ECLI:NL:TADRSHE:2023:124 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-184/DB/ZWB/D
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2023:124 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-11-2023 |
Datum publicatie: | 06-11-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-184/DB/ZWB/D |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Dekenbezwaar. Onttrekken aan toezicht deken. Financiële administratie. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet en in strijd met gedragsregel 29 gehandeld, doordat hij de kengetallen over het boekjaar 2021 en de vergelijkbare cijfers over het jaar 2020 ondanks herhaalde verzoeken niet heeft aangeleverd. Ook heeft verweerder de jaarstukken waarom is verzocht in verband met het kantoorbezoek, ondanks herhaalde verzoeken, niet aangeleverd. Verweerder heeft de overige afspraken als verwoord in het verslag van het kantoorbezoek d.d. 6 oktober 2022 evenmin heeft nageleefd en heeft bovendien niet binnen de daartoe gestelde termijn CCV-opgave gedaan. Tot slot heeft verweerder in algemene zin niet op door of namens de deken gedane redelijke verzoeken om informatie gereageerd, waarmee hij zich aan het toezicht van de deken heeft onttrokken. Verweerder is reeds eerder tuchtrechtelijk veroordeeld wegens het niet aanleveren van gevraagde bescheiden en het belemmeren van de deken in diens toezichthoudende taak. Ter zitting heeft verweerder er geen blijk van gegeven inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen. Uit de houding van verweerder, ook in deze procedure, is op te maken dat hij de ernst van de situatie blijkbaar niet inziet. De behandeling van het onderhavige dekenbezwaar is ter zitting van 22 mei 2023 aangehouden teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om de gevraagde stukken alsnog voor of uiterlijk op 1 juli 2023 aan de deken aan te leveren. Verweerder had dit moeten opvatten als een allerlaatste kans. Verweerder heeft de met de deken afgesproken en in het proces-verbaal van de zitting vastgelegde termijn echter ongebruikt laten verstrijken. Op grond van het voorgaande oordeelt de raad een schorsing van 36 weken, waarvan 24 weken voorwaardelijk, passend en geboden. Daarbij zal de raad als bijzondere voorwaarde stellen dat verweerder uiterlijk op 1 januari 2024 de definitieve jaarstukken 2018 tot en met 2022 bij de deken zal aanleveren en op de voorgeschreven wijze zal deponeren. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 6 november 2023
in de zaak 23-184/DB/ZWB/D
naar aanleiding van het bezwaar van:
de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
deken
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 6 maart 2023 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een bezwaar ingediend tegen verweerder.
1.2 Op 6 maart 2023 heeft de raad het dekenbezwaar met kenmerk K23-014 van de deken ontvangen.
1.3 De griffier van de raad heeft verweerder en de deken opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 22 mei 2023.
1.4 Het bezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 22 mei 2023. Daarbij waren de deken, vergezeld van mr. M, adjunct-secretaris en directeur van het bureau van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, en verweerder aanwezig.
1.5 De mondelinge behandeling van 22 mei 2023 is geschorst. Tijdens de schorsing hebben de deken en verweerder afspraken gemaakt. Na hervatting van de zitting hebben de deken en verweerder de raad verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om voor of op uiterlijk 1 juli 2023 de jaarstukken over 2018 tot en met 2022 aan de deken aan te leveren. De raad heeft bepaald dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 2 juli 2023 en dat de deken de raad bericht of de toegezegde stukken zijn ontvangen. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 Na de mondelinge behandeling van 22 mei 2023 heeft de raad de volgende stukken ontvangen:
- de e-mail van de deken d.d. 3 juli 2023;
- de e-mail van verweerder d.d. 13 juli 2023;
- de e-mail van de deken d.d. 20 juli 2023;
- de e-mail van verweerder d.d. 1 augustus 2023.
1.7 De raad heeft besloten om de mondelinge behandeling voort te zetten. De griffier van de raad heeft verweerder en de deken opgeroepen voor de voortzetting van de mondelinge behandeling op 25 september 2023.
1.8 De mondelinge behandeling van het bezwaar van de deken is voortgezet op 25 september 2023. Daarbij waren de deken, vergezeld van mr. K, stafjurist van het bureau van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, en verweerder aanwezig. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.9 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde dekenbezwaar met bijlagen, van de nagezonden producties 21 tot en met 24 en van de onder 1.6 genoemde correspondentie.
