ECLI:NL:TADRSHE:2023:105 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-171/DB/OB/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2023:105
Datum uitspraak: 28-08-2023
Datum publicatie: 28-08-2023
Zaaknummer(s): 23-171/DB/OB/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Handelen in strijd met diverse bepalingen uit de Voda en de gedragsregels. De raad rekent het verweerder zwaar aan dat hij ermee heeft ingestemd dat door medewerkers van A. op zijn naam en met gebruikmaking van zijn hoedanigheid van advocaat schuldbemiddelingsdossiers betreffende een consumentenkrediet werden behandeld en dat in zijn naam en met gebruikmaking van zijn briefpapier en e-mailadres brieven werden gestuurd terwijl hij met de inhoud van die dossiers en correspondentie niet bekend was. De wijze waarop verweerder heeft gemeend de uitvoering van werkzaamheden te kunnen delegeren is in strijd met de gedragsregels. Ook heeft verweerder in strijd met gedragsregel 14 lid 3 gehandeld doordat hij onzorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van het afhandelen en overdragen van lopende dossiers met het oog op de uitschrijving van het tableau per 31 december 2022. Hoewel verweerder zichzelf reeds van het tableau heeft laten uitschrijven, is de raad van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de gedragingen van verweerder en zijn tuchtrechtelijk verleden, een langdurige schorsing in de uitoefening van de praktijk de enige passende maatregel is. Onder deze omstandigheden acht de raad de maatregel van schorsing voor de duur van twaalf weken passend en geboden.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 28 augustus 2023

in de zaak 23-171/DB/OB/D

naar aanleiding van het bezwaar van:

deken

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 2 maart 2023 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een bezwaar met kenmerk 48|23|021K ingediend over verweerder.

1.2 De griffier van de raad heeft verweerder en de deken opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 3 juli 2023.

1.3 Het bezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 3 juli 2023. Daarbij waren de deken en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde dekenbezwaar met bijlagen en van het van verweerder op 16 juni 2023 ontvangen verweerschrift met bijlagen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van het bezwaar gaat de raad, gelet op het dossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Verweerder was tot en met 31 december 2022 advocaat, kantoorhoudend te C.

2.3 A.S.N.B.V., hierna: "A.”, gevestigd te D., is een onderneming die zich bezighoudt met budgetbeheer en schuldhulpverlening.

2.4 In maart 2020 is verweerder met A. een samenwerking aangegaan. Aan deze samenwerking lag een overeenkomst voor onbepaalde tijd ten grondslag.

2.5 Tegen A. is een strafrechtelijk onderzoek gestart in het kader van de Wet Economische Delicten (hierna: “WED”) wegens verdenking van overtreding van artikel 47 Wet op het Consumentenkrediet (WCK), dat een verbod op schuldbemiddeling tegen betaling inhoudt.

2.6 In het strafrechtelijk onderzoek naar A. zijn door het Bureau Economische Handhaving van de Belastingdienst bij verweerders kantoor op grond van artikel 19 WED inlichtingen gevorderd. Bij brief d.d. 29 december 2021 heeft de heer K, werkzaam bij het Bureau Economische Handhaving, de deken hierover geïnformeerd.

2.7 In juli en augustus 2022 heeft mr. D, advocaat, namens een drietal klagers, te weten de heer V, mevrouw M en mevrouw G, bij de deken klachten ingediend over verweerder. De drie klagers hadden zich voor budgetbeheer en/of schuldhulpverlening tot A. gewend. De heer V heeft onder meer aan zijn klacht ten grondslag gelegd dat hem was gebleken dat in zijn schuldhulpdossier zonder zijn medeweten verweerder als advocaat was ingeschakeld. Mevrouw M en mevrouw G hebben onder meer aan hun klacht ten grondslag gelegd dat, hoewel verweerder als advocaat was ingeschakeld in hun schuldhulpdossier, zij hem nimmer hadden gesproken noch op andere wijze met hem hadden gecommuniceerd.

2.8 Bij brief d.d. 1 augustus 2022 heeft de deken verweerder gevraagd om een schriftelijke reactie op de vragen die mr. D in de klachtdossiers had opgeworpen over het optreden van verweerder ten behoeve van A. en de relatie tussen verweerder en A..

