ECLI:NL:TADRSGR:2023:96 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-273/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:96
Datum uitspraak: 24-04-2023
Datum publicatie: 03-05-2023
Zaaknummer(s): 22-273/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat over de kwaliteit van dienstverlening ongegrond. De klacht dat verweerder een beslissing te laat heeft verstrekt aan klager is ook ongegrond. Weliswaar was verweerder wat aan de late kant, maar hij heeft de deurwaarderskosten van klager vergoed en de cassatie termijn was nog niet verstreken. Dit klachtonderdeel is van onvoldoende gewicht en daarmee ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 24 april 2023 in de zaak 22-273/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 11 september 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 31 maart 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2022/30 van de deken ontvangen.
1.3    De behandeling van de zaak was aanvankelijk gepland op de zitting van 28 november 2022. Op verzoek van klager is de behandeling aangehouden. Partijen zijn vervolgens opgeroepen voor de zitting van de raad van 13 maart 2023.
1.4    Klager heeft op 10 maart 2023 een verzoek tot wraking van de raad ingediend. Dat verzoek is bij beslissing van 13 maart 2023 van de wrakingskamer afgewezen. 
1.5    Klager en verweerder zijn op 13 maart 2023 niet op de zitting verschenen. 
1.6    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11. De raad heeft verder kennis genomen van:
- de e-mail van 2 juni 2022, met bijlagen, van de zijde van klager;
- de e-mail van 10 november 2022, met bijlagen, van de zijde van klager. 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Op 12 juli 2019 heeft de kantonrechter een beschikking gewezen in een procedure tussen klager en ARAG. De procedure zag op een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De kantonrechter heeft klager in dat verzoek niet-ontvankelijk verklaard, omdat zakelijk weergegeven, klager het verzoek had moeten richten tot een andere partij. Klager werd bij de procedure niet bijgestaan door een gemachtigde. 
2.3    Klager heeft, bijgestaan door verweerder, hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter.  
2.4    Op 27 juli 2021 heeft het gerechtshof de beschikking van de kantonrechter van 12 juli 2019 bekrachtigd, zij het met verbetering van gronden. 

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. 
3.2    Klager wenst ”in cassatie te gaan, indien de rechtbank niet bevoegd was in eerste aanleg door hoofdsom 3.000.000 euro was het Hof ook niet bevoegd. kosten en zoektocht cassatie advocaat, dienen door [verweerder] gedragen te worden.”
3.3    Klager heeft het volgende gesteld ter onderbouwing van zijn klacht. 
“1. Vonnis Hof Den Haag was al op 27 juli 2021 . bericht hiervan werd via de gerechtsdeurwaarder op 2 september 2021 betekend met wederom onrechtmatige proces kosten veroordeling eiser 3800 euro. 2. er is spraken van Incompetente Proces voering/ Wanprestatie door [verweerder]. 3. Had had de casus naar de rechtbank Rotterdam moeten terug verwijzen op grond van daad werkelijke hoofdsom 3.000.000. 4. [klager] had [verweerder] gewezen op aansprakelijkheid ARAG vanaf 1993. Hof stelde eiser op dit punt gelijk. was niet als grief ingebracht. 5. [verweerder] had moeten verwijzen naar bekende klachten geschillen regeling door andere ARAG klanten, ten einde te bewijzen dat er een patroon bestaat. dat ARAG standaard alle recht bijstand verzoeken niet in behandeling neemt . en in geschillenregeling aangeschreven advocaten door de deken orde Rotterdam standaard een op een standpunt ARAG overnemen zodat appellant alsnog tienduizenden euro.s aan griffie rechten kwijt is en aan eigen bijdragen 6 . [verweerder] is ernstig verwijtbaar tekort geschoten door grieven tot een grief te beperken in plaats van op terug verwijzen naar de rechtbank Rotterdam. 7. in simpel verzoek getuigenverhoor had [klager] kunnen onderbouwen dat er door ARAG standaard afspraken zijn met advocaten geschillenreeling kosten geschillen regeling zijn beperkt tot 2500 euro . casus voor de rechtbank brengen en in Hoger Beroep gaan zeker met schadeclaim van 3.000.000 euro ex bedragen meer dan 40.000 euro.”