2 FEITEN
2.1 Dekenbezwaar 2022
Op 21 maart 2022 heeft de deken bij de raad een bezwaar ingediend over verweerder. Het bezwaar van de deken hield in dat verweerder had nagelaten om, ondanks herhaalde verzoeken, de kengetallen over het boekjaar 2020 en de vergelijkende cijfers over het boekjaar 2019 aan te leveren. Het bezwaar van de deken is behandeld ter zitting van de raad van 15 augustus 2022. Verweerder is niet ter zitting verschenen. Bij beslissing van 17 oktober 2022 (ECLI:NL:TADRSHE:2022:142) heeft de raad het dekenbezwaar gegrond verklaard en aan verweerder een onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk van vier weken opgelegd. De raad heeft het volgende overwogen:
“(…) 4.4 Verweerder heeft, ondanks herhaalde verzoeken van de deken, nagelaten de kengetallen over het boekjaar 2020 en de vergelijkende cijfers over het boekjaar 2019 aan de deken aan te leveren. Verweerder heeft niet gereageerd op de aanzegging van een dekenbezwaar noch op het aan verweerder toegezonden concept dekenbezwaar. Verweerder is door de raad opgeroepen voor de mondelinge behandeling en daarbij in de gelegenheid gesteld om tot veertien dagen voor de zitting schriftelijk te reageren op het dekenbezwaar. Verweerder heeft ook hiervan geen gebruik gemaakt.
4.5 Vast staat dat verweerder heeft geweigerd aan de Uitvraag van de deken, die ingevolge voormelde beslissing van het Hof van Discipline als redelijk is te kwalificeren, te voldoen. Dit betekent dat verweerder de deken in diens toezichthoudende taak heeft belemmerd en in strijd met het bepaalde in gedragsregel 29 heeft gehandeld, wat verweerder tuchtrechtelijk is aan te rekenen. De raad zal het bezwaar van de deken daarom gegrond verklaren.
5 MAATREGEL
5.1 Aan verweerder is door de raad bij beslissing van 22 maart 2021 de maatregel berisping opgelegd, omdat verweerder (onder meer) had nagelaten de CCV-opgave over het jaar 2019 binnen de daartoe gestelde termijn in te dienen. Verweerder heeft ondanks de op 22 maart 2021, vanwege het belemmeren van de deken in diens toezichthoudende taak, aan hem opgelegde berisping, opnieuw niet voldaan aan de herhaalde verzoeken van de deken om hem de gevraagde informatie te verstrekken en de deken derhalve opnieuw in diens toezichthoudende taak belemmert. Ter zitting van de raad is gebleken dat verweerder de gevraagde kengetallen nog steeds niet heeft aangeleverd aan de deken. Enige verklaring daarvoor is niet gegeven. Verweerder volhardt hiermee in zijn nalatig handelen en daardoor in zijn belemmering van de deken in diens toezichthoudende taak. Omdat verweerder, ondanks de recent aan hem opgelegde maatregel van berisping, kennelijk nog steeds niet tot het inzicht is gekomen dat een behoorlijk handelend advocaat de door de deken gevraagde informatie, waaronder het met het oog op zijn toezichthoudende taak redelijke informatieverzoek om financiële kengetallen van zijn kantoor, aanstonds aan de deken behoort te verstrekken en gelet op de houding van verweerder hierin geen verbetering valt te verwachten, is naar het oordeel van de raad de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken op zijn plaats. (…)”
2.2 Tegen de beslissing van de raad is geen appel ingesteld.
2.3 Verweerder is in gebreke gebleven met het aanleveren aan de deken van de kengetallen over het boekjaar 2020 en de vergelijkende cijfers over het boekjaar 2019.
2.4 Dekenbezwaar 2023
Bij brief van 17 juni 2022 heeft de deken een bezoek aan verweerders kantoor op 2 september 2022 aangekondigd en in dat verband aan verweerder verzocht om, ter voorbereiding op het bezoek, uiterlijk op 1 augustus 2022 jaarrekeningen en andere (financiële) bescheiden aan de deken toe te sturen.
