ECLI:NL:TADRSHE:2023:121 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-445/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2023:121
Datum uitspraak: 30-10-2023
Datum publicatie: 30-10-2023
Zaaknummer(s): 23-445/DB/OB
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster met de in de randnummers 7 en 9 van het verzoekschrift d.d. 11 september 2020 geponeerde stellingen en gebezigde bewoordingen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Hoewel de raad zich kan voorstellen dat klager door de in de randnummers 7 en 9 geponeerde stellingen gegriefd is en gelet op het van toepassing zijnde toetsingskader van een familierechtadvocaat mag worden verwacht dat die zich terughoudend opstelt, geldt dat onwelgevallige uitlatingen van een wederpartij niet zonder meer ontoelaatbaar zijn. Daarvan is pas sprake als uitlatingen bijvoorbeeld apert onjuist zijn of in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het debat. Dit is de raad niet gebleken. Ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 30 oktober 2023

in de zaak 23-445/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1 VERLOOP VAN DER PROCEDURE 

1.1 Op 2 oktober 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 29 juni 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|22|129K van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 september 2023. Verschenen is verweerster. Klager is, als aangekondigd, niet verschenen. De raad heeft klager in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan de zitting een pleitnotitie aan de raad toe te sturen. Klager heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De pleitnotitie is toegevoegd aan het dossier.

1.4 De raad heeft verder kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, bestaande uit de  als 1 tot en met 8 op de inventarislijst aangeduide stukken en van de volgende nagekomen stukken:

  • De e-mail met bijlagen van klager d.d. 11 juli 2023;
  • De-mail met bijlagen van verweerster d.d. 14 juli 2023;
  • De-mail van klager d.d. 14 juli 2023;
  • De-mail met bijlagen van verweerster d.d. 20 juli 2023;
  • De-mail met bijlagen van klager d.d. 20 juli 2023.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2     Bij beschikking van 31 januari 2019, waaraan gehecht een echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan, is tussen klager en klagers ex-echtgenote, hierna: “de vrouw”, de echtscheiding uitgesproken. Tussen klager en de vrouw is een geschil ontstaan over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot de drie minderjarige kinderen van partijen. Verweerster treedt in deze kwestie op  als advocaat van de vrouw.

2.3     Op 11 september 2020 heeft verweerster namens de vrouw een inleidend verzoekschrift bij de rechtbank ingediend. Daarin heeft verweerster de rechtbank namens de vrouw verzocht om zowel bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv als bij wijze van definitieve regeling de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen.

2.4     In randnummer 7 van het verzoekschrift heeft verweerster het volgende naar voren gebracht:

         “(7) De vrouw was binnen haar huwelijk volledig afhankelijk van de man. Zij had geen telefoon en geen eigen beschikking over geld. Het huwelijk van partijen kenmerkte zich door de vele mentale mishandelingen door de man. Hij heeft de vrouw volledig afgezonderd en volledig afhankelijk gemaakt van hem. Tegen het einde van de relatie is de vrouw ook dikwijls fysiek door de man mishandeld.(productie 6)”

2.5     In randnummer 9 van het verzoekschrift heeft verweerster het volgende naar voren gebracht:

“(9) In eerste instantie is dan ook in het kader van de echtscheiding gesproken over een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken waarbij beide ouders in Nederland woonden. De vrouw had zich ingeschreven bij de woningbouwvereniging en de man zou haar helpen met de nodige zaken die voor haar geregeld moesten worden (productie 8), of althans zo deed de man naar de buitenwereld voorkomen. Achter de voordeur werd de telefoon van de vrouw ook vaak afgepakt zodat zij hier dan tijden geen beschikking over had, had zij geen geld tot haar beschikking en kocht de man uiteindelijk ook geen eten meer voor de vrouw waardoor zij nog net niet is verhongerd.(…)”

2.6     Klager is in deze procedure bijgestaan door mr. K, advocaat, die namens klager op 22 oktober 2020 een verweerschrift tevens houdend zelfstandig verzoek, inhoudend het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, heeft ingediend.

2.7     Bij beschikking d.d. 11 november 2020 heeft de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv een zorgregeling vastgesteld. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Op 4 januari 2021 heeft verweerster namens de vrouw bij het Hof een verweerschrift ingediend.

2.8     Bij beschikking d.d. 9 april 2021 heeft de rechtbank een definitieve zorgregeling vastgesteld.

2.9     Op 10 december 2021 heeft klager een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank. Daarin heeft klagers advocaat de rechtbank verzocht om het gezag over de kinderen te wijzigen en te bepalen dat klager alleen belast is met het gezag over de kinderen en om de zorgregeling die rechtbank bij beschikking van 9 april 2021 heeft vastgesteld te wijzigen.

2.10   Op 12 juli 2022 heeft verweerster namens de vrouw een verweerschrift, tevens houdend zelfstandig verzoek, ingediend. Verweerster heeft de rechtbank namens de vrouw verzocht om een gewijzigde zorgregeling en een informatieregeling vast te stellen.

2.11   Bij beschikking d.d. 11 augustus 2022 heeft de rechtbank klagers verzoek afgewezen en een gewijzigde zorgregeling en een informatieregeling vastgelegd, die grotendeels door partijen ter zitting was overeengekomen.

