ECLI:NL:TADRSHE:2023:100 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-204/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2023:100
Datum uitspraak: 21-08-2023
Datum publicatie: 21-08-2023
Zaaknummer(s): 23-204/DB/LI
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat van de wederpartij. Het verwijt dat verweerder op 27 mei  en 7 juni 2022 in opdracht van zijn cliënt de heer S vanuit de derdengeldenrekening van zijn kantoor twee donaties heeft overgemaakt van (beide keren) een bedrag van € 50.000,-- aan de beheerder van de websites Onrecht.nl en Omrecht.nl, die als doelstelling had om publiekelijk de goede naam en reputatie van klaagster zwart te maken, is ongegrond omdat niet is gebleken dat verweerder ten tijde van die overboekingen wist of behoorde te weten dat de donaties waren bestemd voor het genereren van negatieve publicaties over klaagster op de websites Onrecht.nl en Omrecht.nl. Het verwijt dat verweerder tussen 26 en 28 juni 2022 in opdracht van zijn cliënt de heer S een bedrag van € 50.000,-- overgemaakt naar (de onderneming van) zijn voormalig cliënt de heer M, die op zijn beurt dit bedrag heeft overgemaakt aan de beheerder van de websites Onrecht.nl en Omrecht.nl, die als doelstelling had om publiekelijk de goede naam en reputatie van klaagster zwart te maken, is gegrond, omdat verweerder, anders dan ten tijde van het verrichten van de eerste twee overboekingen eind mei/begin juni, ten tijde van de betaling van de derde donatie naar het oordeel van de raad bekend mocht worden verondersteld met een verband tussen de donaties en de negatieve publicaties over klaagster. Ter zake het verwijt dat verweerder ter zitting van 24 juni 2022 heeft gelogen tegen de Voorzieningenrechter en tegen klaagster door meermalen te verklaren dat zijn cliënt de heer S geen enkele betrokkenheid had bij de tientallen negatieve en bedreigende publicaties over klaagster op de websites Onrecht.nl en Omrecht.nl, terwijl verweerder op dat moment al via zijn derdengeldenrekening twee donaties van € 50.000,-- aan de beheerder van de websites had overgemaakt, oordeelt de raad dat het op verweerders weg had gelegen om S nader te bevragen en nader onderzoek te doen naar de juistheid van de stelling van S dat hij geen enkele betrokkenheid had bij de negatieve publicaties over klaagster. Verweerder heeft dit nagelaten en heeft zonder nader onderzoek naar de juistheid van de stellingen van S genoegen genomen met diens stellige ontkenning. Naar het oordeel van de raad stond het verweerder dan ook niet vrij om op 24 juni 2022 ter zitting ten overstaan van de voorzieningenrechter iedere betrokkenheid van S te betwisten. Ofschoon dit alles naar het oordeel van de raad niet maakt dat verweerder kan worden verweten bewust tegen de Voorzieningenrechter te hebben gelogen, is de raad van oordeel dat verweerder met zijn optreden ter zitting van 24 juni 2022 wel de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden en dat hij daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft volstrekt onvoldoende invulling gegeven aan zijn onafhankelijke positie als advocaat en heeft zich onvoldoende dominus litis getoond. Met het handelen van verweerder is het vertrouwen in de advocatuur geschaad. De aard en ernst hiervan rechtvaardigen daarom de oplegging van een zware maatregel. Bij de bepaling van de op te leggen maatregel weegt de raad de specifieke omstandigheden van deze klachtzaak en het feit dat verweerder niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld mee. De raad acht in dezen een schorsing voor de duur van zes weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, passend en geboden.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 21 augustus 2023

in de zaak 23-204/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

gemachtigden: mrs. P.L. Tjiam en E.R. van der Velde

advocaten te Amsterdam

over:

verweerder

gemachtigde: mr. P.W.H. Huisman

advocaat te Amsterdam

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 10 augustus 2022 heeft mr. Tjiam, gemachtigde van klaagster, bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 17 maart 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K22-081 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 juni 2023. Verschenen zijn klaagster, bijgestaan door haar gemachtigden mrs. Tjiam en Van der Velde, beiden advocaat, en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Huisman, advocaat. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, bestaande uit de  als 1 tot en met 8 op de inventarislijst aangeduide stukken en de volgende nagekomen stukken:

