ECLI:NL:TADRSGR:2023:65 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-089/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:65
Datum uitspraak: 05-04-2023
Datum publicatie: 17-04-2023
Zaaknummer(s): 23-089/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening kennelijk ongegrond. Verweerder heeft de aanpak van de zaak steeds met klager afgestemd. Verdere verwijten – zoals frauduleuze handelingen – niet onderbouwd.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 april 2023
in de zaak 23-089/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 26 januari 2023 met kenmerk R 2023/06 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 31. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager is verwikkeld (geweest) in een geschil met een VvE. Bij vonnis van 29 januari 2020 heeft de rechter geoordeeld dat klager lid is van de VvE en daarom contributie dient te betalen. 
1.2    Klager is het niet eens met dit vonnis en heeft daarom verweerder benaderd. Verweerder heeft op 10 maart 2020 een (negatief) advies uitgebracht over de mogelijkheden van herroeping van het vonnis. Verweerder heeft klager geadviseerd een buitengerechtelijk traject of een bodemprocedure te starten. 
1.3    Klager heeft in een e-mail van 11 maart 2020 gemotiveerd gereageerd op het advies en verweerder verzocht om voor herroeping van het vonnis te gaan. 
1.4    Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd en nogmaals gemotiveerd geadviseerd om eerst een bodemprocedure te entameren. 
1.5    Op 12 maart 2020 heeft verweerder het door hem ontvangen procesdossier aan klager gestuurd met het verzoek na te gaan of een productie compleet is. 
1.6    Op 17 maart 2020 heeft verweerder in een e-mail aan klager onder meer geschreven:
“Mijn collega meldde mij dat u de zaak wenst door te zetten alvorens wij tot herroeping overgaan. Fase I zal derhalve bestaan uit het starten van een bodemprocedure waarna herroeping zal worden gedaan in fase II.”
1.7    Klager heeft diezelfde dag gereageerd en geschreven dat hij heeft gevraagd om herroeping van het vonnis en niet om een bodemprocedure.
1.8    Op 18 maart 2020 heeft mr. Z, een kantoorgenoot van verweerder, klager nogmaals bericht conform het advies van 10 maart 2020.
1.9    Klager heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:
“Als ik het goed begrijp zal er geen herroepingsprocedure worden gestart.
Hoe acht u de slagingskans van de vordering tot terug betaling in (bodemprocedure)?”
1.10    Mr. Z heeft diezelfde dag mede namens verweerder gereageerd en onder meer geschreven:
“Het starten van een herroepingsprocedure heeft op dit moment geen kans van slagen (…) In de voorgestelde bodemprocedure kunnen we wel als aanvullende vordering een verklaring voor recht vragen, die we in een later stadium eventueel als grond voor herroeping zouden kunnen gebruiken.”
1.11    Op 2 april 2020 heeft mr. Z de ondertekende opdrachtbevestiging aan klager gestuurd. In de opdrachtbevestiging staat onder meer het volgende:
“De door mij te verrichten werkzaamheden betreffen het starten van een bodemprocedure tegen de VvE, teneinde vast te stellen dat er onregelmatigheden zijn mbt benoemingen zodat dit een grond kan vormen voor herroeping in een eerdere zaak. (…)
Wij stemden af dat ik de volgende werkzaamheden zal verrichten:
-    Het starten van een bodemprocedure waarin gevorderd wordt diverse besluiten van de VvE te vernietigen;
-    Waarin een verklaring voor recht wordt gevorderd;
-    Terugeisen van onverschuldigd betaalde VvE kosten;
-    Ervoor te zorgen dat uit de bodemprocedure zal blijken dat er sprake is van diverse onregelmatigheden, zodat er een grond bestaat voor herroeping van het vonnis van 29 januari 2020, waarvoor te zijner een aparte procedure zal volgen.”
De opdrachtbevestiging is door klager voor akkoord ondertekend. 
1.12    Bij e-mail van 10 april 2020 heeft verweerder een concept dagvaarding aan klager gestuurd met het verzoek om input en aanvullende stukken. 
1.13    Op 13 april 2020 heeft klager gereageerd en een aantal aanpassingen aan verweerder gestuurd. 
1.14    Op 16 april 2020 hebben klager en verweerder gecorrespondeerd over een aangepaste versie van de dagvaarding, waarna verweerder op 17 april 2020 een gewijzigde conceptdagvaarding aan klager heeft gestuurd. Klager is op 19 april 2020 akkoord gegaan met de wijzigingen. 
1.15    Op 22, 23 en 24 april 2020 hebben klager en verweerder gecorrespondeerd over de benodigde procesvolmacht van klager. Klager heeft de machtiging op 26 april 2020 aan verweerder gestuurd.
1.16    Op 12 mei 2020 heeft verweerder een dagvaarding doen uitgaan.  De dagvaarding maakt onderdeel uit van het dossier.
1.17    Begin juni 2020 hebben klager en verweerder gecorrespondeerd over de executiemaatregelen van de wederpartij. Klager heeft verweerder gevraagd een executiegeschil te starten. Mr. Z heeft bij e-mail van 8 juni 2020 aangegeven dat verweerder een executie-kort geding kan starten voor een vaste prijs van € 2.500,-. Klager is diezelfde dag akkoord gegaan. 
1.18    In reactie op een vraag van klager heeft mr. Z op 9 juni 2020 per e-mail uitgelegd dat voor de zekerheid zowel de beheerder als de VvE worden gedagvaard. 
1.19    Bij vonnis van 25 november 2020 heeft de rechtbank klagers vorderingen afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis maakt onderdeel uit van het klachtdossier.
1.20    Verweerder heeft het vonnis diezelfde dag per e-mail aan klager gestuurd.
1.21    Op 1 december 2020 heeft klager verweerder gemaild en onder meer geschreven dat het ontvangen vonnis een vervalsing betreft. 
1.22    Op 7 december 2020 heeft verweerder aan klager onder meer geschreven dat tegen onregelmatigheden in het vonnis kan worden opgetreden door hoger beroep in te stellen. 
1.23    Op 15 december 2020 heeft verweerder klager geadviseerd over het hoger beroep. Verweerder ziet mogelijkheden voor hoger beroep, maar schrijft ook dat het bewijstechnisch lastig kan worden. 
1.24    Klager heeft bij e-mail van 11 januari 2021 verzocht een klacht over het vonnis van 25 november 2020 in te dienen. Verweerder heeft diezelfde dag gemotiveerd gereageerd.
1.25    Klager heeft daarop op 18 januari 2021 verzocht alle door hem betaalde kosten terug te betalen, omdat verweerder bedrieglijk met zijn zaak is omgegaan. Klager schrijft daarbij:
“Als jullie die kundigheid in jullie hadden dan hadden jullie meteen gezien dat hier sprake was van twee hoofdverenigingen (…). De procedure had gestart moeten worden namens onze hoofdvereniging (naam) tegen [wederpartij] en niet namens de sub VvE want dat bestaat niet.”
1.26    Mr. Z heeft op 18 januari gereageerd, klagers verwijten gemotiveerd betwist en geschreven dat er geen grond is voor terugbetaling.
1.27    Rond 13 januari 2021 heeft klager de behandeling van zijn zaak laten overnemen door mr. L. Bij brief van 18 februari 2021 heeft mr. Z geschreven dat het dossier zal worden gesloten. 
1.28    Op 2 mei 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 
1.29    Bij arrest van 20 september 2022 heeft het gerechtshof de sub VvE niet-ontvankelijk verklaart in het hoger beroep en het vonnis van 25 november 2020 voor het overige bekrachtigd.

