ECLI:NL:TADRSGR:2023:67 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-092/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:67
Datum uitspraak: 05-04-2023
Datum publicatie: 17-04-2023
Zaaknummer(s): 23-092/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat over de kwaliteit van de bijstand in een strafzaak in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 april 2023
in de zaak 23-092/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager


over:


verweerster


De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van 30 januari 2023 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) met kenmerk R 2023/10 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14. De voorzitter heeft verder kennisgenomen van de stukken die klager op 18 februari 2023 naar de raad heeft gestuurd. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager is op 22 november 2021 door de politierechter veroordeeld voor belaging van zijn ex-partner (hierna: de vrouw).
1.2    Klager heeft verweerster verzocht om bijstand in hoger beroep. Op 13 mei 2022 heeft de zitting bij het gerechtshof plaatsgevonden. Verweerster heeft bij die gelegenheid het woord gevoerd overeenkomstig de pleitaantekeningen die deel uitmaken van het klachtdossier. 
1.3    Op 15 augustus 2022 heeft klager bij de deken een klacht over verweerster ingediend. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. 
1)    Verweerster was niet althans onvoldoende bereid te luisteren naar onderbouwde klachten van klager over de door haar geleverde verdediging. Verweerster voelde zich persoonlijk aangevallen.
2)    Verweerster heeft in haar pleitaantekeningen ten onrechte slechts aandacht geschonken aan de periode van 17 oktober 2020 tot en met 30 december 2020, terwijl de tenlastelegging zag op de periode van 17 oktober 2020 tot en met 13 juni 2021. De veroordeling in eerste aanleg zag ook op deze langere periode.  
3)    Verweerster heeft door klager aangeleverd bewijsmateriaal niet gebruikt. 
Klager heeft ter onderbouwing van dit klachtonderdeel verwezen naar een e-mail van de officier van justitie waaruit volgens hem blijkt dat hij en de vrouw elkaar hebben belaagd. Klager heeft verder verwezen naar een door hem op 24 september 2020 ontvangen ‘dreigwhatsapp’ van de vrouw. Daarin heeft de vrouw geschreven dat zij politie en justitie zal inschakelen als klager niet direct het zorgplan voor de dochter ondertekent. Klager verwijt verweerster dat zij dit bericht heeft bestempeld als ‘kansloos’ en niet in de strafzaak heeft ingebracht. Het verbaast klager dat verweerster niet alles uit de kast heeft getrokken en op de stoel van de rechter is gaan zitten.   
4)    Verweerster heeft onvoldoende jurisprudentieonderzoek gedaan. Zij had voor haar pleitaantekeningen beter op de zaak toegesneden jurisprudentie moeten gebruiken. Klager stelt dat hij op internet betere jurisprudentie heeft kunnen vinden, met vrijspraken in vergelijkbare zaken.
5)    Verweerster heeft in haar pleitaantekeningen een stuk uit een andere zaak overgenomen. Dit toont aan dat het verweerster ontbreekt aan creativiteit en inzet. De overgenomen passage past daarnaast ook niet op de zaak tegen klager.  
6)    Verweerster “nam totaal niet de nazorg om enigszins fatsoenlijk uit te leggen wat het vonnis van [klager] inhield”. Verweerster heeft klager “afgepoeierd met de opmerking dat [zijn] familierechtadvocaat dit maar uit moest leggen”. Klager mocht voor het afgesproken all-in bedrag meer nazorg verwachten. 
7)    Verweerster heeft onvoldoende kwaliteit geleverd in de bijna 27 uur die zij aan het dossier heeft besteed. Het ontbrak verweerster aan specialisme, ervaring, motivatie en betrokkenheid. Als verweerster zich beter had ingezet en haar werk had gedaan, was klager er veel beter vanaf gekomen.
8)    Verweerster heeft minder tijd aan de zaak besteed dan de overeengekomen uren/prijsafspraak. 
2.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