  • De nagekomen e-mail met bijlagen van mr. Van der Velde d.d. 31 maart 2023 om 18.35 uur;
  • De nagekomen e-mail met bijlagen van mr. Van der Velde d.d. 31 maart 2023 om 20.22 uur;
  • Het nagekomen faxbericht van mr. Huisman d.d. 5 april 2023;
  • De nagekomen e-mail met bijlagen van mrs. Tjiam en Van der Velde d.d. 12 juni 2023;
  • De nagekomen e-mail met bijlagen van mr. Huisman d.d. 12 juni 2023.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting onweersproken afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2     Klaagster is de ex-partner van S. In de tijd dat klaagster en S een affectieve relatie hadden en ook enige tijd na de relatiebreuk, is klaagster werkzaam geweest binnen de ondernemingen van S. In november 2018 is een conflict ontstaan tussen klaagster en S. Sinds die tijd wordt klaagster door S en diens huidige partner Van R beschuldigd van onder meer fraude, diefstal, het vernietigen van bewijs en andere strafbare feiten. Deze beschuldigingen hebben geleid tot vele gerechtelijke procedures tussen klaagster enerzijds en S, zijn ondernemingen en Van R anderzijds.  

2.3     Rechtbank en gerechtshoven hebben S en Van R uitingsverboden opgelegd, op grond waarvan het hen is verboden om klaagster te beschuldigen van het veroorzaken van de FIOD-inval bij S[…..], van fraude, van porno-activiteiten, van diefstal en van het hacken van Twitter-accounts. Het is S en Van R eveneens verboden om het rapport van L. Laywers te bezitten en te verspreiden. Klaagster en S hebben vervolgens ook geprocedeerd over dwangsommen die S verbeurd zou zijn als gevolg van overtredingen van de opgelegde verboden.

2.4     Verweerder is in januari 2021 als advocaat van S gaan optreden.

2.5     Het geschil tussen klaagster en S en de daarmee samenhangende gerechtelijke procedures genieten landelijke bekendheid als gevolg van onder andere de honderden nieuwsartikelen die door diverse media zijn gepubliceerd.

2.6     De heer K is beheerder van de websites met de domeinnamen www.omrecht.nl, www. onrecht.nl, www.grootschandaal.nl en www.unhacked.nl. Op de website www.omrecht.nl was vermeld dat tegen betaling van een bedrag van minimaal € 50.000,-- door de redactie “extra redactionele aandacht” zou worden gegeven aan een onderwerp.

2.7     Op 24 mei 2022 zijn op de website www.onrecht.nl artikelen verschenen over klaagster. De eerste zin van een van de artikelen luidt:

         “Hoewel het ‘dossier [S]’ nog niet ACTIEF is meldt vanmiddag een van onze redacteuren een saillant detail.”

          In een andere artikel wordt gemeld:

         “(…) Allemaal vragen die onze redactie graag wil onderzoeken als dit dossier ACTIEF wordt.(…)”

2.8     Op 25 mei en 1 juni 2022 is (beide keren) een bedrag van € 50.000,-- overgemaakt vanaf de bankrekening van D[……], zijnde een onderneming van S, naar de derdengeldrekening van verweerders kantoor. Op 27 mei en 7 juni 2022 heeft verweerder vanaf de derdengeldrekening van zijn kantoor een bedrag van (beide keren) € 50.000,-- overgemaakt naar de bankrekening van een eenmanszaak met de naam R[….], van welke eenmanszaak K eigenaar was.

2.9     Vanaf 29 mei 2022 werden artikelen met beschuldigingen aan het adres van klaagster, fragmenten van het rapport van L. Laywers, fragmenten van een verklaring die klaagster aan de FIOD had gegeven en e-mails, sms’jes en Whatsapp-berichten  van klaagster aan derden gepubliceerd op genoemde website.

2.10   In juni 2022 hebben meerdere telefoongesprekken plaatsgevonden tussen mr. Tjiam en verweerder, bij gelegenheid waarvan mr. Tjiam verweerder heeft gewezen op K en de door hem beheerde websites Omrecht.nl en Onrecht.nl.