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij frauduleus heeft gehandeld, klager heeft opgelicht en met de wederpartij heeft samengespannen. 
2.2    Klager stelt dat het verweerder moet zijn opgevallen dat de dagvaarding van de wederpartij frauduleus is opgesteld. Verweerder had moeten ingrijpen en deze niet-ontvankelijk moeten laten verklaren door de rechter, maar verweerder heeft hierop geen enkele reactie gegeven. Het zal verweerder ook zijn opgevallen dat de bij de producties overgelegde notulen van 29 september 2003 frauduleus zijn. Verweerder heeft frauduleus gehandeld door de oplichtingspraktijken van de wederpartij te ondersteunen door in de dagvaarding op te nemen dat ‘de twee opgerichte hoofdverenigingen één hoofdvereniging is en dat de twee opgerichte sub verenigingen die betrekking heeft op de gewijzigde splitsingsreglement gerekend moet worden als twee apart VvE die aan de spook hoofdvereniging van [wederpartij] hangen’. Verweerder heeft dit willens en wetens toegepast om klager als lid en bestuurder van de VvE te frauderen en op te laten lichten door de wederpartij. Klager benoemt daarbij dat sprake is van een ongeldig/vervalst vonnis.
2.3    Klager wil dat deze fraudeur/oplichting hard wordt aangepakt en maximaal wordt beboet. Ook eist klager het door hem aan verweerder betaalde bedrag terug, te vermeerderen met een bedrag aan immateriële schadevergoeding. 

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    De voorzitter neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
4.2    Klagers verwijt ziet in de kern op hoe verweerder zijn zaak heeft behandeld. Klager lijkt achteraf gezien het niet eens te zijn met verweerders aanpak van de zaak. Uit het klachtdossier blijkt echter dat verweerder zijn aanpak steeds met klager heeft afgestemd en dat klager daarmee akkoord is gegaan. Zo is er tussen klager en verweerder uitgebreid gecorrespondeerd over de mogelijkheid van hoger beroep, herroeping en een bodemprocedure naar aanleiding van het vonnis van 29 januari 2020. Klager wenste aanvankelijk een hoger beroep of herroeping, maar is uiteindelijk – na meermaals advies en correspondentie – akkoord gegaan met verweerders insteek, te weten het starten met een bodemprocedure. Klager heeft vervolgens feedback geleverd op de conceptdagvaarding en deze is pas na akkoord van klager uitgebracht. De voorzitter kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen dat verweerder tekort is geschoten in zijn dienstverlening aan klager. Dat klagers vorderingen bij vonnis zijn afgewezen, maakt niet dat sprake is van tekortschieten of klachtwaardig handelen van verweerder. 
4.3    Klager verwijt verweerder daarnaast allerhande frauduleuze handelingen, zoals weergegeven onder 2.2. Hij maakt verweerder vergaande verwijten – fraude, oplichting, heulen met de wederpartij – maar laat na deze verwijten te onderbouwen. Zo blijkt onder meer niet dat het vonnis van 25 november 2020 zou zijn vervalst. Uit het klachtdossier blijkt de juistheid van klagers stellingen niet. Dat verweerder onbetamelijk heeft gehandeld, is de voorzitter niet gebleken. 
4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
4.5    Voor zover klager vraagt om oplegging van een boete en/of schadevergoeding, geldt dat daarvoor geen aanleiding bestaat, nu de klacht kennelijk ongegrond wordt verklaard. 

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 april 2023.