ECLI:NL:TADRSHE:2023:122 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-448/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2023:122
Datum uitspraak: 30-10-2023
Datum publicatie: 30-10-2023
Zaaknummer(s): 23-448/DB/OB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door namens zijn cliënte het standpunt in te nemen dat deze niet gehouden was tot restitutie van het door klager betaalde bedrag van € 2.591,38 en door daarnaast in zijn brief d.d. 25 januari 2023 oneigenlijke druk uit te oefenen op klager door de betaling van het bedrag van € 1.993,- afhankelijk te stellen van een verklaring van klager dat deze tegen finale kwijting genoegen nam met dit bedrag en afstand deed van de aanspraak op restitutie van het bedrag van € 2.591,38.  Verweerder heeft desgevraagd ter zitting van de raad geweigerd toe te lichten waarom het door hem verwoorde standpunt in zijn visie een pleitbaar standpunt was en heeft zich aldus kennelijk niet willen verantwoorden voor zijn optreden. Door een standpunt in te nemen, waarvan niet is gebleken dat het een pleitbaar standpunt was, en zich voor zijn optreden niet te willen verantwoorden, heeft verweerder naar het oordeel van de raad de kernwaarde integriteit geschonden. De raad acht in dezen de maatregel van berisping passend en geboden.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 30 oktober 2023

in de zaak 23-448/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 6 februari 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 29 juni 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|23|020K van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 september 2023. Verschenen zijn klager en verweerder.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, bestaande uit de  als 1 tot en met 8 op de inventarislijst aangeduide stukken en de volgende nagekomen stukken:

  • De e-mail met bijlagen van klager d.d. 7 juli 2023;
  • De e-mail van verweerder d.d. 5 juli 2023.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2     Tussen de erven H en de Stichting X, hierna: “de Stichting”, is sprake van een geschil over de uitleg van een terugkoopregeling die is opgenomen in een erfpachtakte van een woning. Over de kwestie is in twee instanties geprocedeerd. De Stichting is bijgestaan door verweerder.

2.3     In eerste aanleg heeft de rechtbank Rotterdam bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 10 maart 2022 de Stichting in het gelijk gesteld en de erven H veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 2.591,38. Klager heeft de proceskostenveroordeling voldaan.

2.4     De erven H hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Het gerechtshof Den Haag, hierna: “het gerechtshof”, heeft bij arrest van 3 januari 2023 het vonnis in conventie vernietigd en de vorderingen van de Stichting alsnog afgewezen. Het hof overwoog in dit arrest onder meer als volgt:

         “(6.33) Ten aanzien van de in eerste aanleg in conventie gemaakte proceskosten geldt dat [de Stichting] moet worden geacht in conventie in het ongelijk te zijn gesteld. Het hof zal het vonnis daarom eveneens vernietigen op het punt van de kostenveroordeling en [de Stichting] alsnog in de proceskosten in conventie veroordelen.”

2.5     Het gerechtshof heeft voorts bepaald:

                        “Het hof:

  • vernietigt het tussen partijen in conventie gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2021 en opnieuw rechtdoende:
  • wijst de vorderingen van [de Stichting] af;
  • veroordeelt [de Stichting] in de aan de zijde van [de erven H] gemaakte proceskosten, aan de zijde van [de ervan H] bepaald op € 304,-- aan verschotten en € 1.689,-- aan salaris advocaat;
  • (….)
  • (….)
  • Compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
  • (…).

2.6     Bij brief d.d. 19 januari 2023 heeft klagers advocaat verweerder aangeschreven met het verzoek aan de Stichting om het bedrag van € 1.993,-- vermeerderd met nakosten, aan klager te voldoen, alsook het uit hoofde van de door de rechtbank bepaalde proceskostenveroordeling door klager betaalde bedrag van € 2.591,38 aan klager te restitueren.

2.7     Bij brief d.d. 25 januari 2023 heeft verweerder aan klagers advocaat medegedeeld dat niet valt in te zien wat de grondslag is voor al het meerdere, dat door klager naast het bedrag van €1.993,-- werd gevorderd. Verweerder heeft klagers advocaat daarnaast als volgt bericht:

          “Totdat [klager] schriftelijk en ter finale kwijting aan mij bevestigt akkoord te gaan met het bovengenoemde bedrag zal door cliënte niet tot betaling worden overgegaan. [Klager] heeft het dus zelf in de hand.