2.11   Op 10 juni 2022 heeft verweerder kennis genomen van een publicatie op Onrecht.nl, waarin fragmenten van een in een proces-verbaal vastgelegde verklaring van klaagster aan de FIOD werden gedeeld. Verweerder heeft telefonisch contact opgenomen met K met het verzoek de publicatie te verwijderen. Bij e-mailbericht van 10 juni 2022 heeft K aan verweerder medegedeeld dat hij niet tegemoet zou komen aan verweerders verzoek om het artikel te verwijderen.

2.12   Klaagster heeft bij dagvaarding d.d. 21 juni 2022 een kort geding procedure jegens S, Van R en K aanhangig gemaakt, waarin zij een verbod en verwijdering van negatieve publicaties heeft gevorderd. Tevens heeft klaagster gevorderd om aan S en Van R een verbod op te leggen om derden de opdracht te geven om artikelen over klaagster te publiceren die haar goede naam en reputatie schaden.

2.13   Op 23 juni 2022 om 00:13 is met het e-mailaccount van S een e-mail gestuurd aan verweerder met de volgende tekst:

                        “Zou je zsm de donatie kunnen betalen.

                        Groet [voornaam van S]

          Verweerder heeft hierop om 00:14 uur als volgt geantwoord:

         “Ja ik ben ermee bezig. Heb al contact met H gehad en zal morgenochtend oplossing bespreken.”   

2.14   De zitting in kort geding heeft plaatsgevonden op 24 juni 2022 bij de rechtbank Overijssel, locatie Almelo. Ter zitting werd S bijgestaan door verweerder en mr. X, terwijl Van R werd bijgestaan door mr. X. Verweerder en mr. X hebben beiden een pleitnota voorgedragen en daarbij uitdrukkelijk opgemerkt dat zij de inhoud van de pleitnota’s hadden afgestemd en dat mr. X voor zowel S als Van R verweer zou voeren en verweerder specifiek voor S. Ter zitting heeft verweerder de betrokkenheid van S en Van R bij de publicaties betwist.

2.15   Op 26 juni 2022 om 11:56 uur is met het e-mailaccount van S een e-mail gestuurd aan verweerder met de volgende tekst:

                        “Ik had dat via Mike geregeld om er zelf buiten te blijven.

                        Zou je de donatie vandaag met spoed in orde kunnen maken.

                        Ik moet mijn afspraken aan Mike nakomen.

                        En Mike aan [voornaam K].”

2.16   Op 26 juni 2022 om 13:10 uur is met het e-mailaccount van [......]@gmail.comeen e-mail gestuurd aan verweerder met de volgende tekst:

                        “Zou je z.s.m. de donatie van 50k kunnen doen op een verstandige wijze.

                        Ik kom graag mijn afspraken na.

                        Alvast bedankt.

                        Groet [voornaam van S]”

          Verweerder heeft hierop dezelfde dag per e-mail van 13:13 uur gereageerd met de mededeling:

                        “Hoi [voornaam van S],

                        Ja, morgen zal dit uitgezet kunnen worden.”

2.17   Bij kort geding vonnis d.d. 28 juni 2022 heeft de Voorzieningenrechter de vorderingen van klaagster toegewezen. De Voorzieningenrechter heeft onder meer overwogen dat S en Van R onvoldoende gemotiveerd hadden betwist dat zij de opdrachtgevers waren van K.

2.18   Op 28 juni 2022 heeft verweerder via Whatsapp contact gehad met K, waarbij verweerder aan K heeft bericht:

         “Hallo [voornaam van K], er lopen wat zaken verkeerd. Neem s.v.p. met spoed contact met me op.”

         “Het is onderweg, het komt van een andere partij.

         Ik geef door welke.”

2.19   Op 28 juni 2022 is een bedrag van € 50.000,-- overgemaakt vanaf de bankrekening van D[…..], zijnde een onderneming van S, naar de derdengeldrekening van verweerders kantoor. Vanaf de derdengeldrekening van verweerders kantoor is een bedrag van € 50.000,-- overgemaakt naar de bankrekening van een onderneming met de naam  M. Properties B.V. Bestuurder van deze onderneming is de heer M, die eerder door verweerder was bijgestaan in een strafzaak. In deze strafzaak heeft het Gerechtshof      ‘s-Hertogenbosch M op 22 oktober 2020 veroordeeld wegens witwassen en valsheid in geschrifte.

2.20   Op 28 juni 2022 is een bedrag van € 50.000,-- vanaf de bankrekening van M. Properties B.V., onder vermelding van “donatie”, overgemaakt aan K.

