ECLI:NL:TADRSGR:2023:88 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-258/DH/A/W

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:88
Datum uitspraak: 24-04-2023
Datum publicatie: 03-05-2023
Zaaknummer(s): 23-258/DH/A/W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen: Wraking
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk omdat het te laat is ingediend.

Beslissing van de Wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, plaatsvervangend voor de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 24 april 2023 in de zaak 23-258/DH/A/W naar aanleiding van het verzoek tot wraking van na te noemen tuchtrechter, ingediend door:

verzoeker

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam is een klachtzaak aanhangig onder nummer 22-462/A/NH met verzoeker als klager. Op 18 juli 2022 is een voorzittersbeslissing gewezen. Het door klager ingestelde verzet is behandeld ter zitting van 13 maart 2023, waarbij de raad is samengesteld uit mr. M.V. Ulrici, voorzitter, en mrs. P. van Lingen en K.C. van Hoogmoed, leden.
1.2    Bij bericht van 11 april 2023 heeft verzoeker de wraking verzocht van mr. Ulrici (hierna: de tuchtrechter)
1.3    De tuchtrechter heeft niet berust in de wraking. 
1.4    De wrakingskamer van de raad (hierna: de wrakingskamer) heeft bij zijn beslissing kennisgenomen van de volgende stukken:
-    het wrakingsverzoek van verzoeker van 11 april 2023;
-    het verweer van de tuchtrechter van 18 april 2023, inclusief bijlage (het proces-verbaal van de zitting van 13 maart 2023), welk verweer op 20 april 2023 aan verzoeker is gestuurd. 

2    BEOORDELING
2.1    Op grond van artikel 47 van de Advocatenwet en artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. 
2.2     Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.
2.3    Verzoeker heeft, zakelijk weergegeven, aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de handelingen en uitspraken van de tuchtrechter tijdens de zaakbehandeling bevooroordeeld, partijdig en vooringenomen zijn geweest, waardoor de onpartijdigheid van de tuchtrechter is geschaad en klager het vertrouwen in haar is verloren. 
-    Verzoeker stelt dat de tuchtrechter de standpunten van de beklaagde meer aandachtig heeft aangehoord en geaccepteerd dan die van verzoeker. Dit was het eerste signaal van partijdige behandeling. Tijdens de behandeling van de zaak heeft de tuchtrechter beide partijen tweemaal de gelegenheid geboden om hun standpunten toe te lichten. De laatste gelegenheid werd door de beklaagde enorm misbruikt, maar de tuchtrechter was niet bereid om daarna de waarheid van klager aan te horen. 
-    Toen verzoeker zijn pleitnota begon te lezen, zei de tuchtrechter dat hij alleen de punten mocht lezen die over de ontvankelijkheid gingen, terwijl het verzet was gericht  tegen de niet-ontvankelijkheid en tegen de ongegrondverklaring. Verzoeker stelt dat de raad, gelet op artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet, ook dient te oordelen over de (on)gegrondheid, maar de tuchtrechter heeft dit niet laten gebeuren. Verzoeker acht het zeer ongebruikelijk dat de tuchtrechter alleen de ontvankelijkheid wenste te gaan behandelen. Op verzoekers vraag wat er gaat gebeuren als de zaak ontvankelijk is, heeft de tuchtrechter verklaard dat er dan een tweede oproeping voor behandeling komt. Dit acht verzoeker hoogst onwaarschijnlijk. Verzoeker stelt dat hij door de tuchtrechter aan het lijntje is gehouden. 
-    De tuchtrechter heeft twee keer herhaald dat zij de stukken en het dossier had gelezen, maar zij wist niet waar de bewijzen waren. 
2.4     Ingevolge artikel 1 lid 5 van het Wrakingsprotocol Raden van Discipline moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de onder 2.2 genoemde feiten en/of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden. Naar het oordeel van de wrakingskamer is verzoeker te laat geweest met zijn verzoek. Het wrakingsverzoek ziet op de manier waarop de tuchtrechter de zaak op 13 maart 2023 mondeling heeft behandeld. Verzeker heeft zijn wrakingsverzoek pas op 11 april 2023 ingediend. Van verzoeker – kennelijk professioneel rechtsbijstandverlener -  mag worden verwacht dat hij het wrakingsmiddel direct inzet wanneer de redengevende feiten en/of omstandigheden om te wraken zich voordoen. Aan die tijdsspanne kan weliswaar nog een korte periode voor reflectie worden toegevoegd, maar de wrakingskamer acht een periode van bijna een maand (29 dagen) daarvoor veel te lang. Uit het wrakingsverzoek blijkt ook dat verzoeker al op zitting door de gang van zaken werd verrast. Daarop had hij op dat moment, of kort daarna, kunnen acteren. Nu verzoeker te laat is geweest, zal de wrakingskamer hem kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot wraking. Aan een inhoudelijke beoordeling van de wrakingsgronden komt de wrakingskamer daarom niet meer toe.  

BESLISSING
De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking kennelijk niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat de behandeling van klachtzaak 22-462/A/NH zal worden hervat in de stand     waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingsverzoek werd ingediend.
    
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd en A.N. Kampherbeek, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2023.