ECLI:NL:TADRSGR:2023:87 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-148/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:87 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-04-2023 |
Datum publicatie: | 03-05-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-148/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang en gedeeltelijk kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 26 april 2023 in de zaak 23-148/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
vennootschap onder firma (…)
gevestigd te (…)
klaagster
gemachtigde: (…)
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Rotterdam (hierna: de deken) van 16 februari 2023 met kenmerk R2023/17, door de raad
ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot
en met 27. De voorzitter heeft verder kennis genomen van de e-mail van 20 maart 2023,
met bijlagen, van de zijde van klager.
De voorzitter heeft verder kennis genomen van de e-mail van 28 maart 2023, met bijlagen,
van de zijde van klaagster. Het stuk is weliswaar ingediend na de daartoe gestelde
termijn, maar het gaat onder meer om een e-mail van de deken van na die termijn. De
voorzitter verbindt daarom geen gevolgen aan de termijnoverschrijding.
Omdat de aanvullende stukken niet leiden tot het oordeel dat de klacht gegrond is,
is verweerder niet in de gelegenheid gesteld om op de stukken te reageren.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 De heer C. A(…) (hierna: A(…)) heeft werkzaamheden verricht voor klaagster.
1.2 Op 26 januari 2018 heeft een van de vennoten van klaagster het volgende aan
A(...) geschreven:
Hierdoor bevestig ik tussen ons, [klaagster], en jou, (…), gemaakte mondelinge afspraak
inhoudende dat de geïncasseerde bedragen ontvangen van de onderstaande tien (10) cliënten,
in het kader van de gemaakte provisieafspraken met deze tien cliënten, ter zake hun
letselzaak, na aftrek van BTW, zijnde 21 %, en de overige belastingen, zijnde 16%,
totaal zijnde 37%, evenredig tussen ons verdeeld zal worden.
Op bovenstaande van toepassing zijnde actieve dossiers zijn:
(…) 9. D(…) (…)
1.3 Op 2 januari 2020 heeft verweerder een brief gestuurd naar klaagster waarin
hij namens A(...) vraagt om nakoming van de hiervoor in 1.2 bedoelde betalingsafspraak.
1.4 Klaagster heeft op 3 januari 2020 gereageerd. Zij heeft zich op het standpunt
gesteld dat zij A(...) niets verschuldigd is. Integendeel, klaagster heeft nog iets
te vorderden van A(...).
1.5 Partijen hebben vervolgens gecorrespondeerd over de over en weer gestelde vorderingen.
1.6 Op 1 juli 2020 heeft A(...), bijgestaan door verweerder, klaagster en haar
vennoten gedagvaard. A(...) heeft nakoming van de betalingsafspraak gevorderd.
1.7 Bij conclusie van 24 september 2020 heeft klaagster geantwoord en een reconventionele
vordering ingesteld.
1.8 Op 15 december 2020 heeft verweerder, namens A(...), in reconventie geantwoord.
1.9 Op 9 februari 2021 heeft klaagster in conventie gedupliceerd en in reconventie
gerepliceerd.
1.10 Op 24 augustus 2021 heeft de kantonrechter een tussenvonnis gewezen waarin
hij klaagster heeft opgedragen om zich uit te laten over bewijsvoering.
1.11 Op 14 juni 2022 heeft de kantonrechter A(...) als getuige gehoord.
1.12 Op 26 juli 2022 heeft klaagster een akte na enquête tevens akte vermeerdering
van eis ingediend.
1.13 Op 23 augustus 2022 heeft verweerder een akte na enquête ingediend.
1.14 Bij eindvonnis van 20 september 2022 heeft de kantonrechter klaagster in conventie
veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 20.000,- minus € 2.645,- aan A(...).
De reconventionele vorderingen zijn afgewezen. Klaagster is veroordeeld in de proceskosten
in conventie en in reconventie. De kantonrechter heeft het vonnis wat betreft de betalingsverplichting
van klaagster uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
1.15 Bij e-mail van 23 september 2022 heeft verweerder aan klaagster gevraagd of
zij vrijwillig zal voldoen aan het vonnis. Van de zijde van klaagster is dezelfde
dag afwijzend gereageerd. Vervolgens hebben partijen over de nakoming van het vonnis
gecorrespondeerd.
1.16 Op 12 oktober 2022, 16.56 uur, heeft klaagster een klaagschrift aan verweerder
voorgelegd, met het verzoek daarop te reageren, uiterlijk de volgende dag om 10 uur.