2.21   Na het vonnis zijn nog korte tijd op de websites berichten met negatieve inhoud over de persoon van klaagster verschenen. Vervolgens richtte de berichtgeving zich tegen Van R, verweerder en mr. X. Op de website zijn publicaties verschenen, waarin melding wordt gemaakt van een overeenkomst tussen S, Van R en K op grond waarvan K tegen betaling van een bedrag van € 250.000,-- publiciteit zou genereren en artikelen zou publiceren, Het bedrag van € 250.000,-- zou worden betaald in vijf tranches van € 50.000,-- en S en Van R zouden weigeren de laatste twee tranches over te maken, aldus K.

2.22   Op 3 augustus 2022 om 15:46 uur heeft verweerder aan K een e-mail gestuurd met  de volgende tekst:

         “Het laatste bedrag dat jij hebt voorgelegd aan [mr. X] is vanuit cliënt akkoord maar dan moet er wel nog contact zijn over de finale afstemming van de voorwaarden. Dat lijkt voor 99% duidelijk te zijn. Laten we het – voor alle partijen – nu volledig en bevredigend oplossen. Zowel jij als cliënt hebben een andere strijd te winnen.

                        Bel mij s.v.p. met spoed hierover.”

2.23   Op 4 augustus 2022 heeft K een artikel gepubliceerd waarin hij stelt dat verweerder tweemaal vanaf de derdengeldrekening van zijn kantoor een bedrag van € 50.000,-- heeft overgemaakt aan K.

2.24   Naar aanleiding van dit artikel heeft mr. Tjiam namens klaagster een e-mail gestuurd aan verweerder met een verzoek om informatie over de gang van zaken rondom de betalingen. Op 8 augustus 2022 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen    mr. Tjiam en verweerder. Mr. Tjiam heeft de inhoud van het telefoongesprek bij e-mail van 8 augustus 2022 aan verweerder bevestigd. Verweerder heeft daarop gereageerd dat de samenvatting van het gesprek “te krap door de bocht en beperkt” was.

2.25   Op 10 augustus 2022 heeft mr. Tjiam namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2.26   Klaagster heeft een kort geding procedure jegens K aanhangig gemaakt waarin zij onder meer ex art. 843a Rv afgifte heeft gevorderd  van een afschrift van de correspondentie tussen enerzijds K en anderzijds S, Van R en de door hen gemachtigde contactpersonen. Bij vonnis van de rechtbank Overijssel d.d. 30 januari 2023 is die vordering toegewezen. Uit hoofde van deze veroordeling heeft K aan klaagster e-mailcorrespondentie tussen K en verweerder verstrekt.

3 KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

1.    Verweerder heeft op 27 mei en 7 juni 2022 in opdracht van zijn cliënt de heer S vanuit de derdengeldenrekening van zijn kantoor twee donaties overgemaakt van (beide keren) een bedrag van € 50.000,-- aan de beheerder van de websites Onrecht.nl en Omrecht.nl, die als doelstelling had om publiekelijk de goede naam en reputatie van klaagster zwart te maken;

2.    Verweerder heeft tussen 26 en 28 juni 2022 in opdracht van zijn cliënt de heer S een bedrag van € 50.000,-- overgemaakt naar (de onderneming van) zijn voormalig cliënt de heer M, die op zijn beurt dit bedrag heeft overgemaakt aan de beheerder van de websites Onrecht.nl en Omrecht.nl, die als doelstelling had om publiekelijk de goede naam en reputatie van klaagster zwart te maken, althans verweerder heeft in opdracht van zijn cliënt de heer S zijn voormalig cliënt de heer M geïnstrueerd om een bedrag van € 50.000,00 over te maken aan de beheerder van genoemde websites;

3.    Verweerder heeft ter zitting van 24 juni 2022 gelogen tegen de Voorzieningenrechter en tegen klaagster door meermalen te verklaren dat zijn cliënt de heer S geen enkele betrokkenheid had bij de tientallen negatieve en bedreigende publicaties over klaagster op de websites Onrecht.nl en Omrecht.nl, terwijl verweerder op dat moment al via zijn derdengeldenrekening twee donaties van € 50.000,-- aan de beheerder van de websites had overgemaakt;

4.    Verweerder is als gevolg van de onder 1, 2 en 3 genoemde gedragingen medeverantwoordelijk voor de hetze die de heer S en mevrouw Van R (inmiddels) ruim 3,5 jaar tegen klaagster voeren en heeft daarmee het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1     Toetsingskader

De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.2     De raad zal de klacht met inachtneming van de hierboven genoemde maatstaf beoordelen. Gelet op de chronologie en de tijdslijn zal de raad eerst klachtonderdeel 1, dan klachtonderdeel 3, vervolgens klachtonderdeel 2 en tot slot klachtonderdeel 4 beoordelen.