2.12   Op 2 oktober 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

3 KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

Verweerster heeft zich in diverse gerechtelijke procedures onnodig grievend over klager uitgelaten en feitelijke informatie verstrekt waarvan zij wist of kon weten dat die onjuist was.

Toelichting:

Verweerster heeft in diverse procedures bij herhaling zeer ernstige en volstrekt ongefundeerde beschuldigingen van misbruik, mishandeling en verhongering over klager gedaan. Verweerster heeft deze beschuldigingen zonder enig onderzoek klakkeloos overgenomen van haar cliënte en als wapen in de procedures ingezet. Het overgrote deel van de aantijgingen was verzonnen en voor het overige betroffen het alleen zwaar overtrokken voorvallen. Verweerster heeft karaktermoord op klager gepleegd. Inmiddels heeft klager jegens zijn ex-echtgenote een procedure wegens laster aanhangig gemaakt.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1     Recht om te klagen verspeeld?

Het meest verstrekkende verweer van verweerster luidt dat klager, vanwege de inhoud van de e-mails die hij rechtstreeks aan verweerster en haar kantoorgenoot heeft gestuurd, zijn recht om te klagen heeft verspeeld. De raad is van oordeel dat dit verweer moet worden gepasseerd. Ofschoon de raad zich kan voorstellen dat de betreffende e-mails verweerster onaangenaam hebben getroffen, maken deze e-mails niet dat klager niet langer het recht heeft om het optreden van verweerster ter tuchtrechtelijke toetsing aan de raad voor te leggen.

5.2     Uitbreiding van de klacht?

Verweerster heeft verder betoogd dat sprake is van een uitbreiding van de klacht, die ontoelaatbaar is. Ook in dit verweer volgt de raad verweerster niet. De raad stelt vast dat klager van de door de deken onderzochte klacht enkel een nadere feitelijke onderbouwing heeft gegeven, die niet als een uitbreiding van de klacht kan worden gekwalificeerd.

5.3     Toetsingskader

De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.4    De raad overweegt voorts dat de advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden en dat van hem een bepaalde mate van terughoudendheid mag worden verwacht, juist omdat ook andere belangen dan de belangen van partijen in de procedures een grote rol kunnen spelen, met name de belangen van de kinderen.  In dat verband mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures. Dit is bij uitstek het geval als de strijdende partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over een minderjarig kind zijn belast. Eerder dan in andere geschillen is het in dergelijke geschillen denkbaar dat een advocaat (nog) niet mag overgaan tot het entameren van een procedure voor zijn cliënt. Daarbij zal van geval tot geval moeten worden afgewogen het belang dat de cliënt van de advocaat heeft bij het voeren van een procedure, het belang van de wederpartij en dat van de betrokken minderjarige bij het voorkomen daarvan, het verloop van het geschil tot dan toe en de kans op succes van een procedure.

5.5     Onnodig grievende uitlatingen en feitelijk onjuiste informatie?

Naar het oordeel van de raad heeft verweerster met de in de randnummers 7 en 9 van het verzoekschrift d.d. 11 september 2020 geponeerde stellingen en gebezigde bewoordingen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Hoewel de raad zich kan voorstellen dat klager door de in de randnummers 7 en 9 geponeerde stellingen gegriefd is en gelet op het hierboven onder 5.4 geschetste toetsingskader van een familierechtadvocaat mag worden verwacht dat die zich terughoudend opstelt, geldt dat onwelgevallige uitlatingen van een wederpartij niet zonder meer ontoelaatbaar zijn. Daarvan is pas sprake als uitlatingen bijvoorbeeld apert onjuist zijn of in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het debat. Dit is de raad niet gebleken.

5.6     Verweerster heeft naar het oordeel van de raad toereikend aangevoerd dat het in het kader van de behartiging van de belangen van de vrouw noodzakelijk was om -vanuit het perspectief van de vrouw - de achtergrond te schetsen, de complexe verhouding tussen klager en de vrouw toe te lichten en uit te leggen wat maakte dat zij had besloten om naar de Verenigde Staten te vertrekken met achterlating van de kinderen. Uit de context van het verzoekschrift waarin de standpunten zijn geponeerd blijkt naar het oordeel van de raad voorts in voldoende mate dat verweerster niet haar eigen standpunt, maar dat van haar cliënte naar voren heeft gebracht.

5.7     Verweerster heeft daarbij gebruik gemaakt van het feitenmateriaal dat haar cliënte haar had verschaft. Niet gebleken is dat het daarbij ging om informatie waarvan verweerster wist of had moeten weten dat deze onjuist was. De raad volgt klager niet in zijn stelling dat verweerster de stellingen van haar cliënte klakkeloos heeft overgenomen. Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is naar het oordeel van de raad genoegzaam gebleken dat verweerster wel degelijk onderzoek heeft verricht naar de juistheid van de stellingen van haar cliënte. Zo heeft verweerster de juistheid van die stellingen geverifieerd aan de hand van de verklaring van de casusregisseur van de GGZE. Verder konden de stellingen van de vrouw worden onderbouwd met de van de vrouw ontvangen e-mailcorrespondentie.

5.8   De raad komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat verweerster de grenzen van de haar toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij bij de behartiging van de belangen van haar cliënte niet heeft overschreden. De raad zal de klacht derhalve ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. V.E.J. Noelmans, voorzitter, mrs. A.J.F. van Dok, R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2023.

Griffier                                                                            Voorzitter

Verzonden op: 30 oktober 2023