2.5 Op 1 juli 2022 is aan alle advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de uitvraag voor de kengetallen over het boekjaar 2021 verzonden met het verzoek deze gegevens uiterlijk op 31 augustus 2022 aan te leveren.
2.6 Op verzoek van verweerder is het kantoorbezoek verplaatst naar 6 oktober 2022 en is de termijn voor het aanleveren van stukken verlengd tot 31 augustus 2022.
2.7 Omdat verweerder in gebreke was gebleven met het aanleveren van de gegevens, heeft mevrouw DT, stafmedewerker van het Bureau van de Orde van Advocaten verweerder op 19 september 2022 een eerste, en op 27 september 2022 een tweede herinnering gestuurd. Nadat mr. R, adjunct-secretaris en directeur van het Bureau van de Orde van Advocaten, op 28 september 2022 verweerder had gebeld en bij geen gehoor zijn voicemail had ingesproken, heeft verweerder aan de deken de volgende stukken toegestuurd: opleidingscertificaten 2020, bankafschriften derdengeldrekening, kantoorhandboek en factuur beroepsaansprakelijkheidsverzekering. De gevraagde jaarstukken heeft verweerder niet aangeleverd. Op 30 september 2022 heeft mevrouw DT verweerder nogmaals verzocht om de jaarstukken te verstrekken.
2.8 Op 5 oktober 2022 is aan alle advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant die de kengetallen over het boekjaar 2021 nog niet hadden aangeleverd, waaronder verweerder, een herinnering gestuurd, met het verzoek deze gegevens alsnog op uiterlijk 19 okotober 2022 aan te leveren.
2.9 Op 6 oktober 2022 heeft het kantoorbezoek plaatsgevonden. Bij gelegenheid van het kantoorbezoek hebben de deken en verweerder afspraken gemaakt over het aanleveren van stukken, de website en de vervangersregeling. De gemaakte afspraken en termijnen zijn vastgelegd in het verslag van het kantoorbezoek, dat op 10 oktober 2022 aan verweerder is toegestuurd.
2.10 Omdat verweerder de gemaakte afspraken niet was nagekomen, heeft mevrouw DT op 26 oktober 2022 een herinnering aan verweerder gestuurd. Op 4 november 2022 heeft mr. R verweerder gebeld en bij geen gehoor zijn voicemail ingesproken.
2.11 In de periode van 15 december 2022 tot en met 11 januari 2023 is de bij beslissing van de raad van 17 oktober 2022 opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk ten uitvoer gelegd.
2.12 Bij brief d.d. 30 december 2022 heeft mr. M, adjunct-secretaris en directeur van het Bureau van de Orde van Advocaten, verweerder verzocht om voor of uiterlijk op 5 januari 2023 de tijdens het kantoorbezoek gemaakte afspraken na te komen en om de kengetallen over het boekjaar 2021 en de vergelijkbare cijfers over 2020 in te dienen. Verweerder heeft aan dit verzoek geen gevolg gegeven.
2.13 Op 13 januari 2023, na afloop van de bij beslissing van de raad van 17 oktober 2022 opgelegde schorsing, heeft verweerder bij het Bureau van de Orde zijn advocatenpas opgehaald, bij gelegenheid waarvan hij is aangesproken op zijn verzuim en een dekenbezwaar is aangezegd. Bij e-mail van dezelfde dag heeft verweerder aan de deken toegezegd dat hij aan het einde van de maand januari meer duidelijkheid verschaft.
2.14 Bij e-mails d.d. 16 en 27 januari 2023 zijn aan verweerder herinneringen gestuurd. Bij e-mail van 1 februari 2023 heeft mr. M nogmaals een herinnering aan verweerder gestuurd, waarbij opnieuw een dekenbezwaar is aangezegd. Bij e-mail van 3 februari 2023 heeft verweerder aan mr. M medegedeeld dat de accountant doende was de door verweerder aangeleverde stukken te verwerken. Ook heeft verweerder toegezegd dat hij de deken in de week erop volgend nader zou informeren.
2.15 Bij e-mail d.d. 1 februari 2023 is verweerder verzocht om de CCV-opgave over het jaar 2022 in te vullen en op uiterlijk 1 maart 2023 in te dienen. Verweerder heeft de CCV-opgave niet binnen de gestelde termijn ingediend.
