ECLI:NL:TADRSHE:2023:120 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-294/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2023:120
Datum uitspraak: 30-10-2023
Datum publicatie: 30-10-2023
Zaaknummer(s): 23-294/DB/ZWB
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klager verwijt verweerder dat hij zich in de randnummers 4 en 7 van het verweerschrift van 21 september 2022 onnodig grievend over klager heeft uitgelaten en feitelijke informatie heeft verstrekt waarvan hij wist of kon weten dat die onjuist was. Hoewel de raad zich kan voorstellen dat klager door de in de randnummers 4 en 7 geponeerde stellingen gegriefd is en gelet op het van toepassing zijnde toetsingskader van een familierechtadvocaat mag worden verwacht dat die zich terughoudend opstelt, geldt dat onwelgevallige uitlatingen van een wederpartij niet zonder meer ontoelaatbaar zijn. Daarvan is pas sprake als uitlatingen bijvoorbeeld apert onjuist zijn of in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het debat. Dit is de raad niet gebleken. Ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 30 oktober 2023

in de zaak 23-294/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 25 oktober 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 23 maart 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K22-071 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 september 2023. Verschenen zijn klager en verweerder.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, bestaande uit de  als 1 tot en met 7 op de inventarislijst aangeduide stukken.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2     Verweerder treedt in de echtscheidingszaak tussen klager en zijn ex-echtgenote op als advocaat van klagers ex-echtgenote, hierna: “de vrouw”.

2.3     In de echtscheidingsprocedure heeft op 30 juni 2022 een mondelinge behandeling bij de rechtbank plaatsgevonden. De mondelinge behandeling is geschorst teneinde partijen de gelegenheid te geven de mogelijkheden tot het treffen van een regeling te onderzoeken. Partijen zijn er niet in geslaagd een regeling te treffen.

2.4     Bij beschikking van 26 juli 2022 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken en onder meer een voorlopige zorgregeling bepaald.

2.5     De vrouw heeft bij de rechtbank een verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing ingediend.

2.6     Bij verweerschrift van 6 september 2022 heeft klager een zelfstandig verzoek ex artikel 223 Rv ingediend, inhoudende het verzoek om de vrouw te veroordelen tot nakoming van de voorlopige contactregeling.

2.7     Verweerder heeft namens de vrouw verweer gevoerd tegen het door klager ingediende verzoek en op 21 september 2022 een verweerschrift ingediend. In randnummer 4 van het verweerschrift heeft verweerder het volgende naar voren gebracht:

         “(4) De vrouw heeft sterk de indruk dat de rechter die de beschikking van 26 juli 2022 heeft gewezen vanuit een bepaalde emotie deze beslissing heeft gewezen. Een hele onterechte emotie omdat inmiddels wel duidelijk is dat de man zich in zijn handelen laat leiden door zijn financiën en niet door de belangen van [naam kind]. De man is uit op geldelijk gewin maar de rechter heeft dat helaas niet doorzien.”

2.8     In randnummer 7 van het verweerschrift heeft verweerder het volgende naar voren gebracht:

“(7) De man is ook hier uit op geld. De man vordert een exorbitant hoge, niet gelimiteerde, dwangsom. Dit terwijl de vrouw enkel heeft aangegeven zich niet te kunnen vinden in de donderdagmiddag op vrijdag, simpelweg omdat de rechter deze dag zelfstandig heeft bedacht, zonder enige vorm van overleg. De gevraagde proceskostenveroordeling door de man is zeer ongebruikelijk in familiezaken en hieruit volgen ook weer duidelijk de motieven van de man.”

2.9     Op 25 oktober 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3 KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

Verweerder heeft zich in de randnummers 4 en 7 van het verweerschrift van 21 september 2022 onnodig grievend over klager uitgelaten en feitelijke informatie verstrekt waarvan hij wist of kon weten dat die onjuist was.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1     Toetsingskader

De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.2    De raad overweegt voorts dat de advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden en dat van hem een bepaalde mate van terughoudendheid mag worden verwacht, juist omdat ook andere belangen dan de belangen van partijen in de procedures een grote rol kunnen spelen, met name de belangen van de kinderen.  In dat verband mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures. Dit is bij uitstek het geval als de strijdende partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over een minderjarig kind zijn belast. Eerder dan in andere geschillen is het in dergelijke geschillen denkbaar dat een advocaat (nog) niet mag overgaan tot het entameren van een procedure voor zijn cliënt. Daarbij zal van geval tot geval moeten worden afgewogen het belang dat de cliënt van de advocaat heeft bij het voeren van een procedure, het belang van de wederpartij en dat van de betrokken minderjarige bij het voorkomen daarvan, het verloop van het geschil tot dan toe en de kans op succes van een procedure.

5.3     De raad overweegt het volgende. Klager verwijt verweerder dat hij zich in de randnummers 4 en 7 van het verweerschrift van 21 september 2022 onnodig grievend over klager heeft uitgelaten en feitelijke informatie heeft verstrekt waarvan hij wist of kon weten dat die onjuist was. Hoewel de raad zich kan voorstellen dat klager door de in de randnummers 4 en 7 geponeerde stellingen gegriefd is en gelet op het hierboven onder 5.2 geschetste toetsingskader van een familierechtadvocaat mag worden verwacht dat die zich terughoudend opstelt, geldt dat onwelgevallige uitlatingen van een wederpartij niet zonder meer ontoelaatbaar zijn. Daarvan is pas sprake als uitlatingen bijvoorbeeld apert onjuist zijn of in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het debat. Dit is de raad niet gebleken. Uit de overgelegde gedingstukken komt naar voren dat zowel (de advocaat van) klager als verweerder in de gerechtelijke procedure harde stellingen hebben ingenomen over elkaar. Verweerder heeft naar het oordeel van de raad toereikend aangevoerd dat het in het kader van de in het geding te maken belangenafweging in het belang van zijn cliënte was om te benoemen dat klager in de visie van de vrouw enkel een financieel belang had en op die manier verweer te voeren tegen de stellingen van klager. Uit de context van het verweerschrift waarin de standpunten zijn geponeerd blijkt naar het oordeel van de raad voorts in voldoende mate dat verweerder niet zijn eigen standpunt, maar dat van zijn cliënte naar voren heeft gebracht. Verweerder heeft daarbij gebruik gemaakt van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem had verschaft. Niet gebleken is dat het daarbij ging om informatie waarvan verweerder wist of had moeten weten dat deze onjuist was.

5.4   De raad komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte niet heeft overschreden. De raad zal de klacht derhalve ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. V.E.J. Noelmans, voorzitter, mrs. A.J.F. van Dok, R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2023.

Griffier                                                                            Voorzitter

verzonden op: 30 oktober 2023