Op 13 oktober 2022, 9.38 uur, heeft verweerder laten weten dat hij de reactietermijn
onredelijk vindt. Verweerder heeft verder voorgesteld om zijn reactie op te schorten
tot het moment dat het klaagschrift van klaagster compleet is. Dezelfde dag om 10.13
uur heeft klaagster verweerder een aangevuld klaagschrift gestuurd. op 14 oktober
2022, 9.23 uur, heeft klaagster verweerder gevraagd naar zijn reactie op het klaagschrift.
Klaagster heeft in het bericht verder vragen gesteld over de vordering die A(...)
stelt te hebben. Om 13.00 uur heeft verweerder laten weten dat hij 10 dagen denkt
nodig te hebben om op het klaagschrift te reageren en dat hij niet kan ingaan op de
schadevordering, omdat klaagster in die kwestie wordt bijgestaan door een advocaat.
Om 14.37 uur heeft klaagster laten weten dat zij dezelfde dag nog een reactie op het
klaagschrift wenst.
1.17 Op 16 oktober 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over
verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft gedragsregels 3 en 12 geschonden door in de procedure bij de
kantonrechter de persoonsgegevens van de heer D in te brengen.
b) Verweerder heeft gedragsregel 8 geschonden, door in rechte informatie te verstrekken
waarvan hij de feitelijke onjuistheid kende of moest kennen.
c) Verweerder heeft gedragsregel 6 geschonden door na afloop van de procedure een
onredelijk hoog schikkingsvoorstel van € 30.000,- tegen finale kwijting te doen alsmede
door namens A(...) voor te stellen het hoger beroep in te trekken op straffe van het
leggen van executoriaal beslag. Verweerder heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan
afpersing.
d) Verweerder heeft de regels voor het aanvragen van een toevoeging voor A(...)
geschonden. Verweerder heeft nagelaten om te vermelden dat A(...) als rechtspersoon
werkzaam is geweest bij klaagster en dat A(...) vanwege financiële criteria niet in
aanmerking komt voor een toevoeging. Volgens klaagster heeft A(...) aanzienlijke bedragen
ontvangen.
e) Verweerder heeft gedragsregels geschonden door rauwelijkse executiemaatregelen
te nemen. Volgens klaagster is sprake van afpersing.
f) Klaagster verwijt verweerder dat een voorgestelde bankgarantie niet is aanvaard.
2.2 Klaagster wenst dat aan verweerder de maximale schadevergoeding zal worden
opgelegd.
2.3 De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden
hierna, voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter slechts oordeelt over de vraag
of de beklaagde advocaat zich heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat
betaamt. De tuchtrechter oordeelt niet over de stellingen die zijn ingenomen in de
kwestie die aan de klacht ten grondslag heeft gelegen. Dit betekent dat hetgeen over
een weer naar voren is gebracht over de betalingsafspraken tussen klaagster en A(...)
niet zal worden besproken.
4.2 De voorzitter overweegt verder dat het klaagschrift door vele citaten die slechts
summier van context zijn voorzien en door niet lopende zinnen lastig leesbaar is.
Voor zover klaagster heeft beoogd meer of andere klachten voor te leggen aan de tuchtrechter,
geldt dat zij niet heeft voldaan aan haar plicht om de klacht duidelijk te formuleren.
Klaagster is niet-ontvankelijk in klachtonderdelen a en d
4.3 De voorzitter stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een
klacht in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen
of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
4.4 Klachtonderdeel a betreft een belang van de heer D, niet een belang van klaagster.
Klaagster komt niet de bevoegdheid toe om erover te klagen. Klaagster is daarom in
klachtonderdeel a kennelijk niet-ontvankelijk.
4.5 Hetzelfde geldt voor klachtonderdeel d. Het aanvragen van een toevoeging en
het ontvangen van betaling van de Raad voor Rechtsbijstand is een aangelegenheid waarbij
verweerder, A(...) en de Raad voor Rechtsbijstand betrokken zijn. Klaagster is daarbij
geen betrokkene en zij is daarom ook in klachtonderdeel d kennelijk niet-ontvankelijk.
Toetsingskader overige klachtonderdelen
4.6 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent
dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline
gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid
toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt.
Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat
(1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt
waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn,
of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn
cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee
een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking
moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient
te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en
dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
4.7 De voorzitter zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf
beoordelen.