2.16 Op 6 maart 20223 heeft de deken een dekenbezwaar tegen verweerder ingediend.
2.17 Bij e-mail van 23 maart 2023 heeft mr. M verweerder als volgt bericht:
“(…) Ik breng onder uw aandacht dat het indienen van het dekenbezwaar u niet ontslaat van verplichtingen die u dient na te komen. Ik wijs u er voorts op dat nog steeds wordt gewacht op uw kengetallen over de boekjaren 2020 en 2021, op de vergelijkbare cijfers over de jaren 2019 en 2020 en op de jaarstukken waarin voorafgaand aan het kantoorbezoek van 6 oktober 2022 is verzocht. Daarnaast dient u nog steeds te voldoen aan de afspraken die tijdens het kantoorbezoek zijn gemaakt en hebt u tot op heden verzuimd om uw CCV-opgave 2022 in te dienen.
Het leek mij goed u nogmaals te wijzen op uw eigen verantwoordelijkheid in deze.”
2.18 Bij e-mail van 7 april 2023 heeft mr. K, stafjurist van het Bureau van de Orde van Advocaten, verweerder als volgt bericht:
“Op 6 maart 2023 is een dekenbezwaar tegen u ingediend. De mondelinge behandeling staat gepland op maandagmiddag 22 mei 2023. U bent er door mr. [M] op 23 maart 2023 aan herinnerd dat u – ongeacht het dekenbezwaar – gehouden blijft uw kengetallen in te dienen. Ook voor het inleveren van de CCV ontving u recent nog een herinnering.
Het feit dat u uw verplichtingen niet nakomt, maar bovenal dat u op geen enkele wijze reageert, baart de deken zorgen. Om die reden heb ik hedenochtend getracht om telefonisch contact met u op te nemen. Helaas bleek u niet bereikbaar. Ik heb uw voicemail ingesproken en een terugbelverzoek achtergelaten. Zekerheidshalve herhaal ik dat verzoek in deze e-mail. Mocht ik niet aanwezig zijn op het moment dat u belt, kunt u vragen naar mr. [M].
Tenslotte breng ik u in herinnering dat wordt gewacht op uw financiële gegevens en de CCV.”
2.19 Verweerder heeft de CCV-opgave 2022 op 11 april 2023 ingediend.
2.20 Bij e-mail van 1 mei 2023 heeft mr. M verweerder eraan herinnerd dat nog steeds werd gewacht op de kengetallen over de boekjaren 2020 en 2021, de vergelijkbare cijfers over de jaren 2019 en 2020 en de jaarstukken.
2.21 Het bezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 22 mei 2023. De mondelinge behandeling is geschorst. Tijdens de schorsing hebben de deken en verweerder afspraken gemaakt. Na hervatting van de zitting hebben de deken en verweerder de raad verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om voor of op uiterlijk 1 juli 2023 de stukken over 2018 tot en met 2022 aan de deken aan te leveren. De raad heeft bepaald dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 2 juli 2023 en dat de deken de raad bericht of de toegezegde stukken zijn ontvangen.
2.22 Bij e-mail d.d. 3 juli 2023 heeft de deken de raad bericht dat na de mondelinge behandeling van 22 mei 2023 niets meer van verweerder was vernomen.
2.23 Bij e-mail van 13 juli 2023 heeft verweerder de raad en de deken als volgt bericht:
“Vandaag worden de gevraagde stukken aan de deken toegezonden. Ben thans onderweg, half de middag op kantoor.”
2.24 Bij e-mail d.d. 20 juli 2023 heeft mr. K de raad als volgt bericht:
“Namens de deken bericht ik u dat [verweerder] op 14 juli 2023 (te laat dus!) de concept jaarrekeningen over de jaren 2018-2021 heeft toegezonden. De deken heeft geen behoefte aan een nieuwe behandeling, maar verzoekt u wel te beslissen op het dekenbezwaar.”
2.25 Bij e-mail van 1 augustus 2023 heeft verweerder de raad en de deken als volgt bericht:
“Wat mij betreft is voortzetting van de mondelinge behandeling niet nodig. De deken heeft een punt dat de jaarstukken 14 dagen later werden ingediend dan de bedoeling was, maar het opstellen daarvan was een heel werk. Het is in ieder geval bijgewerkt, en dat werd door de deken (terecht) beoogd, en 2022 wordt voor 31 augustus 2023 aangeleverd zodat ik weer in de pas loop.