2.9 Bij e-mail van 8 augustus 2022 heeft verweerder op het verzoek van de deken gereageerd met de mededeling dat naar zijn mening mr. D geen inhoudelijke klachten had geformuleerd, maar in plaats daarvan vragen had gesteld betreffende de relatie tussen verweerder en A.. Verweerder achtte zich niet gerechtigd die vragen te beantwoorden. Bij e-mail van 10 augustus 2022 heeft verweerder ter aanvulling op de e-mail van 8 augustus 2022 en ter onderbouwing van zijn standpunt dat schuldbemiddeling door een advocaat geoorloofd is een afstudeeronderzoek van een HBO-stagiaire van zijn kantoor getiteld “Reikwijdte artikel 47 en 48 Wet op het Consumentenkrediet” aan de deken gestuurd.

2.10 De deken heeft verweerder bij e-mail van 9 september 2022 uitgenodigd voor een gesprek op 21 september 2022. De deken heeft verweerder tevens gevraagd om voorafgaand aan het gesprek informatie aan te leveren over de stand van zaken van het onderzoek door de Belastingdienst. Bij e-mail van 12 september 2022 heeft klager de deken in kennis gesteld van een kopie van zijn e-mailbericht van gelijke datum aan de heer K van de Belastingdienst.

2.11 Op 21 september 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de deken, mr. M (stafjurist van het bureau van de orde van advocaten) en verweerder. Van het gesprek is een verslag opgemaakt. In het gespreksverslag is vastgelegd dat verweerder het volgende aan de deken heeft verklaard:

- Verweerder heeft verklaard dat de schuldbemiddelingsovereenkomsten die in de 222 dossiers waren aangetroffen en waarin de opdracht tot schuldbemiddeling aan verweerder werd verleend door de schuldhulpzoekenden werden ondertekend bij gelegenheid van een huisbezoek dat werd afgelegd door een medewerker van A. en waarbij verweerder niet aanwezig was;

- Verweerder heeft erkend dat hij de cliënten niet heeft geïdentificeerd;

- Verweerder heeft verklaard dat in een deel van de opdrachtbevestigingen als kantooradres van verweerder een adres in D. is vermeld en dat in een ander deel van de opdrachtbevestigingen een ander adres is vermeld omdat de opdrachtbevestigingen op enig moment op basis van voortschrijdend inzicht met betrekking tot de regelgeving waren aangepast;

- Verweerder heeft verklaard dat hij geen persoonlijk contact met de cliënten heeft gehad;

- Verweerder heeft verklaard dat de werkzaamheden in de dossiers die op zijn naam stonden werden verricht door medewerkers van A.;

- Verweerder heeft verklaard dat in zijn naam en met gebruikmaking van zijn e-mailaccount [……………], handtekening en briefpapier van zijn kantoor door medewerkers van A. werd gecorrespondeerd met onder andere schuldeisers;

- Verweerder heeft verklaard dat hij via een Stichting maandelijks voor alle dossiers die bij A. op zijn naam stonden een lumpsum van € 1.000,-- factureerde aan A.. Verweerder heeft verklaard via een Stichting te factureren omdat hij de werkzaamheden voor A. fiscaal gescheiden wenste te houden van de werkzaamheden binnen zijn advocatenpraktijk.

2.12 Tijdens het gesprek van 21 september 2022 heeft de deken verweerder verzocht om de samenwerking met A. met onmiddellijke ingang te beëindigen. Bij e-mail van 21 oktober 2022 heeft de deken verweerder verzocht om nadere informatie te overleggen, waaronder de met A. gesloten overeenkomst, alsook een bevestiging van de opzegging van die overeenkomst. Verweerder heeft de verzochte informatie bij e-mail d.d. 26 oktober 2022 bij de deken aangeleverd.

2.13 Bij e-mail van 1 november 2022 heeft verweerder aan de deken medegedeeld dat hij voornemens was om op korte termijn zijn advocatenpraktijk te beëindigen. Op 14 november 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de deken, mr. V (adjunct-secretaris van het bureau van de orde van advocaten), mr. K (stafjurist van het bureau van de orde van advocaten) en verweerder, vergezeld door mr. T, advocaat. Tijdens dit gesprek is gesproken over verweerders voornemen om de praktijk neer te leggen en de praktische gevolgen daarvan, in welk verband de deken verweerder heeft verzocht om zorg te dragen voor een zorgvuldige overdracht van de dossiers en de deken verweerder heeft aangeboden om hem hierbij behulpzaam te zijn.