Klachtonderdeel b)
4.8 Volgens klaagster heeft verweerder in de gehele procedure betoogd dat A(...)
“geen eigen praktijk had, geen eigen cliënten en werkzaam was voor en met name bij
[klaagster]”. Uit de verklaring van A(...) tijdens de enquête blijkt echter dat hij
aan klaagster factureerde en dat hij eigen provisieafspraken heeft. Ondanks de verklaringen
van A(...) zelf heeft verweerder volhard in zijn onjuiste stellingen. Klaagster heeft
verder gesteld dat verweerder in de dagvaarding ten onrechte heeft gesteld dat A(...)
niet beschikte over de provisieovereenkomst. Klaagster heeft ook gesteld dat verweerder
een dwangsom heeft gevorderd, terwijl dat gelet op de aard van de vordering niet toegewezen
kon worden.
4.9 Naar het oordeel van de voorzitter betreffen de verwijten die klaagster verweerder
maakt alle onderwerpen die thuishoren in de onderliggende civiele procedure. In die
procedure heeft klaagster verweer kunnen voeren tegen de volgens haar onjuiste stellingen
die verweerder namens A(...) heeft ingenomen. De enkele omstandigheid dat de door
verweerder verwoorde stellingen klaagster onwelgevallig zijn is onvoldoende om te
concluderen dat ze ook onbetamelijk zijn. Ook het instellen van een mogelijk weinig
kansrijke vordering tot het opleggen van dwangsommen is niet onbetamelijk. De voorzitter
neemt haar oordeel in aanmerking dat niet is gebleken dat verweerder evident onjuiste
stellingen heeft ingenomen met, bovendien, het schade van de belangen van klaagster
als doel. De voorzitter heeft verder in aanmerking genomen dat de kantonrechter de
vordering die verweerder namens A(...) heeft ingesteld grotendeels heeft toegewezen.
Klachtonderdeel c)
4.10 Volgens klager gaf het vonnis geen grond voor een voorstel van € 30.000,-,
maar slechts voor bedrag van ruim € 20.000,-. Verweerder heeft, zakelijk weergegeven,
aangevoerd dat hij zijn schikkingsvoorstel heeft onderbouwd en dat er grond was voor
het voorgestelde bedrag.
4.11 De voorzitter overweegt dat het verweerder vrij stond om het schikkingsvoorstel
te doen. Dat klaagster zich in het voorstel niet kon vinden betekent niet dat het
voorstel onbetamelijk is. Het stond klaagster immers vrij om het af te wijzen of om
een tegenvoorstel te doen. Klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.12 Volgens klaagster heeft verweerder verklaard dat hij slechts bereid was tot
staking van de executiemaatregelen als klaagster het hoger beroep zou intrekken en
een bedrag van € 30.000,- zou voldoen. Klaagster stelt dat sprake is van afpersing.
4.13 De voorzitter stelt voorop dat het verweerder vrijstond om aan te sturen op
nakoming van het vonnis. Het was immers uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Op grond
van de hiervoor onder 1.15 weergegeven berichten stelt de voorzitter verder vast dat
partijen van gedachten hebben gewisseld over de nakoming van het vonnis. Kennelijk
kwam klaagster daarbij niet met een voor A(...) aanvaardbaar voorstel. In deze omstandigheden
is het begrijpelijk en niet onbetamelijk dat verweerder is overgegaan tot het nemen
van executiemaatregelen. Deze waren bovendien niet rauwelijks. Klachtonderdeel e is
kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel f)
4.14 Klaagster verwijt verweerder dat hij een bankgarantie niet heeft geaccepteerd.
Verweerder heeft aangevoerd dat niet hij, maar A(...) een bankgarantie niet accepteerde
en dat hij de beweegredenen van A(...) ook heeft toegelicht.
4.15 De voorzitter overweegt dat het niet accepteren van de bankgarantie de beslissing
is geweest van A(...). Deze beslissing van verweerder niet aan te rekenen. Klachtonderdeel
f is kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.16 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk
kennelijk ongegrond verklaren.
Schadevergoeding
4.17 Omdat de klachtonderdelen alle kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond
zijn verklaard bestaat geen grond voor toewijzing van de schadevergoeding, nog daargelaten
dat de mogelijkheden tot toewijzing van schadevergoedingsvorderingen in het tuchtrecht
in zijn algemeenheid beperkt zijn.
Aanvullende klacht
4.18 De voorzitter leidt uit de nagezonden stukken van 28 maart 2023 af dat klaagster
bezwaar heeft tegen de wijze waarop verweerder stukken heeft ingediend. Nog daargelaten
dat klaagster het bezwaar niet feitelijk en begrijpelijk heeft onderbouwd, geldt dat
klaagster de klacht te laat heeft ingediend. De klacht is niet onderzocht door de
deken en de voorzitter zal de klacht daarom niet beoordelen.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdelen a en d, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
niet-ontvankelijk;
- de overige klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023.