ECLI:NL:TADRSGR:2023:98 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-094/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:98
Datum uitspraak: 19-04-2023
Datum publicatie: 03-05-2023
Zaaknummer(s): 23-094/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij deels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege ne bis in idem. Klacht over niet beantwoorden e-mails kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 19 april 2023 in de zaak 23-094/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:
 
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 25 januari 2023 met kenmerk K118 2022 ia/ak en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9 (inhoudelijk) en 1 tot en met 12 (procedureel). 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Verweerder staat sinds enkele jaren de naamloze vennootschap J NV (hierna: de NV) bij in procedures tegen klager als voormalig bestuurd van de NV.
1.2    Klager is met zijn zus verwikkeld (geweest) in een erfrechtelijke kwestie rondom de afwikkeling van de nalatenschap van wijlen hun moeder (hierna: erflaatster). De zus van klager is door erflaatster als executeur aangewezen om haar nalatenschap af te wikkelen.
1.3    Op 19 april 2021 heeft klager zijn zus gedagvaard en betaling uit de nalatenschap van haar gevorderd.
1.4    Op 7 mei 2021 heeft klager bij de deken een klacht (hierna: klacht I) over verweerder ingediend. Deze klacht ziet op belangenverstrengeling en onnodig grievende uitlatingen. 
1.5    Bij vonnis van 16 februari 2022 heeft de kantonrechter klagersvordering afgewezen.
1.6    Bij beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 13 april 2022 is klacht I (bekend onder zaaknummer 22-108/DH/DH) deels kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond verklaard. Klager heeft verzet ingesteld tegen deze beslissing. 
1.7    Op 16 april 2022 heeft klager in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven:
“Naar aanleiding van het vonnis inzake het uitbetalen van mijn erfdeel (…). 
Mijn inschatting is dat ik minimaal recht heb op 22.934 euro volgens aangifte erfrecht plus 30.000 euro voor te lage waardering van de onroerende goederen (…) en verzoek u dan ook de 52.934 euro binnen 3 dagen te betalen op mijn bankrekening (…) en tevens de 14.830 euro legaat van mijn moeder volgens de aangifte erfbelasting totaal 67.764 euro.
Om alles te kunnen controleren of de berekeningen van de legitieme massa klopt nogmaals het verzoek om alle informatie aan mijn te verstrekken zoals reeds eerder is verzocht door mijn advocaat [mr. S] zie bijgaande kopie brief van 4 december 2020 waar nooit aan is voldaan. Maar het is wel schandalig dat er wordt getraineerd en is nu ook duidelijk geworden dat mijn zusje een valse verklaring van ruimschoots toereikend verklaring heeft gemaakt. Ik heb deze verklaring ook nooit gezien en daarom verzoek dan ook om die aan mijn te verstrekken. (…)
Vergeet bijna uw facturen die ten onrechte zijn betaald door uw vriendje [Z] die directeur is geweest van de nv en geboekt als kosten voor de nv u heeft zelfs in de laatste AVA van december 2018 aangegeven dat die voor rekening courant van mijn moeder geboekt moeten worden (…)
Daar uw facturen niet op de rekening courant van mijn moeder zijn geboekt door [Z] is de waarde van de aandelen voor de erfenis van mijn moeder te laag. (….)
Maar wil toch ook graag even weten waar 470.000 euro is gebleven, want ik heb maar voor 5000 euro beslag kunnen leggen op de ING bankrekening van de nv. (…)
Met betrekking tot de 22 aandelen van mijn moeder in de nv zou ik graag de notariële overdrachts akte zien en de akte van betekening van de overdracht aan de nv.
Bij de e-mail heeft klager de brief van mr. S van 4 december 2020 gevoegd.
1.8    Op 18 april 2022 heeft klager in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven:
“Betreft de balansen die door [Z] over de jaren 2015 t/m 2017 aan de aandeelhouders zijn gepresenteerd op de AVA. In de bijgaande brief van [Z] wordt het eigen vermogen van de nv met zeer grote bedragen naar beneden bijgesteld. Mijn vermoeden dat de balansen gemanipuleerd zijn en niet de werkelijke en gelijk aan de aangifte vennootschapsbelasting zijn is nu wel uitgekomen. (…) Ik ben dus jarenlang in de maling genomen en hier is toch wel sprake van oplichting, valsheid in geschriften. Alle gemaakte kosten door [Z] zijn nu zinloos geworden hoor graag hoe de nv deze kosten gaat verhalen op [Z].
1.9    Verweerder heeft op deze e-mails niet gereageerd.
1.10    Op 4 mei 2022 heeft klager bij de deken een (tweede) klacht ingediend over verweerder.
1.11    Bij beslissing van de Raad van Discipline van 1 augustus 2022 is klagers verzet inzake klacht I ongegrond verklaard. In de beslissing is onder meer overwogen:
“5.3    De voorzitter is ook ingegaan op de stelling van klager dat verweerder medeplichtig is aan fraude – omdat de facturen van verweerder voor de werkzaamheden voor (wijlen) de moeder van klager zijn geboekt ten laste van de NV. De voorzitter heeft hierover geoordeeld dat een oordeel of verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan fraude voorbehouden is aan de strafrechter. De raad voegt hier ten overvloede nog aan toe dat het niet aan verweerder is om invloed uit te oefenen op de wijze waarop de facturen boekhoudkundig worden verwerkt. Verweerder betwist ook niet dat doorbelasting van de facturen voor de werkzaamheden voor wijlen de moeder van klager in rekening-courant hadden moeten plaatsvinden. Dat de boekhouder de facturen anders heeft verwerkt, valt verweerder naar het oordeel van de raad niet te verwijten. Niet gesteld noch gebleken is dat verweerder de facturen op onjuiste wijze heeft geadresseerd.”