2.14 Op 19 januari 2023 heef de deken van mr. G een signaal ontvangen dat de tussen de cliënt van mr. G en de (voormalig) cliënt van verweerder aanhangige procedure bij de rechtbank op grond van artikel 226 Rv was geschorst omdat de verplichte procesvertegenwoordiging aan de zijde van de (voormalig) cliënt van verweerder was komen te ontvallen als gevolg van de uitschrijving van het tableau van verweerder en het feit verweerder niet voor opvolging had gezorgd. De deken heeft deze kwestie bij e-mail van 27 januari 2023 onder verweerders aandacht gebracht, waarbij hij verweerder heeft gevraagd of hij de zaak intussen aan een opvolgend advocaat had overgedragen en, zo ja, aan wie.

2.15 De deken heeft verweerder bij e-mail van 1 februari 2013 verzocht om opgave te doen van de lopende zaken waarvoor verweerder nog geen opvolgend advocaat had gevonden. Bij e-mail van 8 februari 2013 heeft verweerder aan de deken medegedeeld dat er geen dossiers waren waarin de opvolging niet was geregeld en dat hij de onder 2.14 genoemde kwestie inmiddels had opgelost.

2.16 Op 15 februari 2023 heeft de deken een signaal ontvangen van de griffier van de rechtbank Noord-Holland, die had gepoogd om in een aanhangige procedure een processtuk door te sturen aan verweerder, maar daarbij stuitte op de uitschrijving van verweerder. Verweerder had de rechtbank niet van zijn uitschrijving op de hoogte gesteld.

2.17 Op 2 maart 2023 heeft de deken een dekenbezwaar over verweerder ingediend bij de raad.

3 BEZWAAR

3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder het volgende:

1. Verweerder heeft zonder voorafgaand onderzoek als bedoeld in artikel 7.1 lid 2 Voda een ongeoorloofde constructie gefaciliteerd doordat hij ermee heeft ingestemd dat door medewerkers van A. Schuldhulp op zijn naam en met gebruikmaking van zijn hoedanigheid van advocaat schuldbemiddelingsdossiers betreffende een consumentenkrediet werden behandeld en in dat verband in zijn naam en met gebruikmaking van zijn briefpapier en e-mailadres brieven werden gestuurd terwijl hij met de inhoud van die dossiers en correspondentie niet bekend was;

2. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de artikelen 7.1, 7.4 en 7.5 Voda doordat hij bij het sluiten van de overeenkomsten van opdracht zich niet heeft vergewist van de identiteit van de schuldhulpzoekenden, de schuldhulpzoekenden niet correct heeft geïnformeerd over de persoon met wie de overeenkomsten werden gesloten en door misleidende en onjuiste kantoorinformatie te geven;

3. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 12 lid 1 Advocatenwet doordat hij het heeft doen voorkomen dat hij kantoor hield in D., terwijl hij in werkelijkheid kantoor hield in C.;

4. Verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 14 lid 3 doordat hij onzorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van het afhandelen en overdragen van lopende dossiers met het oog op de uitschrijving van het tableau per 31 december 2022.

4 VERWEER

4.1 Voor zover verweerder tegen het bezwaar verweer heeft gevoerd, zal de raad hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Toetsingskader

5.1 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of een dekenbezwaar dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen (HvD 30 augustus 2019,ECLI:NL: TAHVD:2019:125).