Klachtonderdeel 1

5.3     Klaagster verwijt verweerder dat hij op 27 mei en 7 juni 2022 in opdracht van S vanuit de derdengeldenrekening van zijn kantoor twee donaties heeft overgemaakt aan de beheerder van de websites Onrecht.nl en Omrecht.nl, die als doelstelling had om publiekelijk de goede naam en reputatie van klaagster zwart te maken. Verweerder heeft erkend dat hij twee donaties heeft overgemaakt aan R[……]. Verweerder heeft het verweer gevoerd dat hij ten tijde van de overboekingen op 27 mei en 7 juni 2022 niet bekend was met de persoon van K, noch met de door K beheerde websites Onrecht.nl en Omrecht.nl en dat hij ook niet wist dat de donaties zouden worden aangewend voor het generen van negatieve publicaties over klaagster. Verweerder heeft gesteld dat hij voorafgaand aan de overboekingen onderzoek heeft gedaan naar R[…….] en de daaraan gelinkte website Cbrclaim.nl alsook naar de KvK-gegevens van de Stichting CBR Claim. Verweerder heeft gesteld dat de resultaten van dat onderzoek voor hem geen aanleiding vormden om uitvoering van de van S verkregen opdracht te weigeren omdat de resultaten van het onderzoek strookten met de wens die S bij verweerder had geuit. S had namelijk bij verweerder aangegeven het onderzoek naar en het genereren van publiciteit rondom CBR-misstanden financieel te willen ondersteunen, alsook het onderzoek naar en het genereren van publiciteit rondom de kwalijke rol van het OM en de overheid in het tegen hem en zijn ondernemingen lopende strafrechtelijke onderzoek, aldus verweerder.

5.4     De raad is van oordeel dat uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet is gebleken dat de resultaten van het door verweerder verrichte (weliswaar summiere) onderzoek voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om het verrichten van de overboekingen van de donaties – vanwege de doelstelling van de door hem onderzochte websites – te weigeren. Voor zover klaagster verweerder verwijt dat hij een te beperkt onderzoek heeft gedaan naar de beheerder en de doelstelling van de websites overweegt de raad dat in de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht onvoldoende uit de verf is gekomen dat een diepgaander onderzoek door verweerder reeds op dat moment – eind mei/begin juni – zou hebben geresulteerd in een zodanige wetenschap van de (intenties van de) partij achter R[…..] en de inhoud en aard van mogelijke toekomstige publicaties dat hij om die reden medewerking had moeten weigeren.   

5.5     Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat verweerder ten tijde van de overboekingen op 27 mei en 7 juni 2022 wist of behoorde te weten dat de donaties waren bestemd voor het genereren van negatieve publicaties over klaagster op de websites Onrecht.nl en Omrecht.nl. Het dossier biedt daarvoor te weinig concrete aanknopingspunten. Voor het toedichten aan verweerder van bij mr. X aanwezige kennis hierover, voor zover daarvan al sprake was, bestaat naar het oordeel van de raad geen aanleiding omdat onvoldoende feiten en omstandigheden zijn komen vast te staan waaruit volgt dat verweerder uit hoofde van enige samenwerking met mr. X de door klaagster gestelde wetenschap heeft verkregen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het aantal publicaties en de voor klaagster belastende aard daarvan ten tijde van het verrichten van de eerste twee betalingen nog beperkt was. Eerst nadat de eerste twee betalingen waren verricht, is een reeks van negatieve publicaties over klaagster verschenen. Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat voor het maken van een tuchtrechtelijk verwijt hiervan door klaagster aan verweerder onvoldoende feitelijke grondslag bestaat, zodat klachtonderdeel 1 ongegrond moet worden verklaard.