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. 
a)    Verweerder heeft klagers e-mails van 16 en 18 april 2022 niet beantwoord en/of de gevraagde informatie niet verstrekt.
b)    Verweerder is op de hoogte van de valsheid in geschrifte van dhr. Z en heeft er niets aan gedaan. Verweerder is daarom medeplichtig aan valsheid in geschrifte.

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Toetsingskader
4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.
Klachtonderdeel a)
4.2    De voorzitter overweegt dat verweerder de advocaat is van de wederpartij van klager. Verweerder stelt dat hij van zijn cliënt opdracht heeft gekregen om niet te reageren op berichten van klager. Hiermee handelt verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager. De voorzitter merkt daarbij op dat het op de weg van klager ligt om informatie en/of stukken rechtstreeks op te vragen bij de betrokkenen. 
4.3    Voor zover klager stelt dat verweerder een minnelijke oplossing in de weg staat, geldt dat klager dit verwijt niet heeft geconcretiseerd of met stukken heeft onderbouwd. Datzelfde geldt voor klagers verwijt dat verweerder de zaak zou traineren.
4.4    Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel b)
4.5    In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dit beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Het voormelde beginsel brengt dan ook mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld is. 
4.6    De voorzitter stelt vast dat klager in de eerdere klachtzaak al verwijten heeft geuit over fraude en de manier waarop facturen zijn verwerkt. Daarop is ook door de tuchtrechter beslist. De door klager gestelde medeplichtigheid aan valsheid in geschrifte ziet op hetzelfde feitencomplex. Klager had dit in de eerdere klachtzaak aan de orde moeten stellen. Dit klachtonderdeel is daarom in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk. 
4.7    Voor zover klager ook klaagt over fraude en manipulatie van balansen geldt dat dit geen betrekking heeft op handelen van verweerder, althans klager heeft niet duidelijk gemaakt dat dit zo is. Overigens geldt dat deze verwijten strafrechtelijk van aard zijn; het is niet aan de tuchtrechter om daarover te oordelen. De voorzitter zal dit klachtonderdeel daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren. 

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
-    klachtonderdeel b , met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk
-    klachtonderdeel a, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023.