5.2 Onderdelen 1, 2 en 3

De onderdelen 1, 2 en 3 van het dekenbezwaar hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.3 Ter zake de door de deken gestelde overtredingen van de artikelen 7.1 lid 1, 7.4 lid 1, 7.5 lid 1 en 2 Voda en artikel 12 Advocatenwet heeft verweerder zich in zijn verweerschrift gerefereerd aan het oordeel van de raad. Verweerder heeft erkend dat van rechtstreeks contact tussen hem en de schuldhulpzoekenden geen sprake is geweest en dat hij niet aanwezig is geweest bij de huisbezoeken aan de schuldhulpzoekenden bij gelegenheid waarvan de overeenkomsten van opdracht werden getekend. De raad is op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 7.1 lid 1 Voda doordat hij zich bij de aanvaarding van de opdracht niet heeft vergewist van de identiteit van de schuldhulpzoekenden. Ook heeft verweerder naar het oordeel van de raad gehandeld in strijd met de artikelen 7.4 lid 1 en 7.5 lid 1 en 2 Voda en artikel 12 Advocatenwet, doordat verweerder de schuldhulpzoekenden niet heeft geïnformeerd over de persoon, het samenwerkingsverband of de rechtspersoon met wie zij de overeenkomst van opdracht sloten, hij hen evenmin heeft geïnformeerd wie betrokken waren bij de uitvoering van de opdracht en hij onjuiste kantoorinformatie heeft gegeven nu in (een deel van) de overeenkomsten van opdracht ten onrechte was vermeld dat verweerder was gevestigd in D.

5.4 De deken verwijt verweerder dat hij heeft gehandeld in strijd met artikel 7.1 lid 2 Voda doordat hij met A. een samenwerking is aangegaan zonder voorafgaand onderzoek naar de vraag of in redelijkheid aanwijzingen bestonden dat de opdracht strekte tot voorbereiding, ondersteuning of afscherming van onwettige activiteiten. Verweerder heeft betwist in strijd met artikel 7.1 lid 2 Voda te hebben gehandeld. Verweerder heeft in dat verband gesteld dat hij zich heeft verdiept in de vraag of er aanwijzingen waren voor onwettige activiteiten en naar voren gebracht dat een bij hem op kantoor werkzame HBO-stagiaire een afstudeeronderzoek met de titel “Reikwijdte artikel 47 en 48 Wet op het Consumentenkrediet” heeft gedaan. Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt weliswaar dat verweerder een afschrift van dat afstudeeronderzoek bij e-mail van 10 augustus 2022 aan de deken heeft toegestuurd, maar dat dit afstudeeronderzoek heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst en de aanvang van de samenwerking met A. is gesteld noch gebleken, terwijl de inhoud en strekking van het afstudeeronderzoek overigens ook niet uit de aan de raad overgelegde stukken blijken. De raad is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder voorafgaand aan de aanvang van de samenwerking met A. in toereikende mate onderzoek heeft gedaan als bedoeld in artikel 7.1 lid 2 Voda.

5.5 Verweerder heeft erkend dat de schuldbemiddelingsdossiers door medewerkers van A. op zijn naam en met gebruikmaking van zijn hoedanigheid van advocaat zijn behandeld en dat in dat kader in zijn naam en met gebruikmaking van zijn briefpapier en e-mailadres brieven werden gestuurd. Verweerder heeft gesteld dat hij bij de behandeling van de dossiers wel betrokken is geweest. In dat verband heeft verweerder naar voren gebracht dat hij en de op zijn kantoor werkzame HBO-stagiaire de dossiers “in de cloud” konden inzien en dat verweerder ook regelmatig op het kantoor in D. overleg heeft gepleegd met de heren HA en MA die de schuldhulpverlening bij A. organiseerden. De raad is van oordeel dat verweerder zijn verweer te algemeen heeft geformuleerd en onvoldoende concreet heeft gemaakt. Immers, welke concrete werkzaamheden verweerder nu exact in de afzonderlijke dossiers heeft verricht is niet duidelijk geworden, terwijl de inhoud van het dekenbezwaar wel noopte tot het scheppen van duidelijkheid hierover, zodat het er naar het oordeel van de raad voor moet worden gehouden dat verweerder in de afzonderlijke dossiers geen werkzaamheden heeft verricht en bij de behandeling van de dossiers ook geen wezenlijke inhoudelijke betrokkenheid heeft gehad.

