ECLI:NL:TADRSGR:2023:61 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-050/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:61
Datum uitspraak: 05-04-2023
Datum publicatie: 17-04-2023
Zaaknummer(s): 23-050/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Verweerder mocht afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal van zijn cliënten. Tijdstip van indienen is niet te laat.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 april 2023
in de zaak 23-050/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder
gemachtigde: mr. J.D.A. van Lynden

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 12 januari 2023 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) met kenmerk R 2023/01 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 29. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de brieven van klager van 2 januari 2023 (met bijlagen) en 10 februari 2023.

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager is met de eigenaars van een naastgelegen perceel (hierna: de wederpartij) in een geschil verwikkeld over (onder meer) de aansluiting en/of het gebruik van nutsvoorzieningen. 
1.2    De wederpartij heeft klager op 24 juni 2022 in kort geding gedagvaard met het verzoek om klager te verbieden aanspraak te maken op uit hoofde van een eerder vonnis verbeurde dwangsommen. Verweerder heeft de wederpartij in dit kort geding bijgestaan. 
1.3    Op 7 juli 2022 om 7:05 uur heeft de heer T, een medewerker van een stroombedrijf, een e-mail naar de wederpartij gestuurd. De medewerker schrijft daarin onder meer:
“De aansluiting van uw buurman is niet bekend bij ons en wij hebben deze aansluiting ook niet gemaakt. Het feit dat uw buurman zoals u zegt eigenhandig een aftakking heeft gemaakt op de aansluitkabel is dan ook illegaal. Het feit dat er ook nog eens stroom wordt afgetapt zonder ervoor te betalen is dan ook de aanleiding geweest om dit verhaal door te zetten richting ons Fraude Team en zij zullen hier ook opvolging aan geven.”
1.4    Verweerder heeft deze verklaring diezelfde dag om 8:21 uur als productie 22 bij de rechtbank ingediend. 
1.5    Op 7 juli 2022 om 18:19 uur heeft een jurist van het stroombedrijf in een e-mail aan klagers advocaat laten weten dat de verklaring van de heer T wordt ingetrokken. Daarbij is onder meer vermeld:
“[De heer T] heeft de betreffende e-mail op basis van de op dat moment bij hem bekende feiten en omstandigheden opgesteld en verstuurd. Helaas bleken deze feiten en omstandigheden niet (allemaal) juist en/of zijn deze onvoldoende geverifieerd.” 
1.6    In aanvulling daarop heeft dezelfde jurist bij e-mail van 8 juli 2022 om 9.09 uur aan klager en zijn advocaat onder meer geschreven:
“In mijn bericht heb ik aangegeven hoe [de heer T] tot de inhoud van de betreffende e-mail is gekomen. Dat was op basis van de op dat moment bij hem bekende feiten en omstandigheden. Die bleken niet (allemaal) waar en/of geverifieerd. Ik heb (…) de e-mail/verklaring, zonder voorbehoud, ingetrokken. Die e-mail/verklaring is dus van de baan en daaraan kunnen geen rechten meer worden ontleend.”
1.7    Op 8 juli 2022 om 9.24 uur heeft klagers advocaat een e-mail naar verweerder gestuurd met daarbij een laatste productie. Deze productie betreft het bericht dat het stroombedrijf de verklaring van de heer T intrekt.
1.8    Op 8 juli 2022 om 12.00 uur is de zaak mondeling behandeld. 
1.9    Op 20 juli 2022 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend. 
1.10    Op 22 juli 2022 heeft de rechtbank vonnis gewezen. In het vonnis is onder meer opgenomen: 
“1.2 (…) Verder wordt conform het verzoek van partijen productie 22 van [wederpartij] buiten beschouwing gelaten.”

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij artikel 10a lid 1 van de Advocatenwet heeft geschonden door minder dan 28 uur voor de zitting in kort geding een kenbaar valse verklaring namens zijn cliënten in het geding te brengen. 
2.2    Klager stelt dat verweerder de (dubieuze, schlemielige en valse) verklaring van een derde roekeloos, klakkeloos en zonder enige marginale toetsing per omgaande heeft doorgezet naar de rechtbank, terwijl hij wist, althans kon weten dat die verklaring bij procespartijen, de rechtbank en anderen bekend zou worden. Verweerder heeft zich onvoldoende onafhankelijk ten opzichte van zijn cliënten opgesteld en heeft zich onbehoorlijk en niet integer gedragen. Klager stelt dat verweerder zich met dit handelen schuldig heeft gemaakt aan (laster door) het plegen van smaadschrift, valsheid in geschrift en het gebruik maken van een vals geschrift.  

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Toetsingskader
4.1    Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a van de Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt.
4.2    De voorzitter stelt verder voorop dat de tuchtrechter slechts oordeelt over de vraag of de beklaagde advocaat zich heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De tuchtrechter oordeelt niet over de stellingen die zijn ingenomen in de kwestie die aan de klacht ten grondslag heeft gelegen. De voorzitter zal evenmin ingaan op de verwijten die klager aan anderen, zoals de deken, maakt.
Beoordeling
4.3    De voorzitter stelt vast dat verweerder de verklaring op 7 juli 2022 van zijn cliënten heeft ontvangen en kort daarna bij de rechtbank heeft ingediend. Verweerder mocht uitgaan van de juistheid van het feitenmateriaal dat hij van zijn cliënten ontving. Alleen in uitzonderingsgevallen is de advocaat gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. Uit het klachtdossier blijkt niet dat hier sprake was van een dergelijk uitzonderingsgeval. Naar het oordeel van de voorzitter is de verklaring van de heer T niet ‘kenbaar vals’, zoals klager stelt. Dat de verklaring van de heer T later die dag is ingetrokken, maakt niet dat verweerder op het moment van het indienen van de verklaring gehouden was tot verdere verificatie. De door klager ingediende verklaring van het stroombedrijf van 26 oktober 2022 maakt dat niet anders. Verweerder heeft dan ook niet klachtwaardig gehandeld door de verklaring zonder verdere verificatie in te dienen.
4.4    Dat verweerder de verklaring ongeveer 28 uur voor de zitting in kort geding heeft ingediend, is niet onbetamelijk. In het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken, kanton is onder 6.2 opgenomen dat stukken die binnen 24 uur voor de mondelinge behandeling worden ingediend, in beginsel buiten beschouwing worden gelaten. Het moment van indienen door verweerder is dan ook niet als te laat aan te merken.  
4.5    Klagers verwijten dat verweerder zich (hierdoor) schuldig zou hebben gemaakt aan onder meer laster, smaadschrift en valsheid in geschrift worden niet met bewijs ondersteund. De door klager overgelegde e-mail van mr. S vormt onvoldoende onderbouwing voor deze vergaande verwijten. 
4.6    Gelet op het voorgaande zal de voorzitter de klacht dan ook kennelijk ongegrond verklaren. 
Tot slot
4.7    Voor zover klager in zijn brief van 10 februari 2023 een aanvullende klacht formuleert, namelijk dat verweerder de deken onjuist heeft geïnformeerd, geldt dat daarvoor in dit stadium van de procedure geen plaats is. Klachten moeten worden ingediend bij de deken en de deken moet daarnaar onderzoek instellen (artikel 46c van de Advocatenwet). De voorzitter zal de aanvullende klacht daarom buiten beschouwing laten.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 april 2023.