“[klager] heeft sinds 1993 een rechtsbijstand verzekering afgesloten bij ARAG rechtsbijstand verzekeringen. na overstap naar CNV vakbond is de rechtsbijstand verzekering via CNV gaan lopen met inachtneming dat er anders een dubbele verzekering was na 2016. in alle verzochte rechtsbijstand vanaf 2001 werden alle verzoeken geweigerd. te noemen [klager] versus vakbond FNV geweigerd. [Klager] versus FNV advocaat heden partner (…) advocaten (…) geweigerd. [Klager] versus (…)  Legal Partners (…) geweigerd. [Klager] versus UWV Nederland geweigerd. [Klager] versus ASR de Amersfoortse geweigerd. totale schadeclaim tussen de 500.025 ,84 en 3.00.000 euro ex. per schade claim. in wel toegepaste geschillenregeling werden standaard een op een standpunt ARAG overgenomen door bijvoorbeeld (…) advocaten , ook het KIFID Nul op rekest met inachtneming dat KIFID geen onderdeel van de rechtspraak is en opgericht is door onder andere ARAG /ABN AMRO”
3.4    Klager heeft daarnaast gesteld dat het gerechtshof op 27 juli 2021 uitspraak heeft gedaan, maar dat verweerder daarvan geen melding heeft gemaakt. De uitspraak is op 2 september 2021 door de deurwaarder aan klager betekend. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    De eerste klacht komt er, zo begrijpt de raad, in de kern op neer dat het hoger beroepschrift ontoereikend is. 
5.2    Verweerder heeft aangevoerd dat hij niet betrokken is geweest bij de procedure in eerste instantie. Hij heeft klager laten weten dat hij bereid was om hoger beroep in te stellen als hij daarvoor in de stukken uit de eerste aanleg aanknopingspunten zou vinden. Verweerder heeft van klager een incompleet dossier ontvangen; hij heeft bij de wederpartij de ontbrekende stukken opgevraagd. Verweerder stelt te zijn geslaagd in het nemen van de eerste horde; de ontvankelijkheid van klager in zijn verzoek. Anders dan de kantonrechter heeft het gerechtshof klager namelijk ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. Vervolgens heeft het gerechtshof echter geoordeeld dat de kantonrechter onbevoegd was. Verweerder heeft dit punt in zijn hoger beroepschrift onbesproken gelaten, omdat de kantonrechter zich bevoegd achtte, nadat klager de hoogte van zijn vordering had beperkt. Hij deelt in dit verband mee dat klager er in correspondentie met hem blijk van heeft gegeven “dat hij de competentieregels uitstekend kent en begrijpt”, maar dat het gerechtshof anders heeft verondersteld. 
5.3    Verweerder heeft verder aangevoerd dat de stelling van klager in de procedure tegen ARAG er in de kern op neer kwam dat ARAG een bewust onrechtmatig en frauduleus beleid zou voeren. Omdat enig bewijs voor deze stelling niet werd geleverd door klager, heeft verweerder naar voren gebracht dat verzoeken tot dekking telkens werden afgewezen en dat dat volgens klager het gevolg was van onrechtmatig en frauduleus beleid. Verweerder wijst er op dat hij zijn beroepschrift in concept aan klager heeft voorgelegd en dat klager daarop positief heeft gereageerd. 
5.4    In het licht van dit niet, althans niet ondubbelzinnig, weersproken verweer heeft klager zijn eerste klacht onvoldoende feitelijk onderbouwd. De klacht is daarmee ongegrond. 
5.5    Wat betreft het toezenden van de beschikking van het gerechtshof heeft verweerder erkend dat hij daarmee te laat was; verweerder was op vakantie, de beschikking is daardoor blijven liggen. Volgens verweerder is de beschikking van 27 juli 2021 op 2 september 2021 door de deurwaarder betekend. Verweerder heeft erkend dat het anders had gemoeten en heeft aangeboden om de extra kosten die voor klager zijn ontstaan, een bedrag van € 133,72, te vergoeden door middel van verrekening met de eigen bijdragen en het griffierecht dat klager nog aan hem verschuldigd is. 
5.6    De raad is van oordeel dat klager, gelet op de compensatie die verweerder heeft geboden en de omstandigheid dat de cassatietermijn liep tot 25 oktober 2021, niet onevenredig in zijn belangen is geschaad. Dit onderdeel van de klacht is van onvoldoende gewicht en daarmee ongegrond.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond. 

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, M.G. van den Boogerd en A.N. Kampherbeek, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 april 2023.