5.6 De raad rekent het verweerder zwaar aan dat hij ermee heeft ingestemd dat door medewerkers van A. op zijn naam en met gebruikmaking van zijn hoedanigheid van advocaat schuldbemiddelingsdossiers betreffende een consumentenkrediet werden behandeld en dat in zijn naam en met gebruikmaking van zijn briefpapier en e-mailadres brieven werden gestuurd terwijl hij met de inhoud van die dossiers en correspondentie niet bekend was. De raad overweegt dat gedragsregel 12 bepaalt dat de advocaat de hem opgedragen zaken zorgvuldig dient te behandelen en daarbij steeds het bijzondere karakter van de relatie tussen de advocaat en cliënt voor ogen dient te houden. Gedragsregel 13 lid 1 bepaalt voorts dat de advocaat de aan hem gegeven opdracht persoonlijk dient uit te voeren en dat hij van dit uitgangspunt slechts in overleg met de cliënt mag afwijken. Verweerder heeft in dit kader naar voren gebracht dat het hem vrij stond om de medewerkers van A. de dossiers te laten behandelen, omdat een advocaat werkzaamheden door medewerkers mag laten uitvoeren en het daarbij niet uitmaakt of dit vanuit het reguliere kantoor dan wel vanuit een bijkantoor gebeurt. Daarmee miskent verweerder naar het oordeel van de raad echter het bepaalde in gedragsregel 13 lid 2, op basis waarvan een advocaat enkel de eigen medewerkers zelfstandig zaken mag laten behandelen indien hij zich ervan heeft overtuigd dat zij daartoe bekwaam zijn en hij het terrein waarop zij dat mogen doen, heeft afgebakend. Aan de in gedragsregel 13 lid 2 gestelde voorwaarden is in de onderhavige zaak naar het oordeel van de raad geenszins voldaan. Immers, niet is gebleken dat verweerder zich heeft vergewist van de bekwaamheid van de medewerkers van A.. In de door verweerder en A. gekozen constructie was voorts geen sprake van een hiërarchische verhouding tussen verweerder en de medewerkers van A. en die medewerkers werden dus ook niet door hem aangestuurd. De door de medewerkers van A. verrichte werkzaamheden waren tot slot niet beperkt tot een door verweerder afgebakend terrein. De wijze waarop verweerder heeft gemeend de uitvoering van werkzaamheden te kunnen delegeren is kortom in strijd met de gedragsregels.

5.7 Verweerder heeft zich gelet op het hiervoor overwogene schuldig gemaakt aan handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt en heeft gehandeld in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet genoemde kernwaarden. De raad is van oordeel dat de onderdelen 1, 2 en 3 van het bezwaar van de deken gegrond zijn.

5.8 Onderdeel 4

De deken verwijt verweerder dat hij heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 14 lid 3 doordat hij onzorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van het afhandelen en overdragen van lopende dossiers met het oog op de uitschrijving van het tableau per 31 december 2022. De raad overweegt dat gedragsregel 14 lid 3 bepaalt dat, wanneer een advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, hij dat op zorgvuldige wijze dient te doen en hij ervoor dient zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt. Deze gedragsregel geldt onverkort indien een advocaat zijn praktijk neerlegt. Verweerder heeft bestreden dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld bij de overdracht van dossiers. De raad is van oordeel dat dit verweer moet worden gepasseerd. Vast staat dat de deken meerdere signalen hebben bereikt waaruit blijkt dat verweerder bij de overdracht van de dossiers onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht. Het tuchtrechtelijk verwijt dat de deken verweerder maakt is dan ook terecht. Ook onderdeel 4 van het bezwaar van de deken is derhalve gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 De raad is van oordeel dat het in de onderhavige zaak vastgestelde handelen en nalaten van verweerder bijzonder kwalijk is. Verweerder heeft meerdere gedragsregels, bepalingen van de Voda en kernwaarden gedurende een periode van meerdere jaren geschonden. Met dit alles heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet en zijn handelen heeft het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

6.2 Hoewel verweerder zichzelf reeds van het tableau heeft laten uitschrijven, is de raad van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de gedragingen van verweerder en zijn tuchtrechtelijk verleden, een langdurige schorsing in de uitoefening van de praktijk de enige passende maatregel is. Onder deze omstandigheden acht de raad de maatregel van schorsing voor de duur van twaalf weken passend en geboden.

7 KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het bezwaar in alle onderdelen gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van twaalf weken op;

- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.2.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. M.J. Hoekstra en H.C Struijk, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2023.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 28 augustus 2023