          Klachtonderdeel 3

5.6     Klaagster verwijt verweerder dat hij ter zitting in kort geding op 24 juni 2022 onwaarheid heeft gesproken door te verklaren dat S geen enkele betrokkenheid had bij de publicaties over klaagster op de websites Onrecht.nl en Omrecht.nl. Verweerder heeft het verweer gevoerd dat het hem vrijstond om ter zitting in kort geding namens S het standpunt naar voren te brengen dat geen sprake was van betrokkenheid van S bij de publicaties, omdat S tegenover verweerder iedere betrokkenheid stellig had ontkend en verweerder geen reden had om aan die ontkenning te twijfelen. De raad is van oordeel dat dit verweer moet worden gepasseerd. 

5.7     Vast staat dat verweerder eind mei en begin juni 2022 reeds twee betalingen had verricht. Voorts staat vast dat verweerder op 10 juni 2022 telefonisch contact heeft gezocht en e-mailcontact heeft gehad met K over de publicatie op diens website van (delen van) het door de FIOD opgemaakte proces-verbaal. Daarnaast heeft verweerder niet alleen erkend dat in juni 2022 meerdere telefoongesprekken hebben plaatsgevonden tussen mr. Tjiam en verweerder, bij gelegenheid waarvan mr. Tjiam verweerder heeft gewezen op K en de door hem beheerde websites Omrecht.nl en Onrecht.nl, maar ook heeft verweerder ter zitting van de raad verklaard dat hij op 23 juni 2022 per e-mail aan S heeft bericht dat hij reeds contact had gehad met K over de betaling van een derde donatie. Op basis van deze feiten, in combinatie met de inhoud van de kort geding dagvaarding die op 21 juni 2022 was uitgebracht en waarin werd verwezen naar de reeks gepubliceerde artikelen, moet verweerder naar het oordeel van de raad een link hebben gelegd tussen de door hem verrichte overboekingen naar de bankrekening van R[….] en het onmiddellijk  daarop volgen van een reeks negatieve publicaties over klaagster.

5.8     Bovendien is de raad niet gebleken dat de betaling van de twee donaties van in totaal € 100.000,-- hadden geleid tot wezenlijke publiciteit over de CBR-kwestie of over de kwalijke rol van het OM en de overheid in de strafzaak tegen S. Wel waren de eerste twee donaties onmiddellijk gevolgd door een groot aantal negatieve publicaties over klaagster.

5.9     Op grond van de onder 5.7 en 5.8 genoemde feiten en omstandigheden had het naar het oordeel van de raad op verweerders weg gelegen om S nader te bevragen en nader onderzoek te doen naar de juistheid van de stelling van S dat hij geen enkele betrokkenheid had bij de negatieve publicaties over klaagster. Verweerder heeft dit nagelaten en heeft zonder nader onderzoek naar de juistheid van de stellingen van S genoegen genomen met diens stellige ontkenning. Naar het oordeel van de raad stond het verweerder dan ook niet vrij om op 24 juni 2022 ter zitting ten overstaan van de Voorzieningenrechter iedere betrokkenheid van S te betwisten. Ofschoon dit alles naar het oordeel van de raad niet maakt dat verweerder kan worden verweten bewust tegen de Voorzieningenrechter te hebben gelogen, is de raad van oordeel dat verweerder met zijn optreden ter zitting van 24 juni 2022 wel de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden en dat hij daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel 3 is dan ook gegrond.

          Klachtonderdeel 2

5.10   Onder klachtonderdeel 2 verwijt klaagster verweerder primair dat hij tussen 26 en 28 juni 2022 in opdracht van S een bedrag van € 50.000,-- heeft overgemaakt naar (de onderneming van) zijn voormalig cliënt de heer M, die op zijn beurt dit bedrag heeft overgemaakt aan de beheerder van de websites Onrecht.nl en Omrecht.nl, die als doelstelling had om publiekelijk de goede naam en reputatie van klaagster zwart te maken.

5.11   Verweerder heeft verklaard dat hij, nadat hij aan de eerste twee betalingen zijn medewerking had verleend, afwijzend heeft gereageerd op een verzoek van S om een derde betaling te verrichten. Verweerder voelde zich er naar eigen zeggen niet meer senang bij en heeft toen tegen S gezegd dat hij niet langer wilde dat betalingen via zijn derdengeldrekening zouden lopen.