3    VERWEER
3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Klachtonderdeel 1) 
4.1    Verweerster heeft aangevoerd dat zij in het kader van de strafzaak meerdere besprekingen met klager heeft gehad, dat zij met klager de verdedigingsstrategie heeft besproken, dat zij naar klager heeft geluisterd, dat zij op voorhand haar pleitaantekeningen naar klager heeft gestuurd, dat zij zich voor klager heeft ingespannen en dat zij aandacht aan hem en zijn zaak heeft besteed. Dat heeft geleid tot een minder zware straf en een lagere toewijzing van de vordering van de vrouw.  
4.2    Gelet op de inhoud van de pleitaantekeningen en in het licht van het verweer heeft klager, die niet betwist dat hij meerdere besprekingen met verweerster heeft gehad en dat hij op voorhand de pleitaantekeningen van verweerster heeft ontvangen,  klachtonderdeel 1 onvoldoende feitelijk onderbouwd. 
4.3    Klachtonderdeel 1 is kennelijk ongegrond.  
Klachtonderdeel 2)
4.4    Verweerster heeft uitgelegd dat zij met klager vooraf heeft besproken dat de periodes die het meest gunstig waren voor de zaak belicht zouden worden en andere periodes niet. 
4.5    De voorzitter stelt vast dat verweerster in haar pleitaantekeningen heeft vermeld dat de bewijsvraag zich toespitst op de berichten die klager in de periode van 17 oktober 2020 tot en met 13 juni 2021 (dus de gehele tenlastegelegde periode) naar de vrouw heeft gestuurd, dat enkele door de politierechter gebruikte bewijsmiddelen berichten betreffen die buiten deze periode vallen en dus niet voor het bewijs hadden kunnen worden gebruikt en dat de aangeleverde berichten slaan op een periode van 26 maart 2020 tot en met 30 december 2020. De stelling van klager dat verweerster alleen aandacht heeft geschonken voor de periode van 17 oktober 2020 tot en met 30 december 2020 is derhalve onjuist. Verder heeft te gelden dat verweerster een concept van haar pleitaantekeningen voor de zitting naar klager heeft gestuurd en dat klager dus input heeft kunnen leveren. Dat klager dat niet heeft gedaan, naar hij zegt omdat hij op dat moment op het maximale stresslevel zat, is niet aan verweerster toe te rekenen.
4.6    Klachtonderdeel 2 is daarom kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel 3) 
4.7    Verweerster heeft aangevoerd dat zij klager heeft uitgelegd welke van de door hem aangeleverde stukken in het kader van de verdediging wel en niet bruikbaar waren, dat bepaalde stukken niet als bewijs van de onschuld van klager konden worden gezien en dat deze stukken daarom de zaak tegen klager niet zouden baten. Daar komt volgens verweerster bij dat veel stukken al in eerste aanleg door klager waren overgelegd en daarmee dus al onderdeel waren van het strafdossier in hoger beroep.  
4.8    De voorzitter kan niet vaststellen dat klager verweerster stukken heeft verstrekt die nog geen onderdeel van het strafdossier uitmaakten en die bovendien voor de strafzaak relevant waren en in het voordeel van klager zouden kunnen werken. De voorzitter kan dus ook niet vaststellen dat verweerster stukken die klager heeft verstrekt ten onrechte in hoger beroep niet heeft overgelegd. De voorzitter neemt voorts in aanmerking dat het tot de taken van de advocaat behoort om te beoordelen welke documenten relevant voor een zaak zijn en aan de rechter moeten worden overgelegd. Dat kan soms betekenen dat een advocaat zijn cliënt in bescherming moet nemen en niet tegemoet moet komen aan een verzoek om stukken aan het dossier te laten toevoegen. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerster hierin tekort is geschoten. 
4.9    Klachtonderdeel 3 is gelet op dit alles kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel 4) 
4.10    Verweerster heeft aangevoerd dat zij jurisprudentieonderzoek heeft gedaan en dat de door klager gevonden uitspraken waarin de verdachten zijn vrijgesproken andere situaties betreffen. 
4.11    De voorzitter overweegt dat een verdenking van belaging doorgaans feitelijk van aard is en verband houdt met de omstandigheden in dat geval. De voorzitter stelt vast dat klager in zijn repliek verwijst naar een aantal uitspraken, maar is niet oordeel dat verweerster tekort is geschoten, simpelweg omdat zij deze uitspraken niet heeft aangehaald. 
4.12    De voorzitter stelt daarnaast vast dat verweerster in haar pleitaantekeningen, die zij op voorhand naar klager heeft gestuurd, meerdere keren heeft verwezen naar wetsgeschiedenis. 
4.13    Verder heeft te gelden dat het in beginsel aan een advocaat is om te kiezen wat hij aanvoert in het belang van zijn cliënt. 
4.14    Gelet op het bovenstaande is klachtonderdeel 4 kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel 5)
4.15    De voorzitter heeft geen grond om aan te nemen dat verweerster met het overnemen van een passage uit een andere zaak, als dat al zou kunnen worden vastgesteld, de belangen van klager heeft geschaad. 
4.16    Klachtonderdeel 5 is kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel 6) 
4.17    Verweerster heeft aangevoerd dat zij het vonnis aan klager heeft verstrekt en ook heeft uitgelegd. Verweerster benadrukt dat zij klager in een strafzaak heeft bijgestaan en dat zij in dat verband uitleg heeft gegeven. Uitleg over overige procedures op het gebied van familierecht heeft zij niet gegeven; zij heeft op dat gebied geen bijstand aan klager verleend en zij ook geen expertise op dat gebied.  
4.18    Klager, die niet betwist dat hij van verweerster uitleg over het arrest van het gerechtshof heeft gekregen, heeft klachtonderdeel 6 in het licht van het verweer onvoldoende feitelijk onderbouwd. 
4.19    Klachtonderdeel 6 is kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel 7) 
4.20    Verweerster heeft aangevoerd dat klager in hoger beroep tot een lagere straf is veroordeeld, dat het gerechtshof enkel een voorwaardelijke straf heeft opgelegd en dat het gerechtshof de te betalen schadevergoeding heeft gehalveerd.  
4.21    De voorzitter heeft geen grond om aan te nemen dat klager zonder de bijstand van verweerster beter af was geweest. De voorzitter overweegt voorts dat de pleitaantekeningen van verweerster geen aanleiding geven om te vermoeden dat haar bijstand ontoereikend was. 
4.22    Klachtonderdeel 7 is kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel 8)
4.23    Klager en verweerster hebben een prijsafspraak gemaakt die erop neer komt dat verweerster 27 uren zou declareren. Klager is er kennelijk niet van overtuigd dat verweerster deze uren aan de zaak heeft besteed. 
4.24    Uit het klachtdossier blijkt dat de prijsafspraak op verzoek van klager is gemaakt. Verweerster heeft klager een prijsopgave gedaan en vervolgens is over de prijs onderhandeld. Een prijsafspraak brengt voor beide partijen een zeker risico mee; valt het met het werk mee, dan kan het gunstig uitvallen voor de advocaat. Valt het tegen, dan is dat gunstig voor de cliënt. Een meevaller voor de advocaat is echter jegens de cliënt niet onbetamelijk. Dit kan slechts anders zijn als achteraf blijkt dat de advocaat een volstrekt onjuiste inschatting van de zaak heeft gemaakt. Het is de voorzitter echter niet gebleken dat hiervan sprake is. 
4.25    De klacht over de prijsafspraak is daarom ook kennelijk ongegrond. 
Slotsom
4.26    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.


BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond. 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 april 2023.