft voorgelicht door mr. Van Z. in voormelde conclusie op te laten nemen dat het advocatenkantoor niet aansprakelijk is gesteld.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Verweerder heeft niet ontkend de aansprakelijkheidstelling van 24 juni 2021 te hebben ontvangen maar heeft met de zin in de aangehaalde conclusie te hebben bedoeld dat de verjaring niet binnen de termijn in 2019 is gestuit. De voorzitter zal hierna op het verweer ingaan

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter is van oordeel dat verweerder de rechtbank (via zijn advocaat) niet onjuist heeft geïnformeerd over de aansprakelijkstelling. De opgenomen passage moet worden gelezen in de context van het gevoerde verweer. Het gaat dan om de stelling dat er een verjaringstermijn van één jaar geldt en dat deze is ingegaan ofwel in 2017 ofwel in 2019. Binnen deze termijn heeft geen aansprakelijkheidsstelling plaatsgevonden. Op deze wijze dient de passage dan ook gelezen te worden en moet de conclusie zijn dat van een onjuiste voorlichting geen sprake is geweest. De klacht is kennelijk ongegrond.

4.2 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 november 2023.

Griffier                                                            Voorzitter

Verzonden op: 23 november 2023