5.12   Toch heeft verweerder wel zijn medewerking verleend. Immers, vast staat dat D[….] op 28 juni 2022 een bedrag van € 50.000,-- heeft  overgemaakt naar de derdengeldrekening van verweerders kantoor. Daarnaast is ter zitting gebleken dat verweerder vanaf zijn derdengeldrekening een bedrag van € 50.000,-- heeft overgemaakt naar (de bankrekening van) M. Properties B.V., die op haar beurt een bedrag van € 50.000,-- heeft overgemaakt aan K. Verweerder heeft aangevoerd dat de door hem verrichte betaling aan M.Properties B.V. betrekking had op een lening. Voor zover verweerder met die toevoeging het verweer heeft willen voeren dat de door hem aan M. Properties B.V. verrichte betaling van € 50.000,-- geen betrekking had op de betaling van de derde donatie van € 50.000,-- aan K, overweegt de raad dat dit verweer, zonder enige nadere feitelijke onderbouwing, die niet is gegeven, moet worden gepasseerd. De raad is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft weersproken dat de door hem verrichte betaling aan M. Properties B.V. bedoeld was als doorbetaling van de derde donatie.

5.13   Verweerder heeft verder in dit verband ter zitting verklaard dat sprake was van een cocktail van onduidelijkheden en een wirwar van personen, dat er kennelijk contact was geweest tussen S en M en dat verweerder ertussen zat omdat S en M zeiden dat verweerder het zou regelen, terwijl hij niet wist wat er onderling werd bekokstoofd.

5.14   De raad is van oordeel dat verweerder hiermee een ontoereikende verklaring heeft gegeven voor de onder 2.13, 2.15 en 2.16 genoemde e-mailcorrespondentie en de daaruit blijkende betrokkenheid van verweerder bij de betaling van de derde donatie. Anders dan ten tijde van het verrichten van de eerste twee overboekingen eind mei/begin juni, mocht verweerder ten tijde van de betaling van de derde donatie naar het oordeel van de raad bekend worden verondersteld met een verband tussen de donaties en de negatieve publicaties over klaagster (verwezen wordt ook naar hetgeen hiervoor is overwogen onder 5.7 en 5.8).

5.15   Onder die omstandigheden had verweerder naar het oordeel van de raad iedere medewerking en betrokkenheid bij het betalen van de derde donatie moeten weigeren. Het onder de hierboven vastgestelde omstandigheden verlenen van medewerking aan de betaling van de derde donatie betaamt een behoorlijk handelend advocaat niet en komt in strijd met de kernwaarde (financiële) integriteit zoals vastgelegd in artikel 10a lid 1 aanhef en sub d Advocatenwet. Klachtonderdeel 2 is derhalve eveneens gegrond.

          Klachtonderdeel 4

5.16  De raad is van oordeel dat verweerder, met het onder de klachtonderdelen 2 en 3 gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. In zoverre is klachtonderdeel 4 gegrond. Voor het overige is klachtonderdeel 4 naar het oordeel van de raad zodanig ruim geformuleerd en onvoldoende bepaald dat dit klachtonderdeel als ongegrond moet worden afgewezen.

6 MAATREGEL

6.1 De raad is van oordeel dat verweerder, met het gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, volstrekt onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn onafhankelijke positie als advocaat en zich onvoldoende dominus litis heeft getoond. Met het handelen van verweerder is het vertrouwen in de advocatuur geschaad. De aard en ernst hiervan rechtvaardigen daarom de oplegging van een zware maatregel. Bij de bepaling van de op te leggen maatregel weegt de raad de specifieke omstandigheden van deze klachtzaak en het feit dat verweerder niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld mee. De raad acht in dezen een schorsing voor de duur van zes weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) €   50,- reiskosten van klaagster;

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-             verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond;

-             verklaart de klachtonderdelen 2 en 3 gegrond;

-             verklaart klachtonderdeel 4 gegrond, voor zover het klachtonderdeel ziet op het verwijt dat verweerder, met het onder de klachtonderdelen 2 en 3 gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad, en voor het overige ongegrond;

-             legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 6 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, op;

-             bepaalt dat het voorwaardelijk gedeelte van deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;

-             stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-             stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-             bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

              -           de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

              -           verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

              -           de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

-             veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-             veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten  van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;   

-             bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot 2 jaar.

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en J.A.J.A. Luijten, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2023.

Griffier                                                                            Voorzitter

Verzonden op: 21 augustus 2023