          Tot slot nog het navolgende. Mocht [klager] menen op basis van het misleidende probeersel uit uw brief van 19 januari 2023 tot incasso over te gaan, dan zal ik namens cliënte verweer voeren en in de reconventie vergoeding van de door cliënte gemaakte kosten vorderen.

          Voor die gelegenheid zal mijn uurtarief aangepast worden naar € 350,--/uur exclusief BTW en verschotten. Aan deze kwestie heb ik inmiddels al 2 uur moeten besteden. Het lijkt mij goed als u dat nog even uitdrukkelijk aan [klager] voorhoudt.”

2.8     Klager heeft de Stichting doen dagvaarden en betaling gevorderd. De Stichting heeft het bedrag van € 2.591,38 en het bedrag van € 1.993,-- voldaan.

2.9     Op 6 februari 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2.10   In de onder 2.8 genoemde civiele procedure is bepaald dat op 11 oktober 2023 een comparitie plaatsvindt.

3 KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

Verweerder heeft middels afpersing of daarmee gelijk te stellen methodiek geprobeerd om klager te dwingen om af te zien van de restitutie van het door klager aan verweerders cliënte betaalde bedrag van € 2.591,38, uit hoofde van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Verweerder heeft dit gedaan door de betaling van de proceskosten van € 1.993,-- waartoe zijn cliënte door het gerechtshof is veroordeeld, op te schorten totdat klager verweerder heeft laten weten tegen finale kwijting bereid te zijn genoegen te nemen met enkel het bedrag van € 1.993,--. Klager heeft het handelen van verweerder, dat onbetamelijk en een advocaat onwaardig is, ervaren als uitoefening van dwang. Verweerder heeft verregaand onbetamelijk en een advocaat onwaardig gehandeld door het bedrag van € 2.591,38 niet op eerste verzoek te restitueren.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1     Toetsingskader

De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.2     De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft namens zijn cliënte het standpunt verwoord dat zijn cliënte niet gehouden was tot restitutie van het door klager betaalde bedrag van € 2.591,38. Gelet op de inhoud en strekking van r.o. 6.33 en het dictum van het arrest van 3 januari 2023 van het gerechtshof is de raad van oordeel dat, zonder nadere toelichting, die -ook desgevraagd ter zitting- niet is gegeven, niet is gebleken dat dit standpunt een pleitbaar standpunt was, terwijl de belangen van de wederpartij van verweerders cliënte door het innemen van dit standpunt wel werden geschaad.

5.3     Door niet alleen het standpunt te verwoorden dat zijn cliënte niet gehouden was tot restitutie van het door klager betaalde bedrag van € 2.591,38, maar bij brief d.d. 25 januari 2023 ook de betaling van het bedrag van € 1.993,--, waartoe verweerders cliënte bij arrest van 3 januari 2023 van het gerechtshof was veroordeeld, afhankelijk te stellen van een verklaring van klager dat deze tegen finale kwijting genoegen zou nemen met dit bedrag en afstand zou nemen van de aanspraak op restitutie van het door klager aan verweerders cliënte betaalde bedrag van € 2.591,38, heeft verweerder naar het oordeel van de raad oneigenlijke druk uitgeoefend op klager.

5.4     Met dit alles heeft verweerder zonder redelijk doel klagers belangen geschaad. Verweerder heeft aldus de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid overschreden. De klacht is dan ook gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door namens zijn cliënte het standpunt in te nemen dat deze niet gehouden was tot restitutie van het door klager betaalde bedrag van € 2.591,38 en door daarnaast in zijn brief d.d. 25 januari 2023 oneigenlijke druk uit te oefenen op klager door de betaling van het bedrag van € 1.993,- afhankelijk te stellen van een verklaring van klager dat deze tegen finale kwijting genoegen nam met dit bedrag en afstand deed van de aanspraak op restitutie van het bedrag van € 2.591,38.  

6.2 Verweerder heeft desgevraagd ter zitting van de raad geweigerd toe te lichten waarom het door hem verwoorde standpunt in zijn visie een pleitbaar standpunt was en heeft zich aldus kennelijk niet willen verantwoorden voor zijn optreden. Door een standpunt in te nemen, waarvan niet is gebleken dat het een pleitbaar standpunt was, en zich voor zijn optreden niet te willen verantwoorden, heeft verweerder naar het oordeel van de raad de kernwaarde integriteit geschonden. De raad acht in dezen de maatregel van berisping passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) €   50,- reiskosten van klager;

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. V.E.J. Noelmans, voorzitter, mrs. A.J.F. van Dok, R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2023.

Griffier                                                                            Voorzitter


Verzonden op: 30 oktober 2023