Dat de klacht wordt gehandhaafd betreur ik.
Ik spreek de hoop uit dat de raad een voorwaardelijke sanctie oplegt. Met als voorwaarde dat ik kort gezegd in de pas blijf lopen op dit vlak. De accountantswerkzaamheden gaan logischerwijze gepaard met kosten, en dat moet wel verdiend worden.”
2.26 De mondelinge behandeling van het bezwaar van de deken is voortgezet op 25 september 2023. Ten tijde van de mondelinge behandeling op 25 september 2023 had verweerder de definitieve jaarcijfers 2018 tot en met 2021 nog niet aan de deken aangeleverd en de bij e-mail d.d. 1 augustus 2023 toegezegde jaarcijfers 2022 evenmin.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet en in strijd met gedragsregel 29 heeft gehandeld, doordat hij:
1. de kengetallen over het boekjaar 2021 en de vergelijkbare cijfers over het jaar 2020 ondanks herhaalde verzoeken niet heeft aangeleverd;
2. de jaarstukken waarom is verzocht in verband met het kantoorbezoek, ondanks herhaalde verzoeken, niet heeft aangeleverd;
3. de overige afspraken als verwoord in het verslag van het kantoorbezoek d.d. 6 oktober 2022 niet heeft nageleefd;
4. niet binnen de daartoe gestelde termijn CCV-opgave heeft gedaan;
5. in algemene zin niet op door of namens de deken gedane redelijke verzoeken om informatie heeft gereageerd, waarmee hij zich aan het toezicht van de deken heeft onttrokken.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of een dekenbezwaar dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen (HvD 30 augustus 2019, ECLI:NL: TAHVD:2019:125).
4.2 Een advocaat is op grond van gedragsregel 29 juncto artikel 5:20 Awb verplicht om medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is bij de uitoefening van de bevoegdheden van de deken en daartoe de benodigde informatie te verschaffen (HvD 21 augustus 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:145).
4.3 Een deken is op grond van het bepaalde in artikel 45a Advocatenwet bevoegd om aan advocaten een informatieverzoek om financiële kengetallen van het kantoor te doen. Om zijn taak als toezichthouder te kunnen uitoefenen, heeft de deken de beschikking over de instrumenten die Titel 5.2 van de Awb biedt. De uitvraag van kengetallen betreft een redelijk verzoek dan wel vordering tot het verschaffen van inlichtingen in het kader van de toezichthoudende taak van de deken, waaraan een advocaat behoort te voldoen. (HVD 15 november 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:214).
4.4 Een advocaat is gelet op de administratieplicht uit artikel 3:15i BW en artikel 6.5, lid 1, onder b, van de Voda verplicht om binnen zes maanden na afloop van een boekjaar een jaarrekening of balans en staat van baten en lasten vast te stellen.
Overwegingen raad
4.5 Verweerder heeft ter zitting van de raad de aan het dekenbezwaar ten grondslag gelegde feiten erkend. Verweerder is in gebreke gebleven met het tijdig aanleveren van de gevraagde gegevens.
4.6 Vast staat dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in de artikel 3:15i BW en artikel 6.5, lid 1, onder b, van de Voda door de jaarrekeningen over de jaren 2018 tot en met 2022 niet tijdig gereed te hebben. Verweerder heeft eerst op 14 juli 2023, en derhalve ruimschoots te laat, de naar zijn zeggen door zijn accountant vervaardigde jaarstukken aan de deken toegestuurd, maar deze jaarstukken betroffen concepten, afgedrukt op blanco papier.
4.7 Tevens staat vast staat dat verweerder, ondanks herhaalde verzoeken van de deken, heeft nagelaten de overige door de deken gevraagde gegevens aan de deken aan te leveren. Verweerder heeft de CCV-opgave 2022 eerst op 11 april 2023, en derhalve na het verstrijken van de gestelde termijn, ingediend.
4.8 Nu de deken bevoegd was om de financiële bescheiden op te vragen en deze uitvraag naar het oordeel van de raad ook redelijk was, had verweerder op grond van artikel 46 Advocatenwet en gedragsregel 29 onverkort aan het verzoek van de deken moeten voldoen. Door dat na te laten heeft verweerder het toezicht van de deken belemmerd. Dat is verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen, zonder dat nog afzonderlijk getoetst hoeft te worden of het niet meewerken ook als onbetamelijk handelen moet worden aangemerkt. Immers, in artikel 46 Advocatenwet is bepaald dat advocaten niet alleen aan tuchtrechtspraak onderworpen zijn ter zake van handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, maar ook ter zake van (onder andere) inbreuken op het bepaalde bij of krachtens de Advocatenwet en de verordeningen van de Nederlandse orde. De raad zal het bezwaar van de deken daarom gegrond verklaren.
5 MAATREGEL
5.1 Vast staat dat verweerder, ondanks herhaalde toezeggingen, langdurig in gebreke is gebleven en nog altijd in gebreke is met het aanleveren van de gegevens waartoe hij op grond van de Voda verplicht is, terwijl gronden die dit rechtvaardigen ontbreken. Verweerder ontduikt aldus het toezicht dat de deken op grond van de Advocatenwet moet kunnen uitoefenen.
5.2 De gegrond bevonden bezwaren rechtvaardigen als zodanig al een zware tuchtrechtelijke maatregel. Het onderhavige dekenbezwaar staat echter niet op zichzelf. Aan verweerder zijn sinds 2016 meerdere tuchtrechtelijke maatregelen opgelegd: een waarschuwing (2016), een berisping (2021) en een onvoorwaardelijke schorsing van vier weken (in 2022). De laatste twee tuchtrechtelijke veroordelingen hadden, evenals het onderhavige dekenbezwaar, betrekking op het niet aanleveren van gevraagde bescheiden en het belemmeren van de deken in diens toezichthoudende taak. De in verband daarmee opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen zijn blijkbaar onvoldoende geweest om het tij te keren.
5.3 Na bestudering van het dossier en gelet op hetgeen de deken en verweerder ter zitting naar voren hebben gebracht, ziet de raad een patroon in het door verweerder gedemonstreerde gedrag van het niet, althans niet volledig en tijdig, gevolg geven aan verzoeken van de deken om informatie. Ondanks het feit dat de raad ervan overtuigd is dat verweerder het beste met zijn cliënten voor heeft, maakt de raad zich zorgen over verweerders praktijkvoering. Daarbij betrekt de raad dat verweerder er niet alleen stelselmatig blijk van geeft zich onvoldoende bewust te zijn van de voor de advocatuur geldende regelgeving op het gebied van (financiële) administratie en het verlenen van medewerking aan toezicht van de deken, maar zich ook zich onvoldoende rekenschap geeft van de belangen die met deze regelgeving worden gediend.
5.4 Ter zitting heeft verweerder er geen blijk van gegeven inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen. Uit de houding van verweerder, ook in deze procedure, is op te maken dat hij de ernst van de situatie blijkbaar niet inziet. De behandeling van het onderhavige dekenbezwaar is ter zitting van 22 mei 2023 aangehouden teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om de gevraagde stukken alsnog voor of uiterlijk op 1 juli 2023 aan de deken aan te leveren. Verweerder had dit moeten opvatten als een allerlaatste kans. Verweerder heeft de met de deken afgesproken en in het proces-verbaal van de zitting vastgelegde termijn echter ongebruikt laten verstrijken.
5.5. Op grond van het voorgaande oordeelt de raad een schorsing van 36 weken, waarvan 24 weken voorwaardelijk, passend en geboden. Daarbij zal de raad als bijzondere voorwaarde stellen dat verweerder uiterlijk op 1 januari 2024 de definitieve jaarstukken 2018 tot en met 2022 bij de deken zal aanleveren en op de voorgeschreven wijze zal deponeren
6 KOSTENVEROORDELING
6.1 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
6.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 36 weken, waarvan 24 weken voorwaardelijk, op;
- bepaalt dat het voorwaardelijk gedeelte van deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder uiterlijk op 1 januari 2024 de definitieve jaarstukken over de jaren 2018 tot en met 2022 bij de deken zal aanleveren en op de voorgeschreven wijze zal deponeren;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
- bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.2.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. U.T. Hoekstra en R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 november 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 6 november 2023