ECLI:NL:TADRSGR:2023:56 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-047/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:56
Datum uitspraak: 29-03-2023
Datum publicatie: 29-03-2023
Zaaknummer(s): 23-047/DH/RO
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht grotendeels niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding en voor het overige kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 29 maart 2023
in de zaak 23-047/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster
gemachtigde: mr. L.K. de Haan

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 12 januari 2023 met kenmerk R 2022/96 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 52. Ook heeft de voorzitter kennis genomen van:
-    de e-mail met bijlage van de gemachtigde van verweerster van 13 februari 2023;
-    de vier e-mails met bijlagen van klaagster van 17 februari 2023.

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klaagster is op 5 december 2014 betrokken geweest bij een verkeersongeval. [A] (rechtsvoorganger van [naam]) heeft op 5 januari 2015 aansprakelijkheid erkend. [A]/[naam] (hierna: A) betwist echter volledig causaal verband tussen het ongeval en klaagsters schade. Verweerster is de belangenbehartiger van A. 
1.2    Klaagster is in 2015 een deelgeschil gestart om duidelijkheid te verkrijgen over de causaliteit. Bij vonnis van 17 februari 2016 is A onder meer veroordeeld om aan klaagster een aanvullend voorschot te betalen.
1.3    Het schaderegelingstraject is daarna gecontinueerd, waarbij uiteindelijk aan klaagster een totaal aan voorschotten van € 100.000,- is voldaan, evenals € 28.209,06 aan buitengerechtelijk kosten. A heeft in 2017 het standpunt ingenomen dat er geen grondslag is voor verdere bevoorschotting, waarbij in de brief van mw. G van 3 oktober 2017 een voorstel aan klaagster is gedaan om de zaak buitengerechtelijk op te lossen. Dit voorstel is door klaagster afgewezen.
1.4    In 2018 is door A een nieuw voorstel gedaan, waarover is onderhandeld door verweerster en de toenmalig rechtsbijstandsverlener van klaagster. Dit heeft niet tot overeenstemming geleid.
1.5    In december 2018 heeft verweerster via de e-mail contact gezocht met de curator van klaagster, omdat de rechtsbijstandsverlener van klaagster niet langer voor klaagster optrad.
1.6    Begin 2019 heeft jurist dhr. H, als opvolgend belangenbehartiger van klaagster, een e-mail gestuurd aan mw. G. Verweerster heeft hier op 5 februari 2019 op gereageerd.
1.7    Op 7 januari 2021 heeft verweerster in een e-mail aan dhr. H  onder meer geschreven:
“U geeft aan dat uw cliënte onverkort aanspraak maakt op vergoeding van de door haar gestelde schade als gevolg van het ongeval d.d. 5 december 2014. U presenteert hiertoe ene schadestaat die sluit op een fors bedrag. (…)
[A] betwist causaal verband tussen nu (blijkbaar) nog bestaande klachten of besprekingen bij uw cliënte en het ongeval d.d. 5 december 2014. Dit doorbroken causaal verband, althans de prominente invloed van pre-existente klachten, volgt ook wel uit de medische stukken in dit dossier. Wellicht dat uw cliënte u hier niet van heeft voorzien? Ik acht mij niet vrij u hier van te voorzien, maar benadruk wel het belang van die stukken. (…)
Onder verwijzing van deze informatie ziet cliënte aldus geen enkele gehoudenheid tot enige aanvullende vergoeding  Sterker nog, naar het zich laat aanzien, is reeds meer schade vergoed dan causaal aan het ongeval is te relateren. U noemt een bevoorschotting van € 80.000,-. Dat is onjuist. Er is inmiddels € 100.000,- vergoed aan uw cliënte én € 28.209,06 aan BGK. (…) [A] acht zich niet gehouden tot enige aanvullende vergoeding over te gaan. 
U verwijst naar gedragsregel 9, waaruit volgt dat partijen naar een oplossing dienen te zoeken. Dat was precies de reden waarom in het eerdere traject, in de periode dat uw cliënte door [mr. W] werd bijgestaan, toch nog een aanvullende vergoeding is aangeboden. (…)
Niettemin is het eerdere voorstel inmiddels lang geleden ingetrokken en vervallen. Bedragen in de omvang zoals thans gesteld waren bij die regeling niet aan de orde. Een mediation hierover is aldus zinloos en hiertoe weet u cliënt niet bereid. [A] meent dat haar betrokkenheid in deze kwestie al geruime tijd geleden is geëindigd en wenst uw cliënte voor de toekomst het beste maar ziet hier geen rol voor haar weggelegd.”
1.8    Op 28 juni 2021 heeft verweerster in een e-mail aan dhr. H onder meer geschreven:
“Ik verwijs u graag naar mijn eerdere berichten (…) die wat mijn opdrachtgever betreft niets aan duidelijkheid te wensen overlaten. U weet cliënte niet gehouden enige vergoeding BGK en/of vergoeding van rekenkosten te voldoen voor uw bijstand aan betrokkene. Cliënte acht zich met de in het verleden plaatsgevonden vergoedingen gekweten van enige op haar rustende verplichting tot schadevergoeding en meent dat zij hiermee al meer heeft betaald dan waartoe zij rechtens is gehouden.
Ik verzoek u dan ook uw berichtgeving, zeker rechtstreeks aan cliënte, te staken.”
1.9    Op 28 juni 2021 heeft verweerster in een e-mail aan op opvolgend rechtsbijstandsverlener mr. K onder meer geschreven:
“Uit de recente berichtgeving van [dhr. H] en het door hem doorgezonden overdrachtsformulier, begreep ik dat u de nieuwe belangenbehartiger van [klaagster] zou zij. (…) Teneinde u – en [klaagster] – onnodige BGK en overige kosten te besparen, bericht ik u hierbij op voorhand dat u [A] in het geheel niet gehouden acht enige aanvullende vergoeding te betalen en/of (toekomstige) kosten BGK te vergoeden. Cliënte acht zich met de in het verleden plaatsgevonden (substantiële) vergoedingen gekweten van enige op haar rustende verplichting tot schadevergoeding en meent dat zij hiermee al meer heeft betaald dan waartoe zij rechtens is gehouden.”
1.10    Op 25 mei 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. 
a)    Verweerster heeft klaagster genegeerd en onvoldoende acht geslagen op het vonnis van de rechtbank. Met verweerster is geen gesprek te voeren. Klaagster ervaart de gang van zaken als geestelijke mishandeling en vergelijkbaar met de gebeurtenissen in het kader van de toeslagenaffaire.
b)    Verweerster heeft de gerechtelijke uitspraak naast zich neergelegd. Klaagster heeft het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 4.000,- per maand niet, althans niet tijdig ontvangen. Klaagster verwijt verweerster misbruik van macht, pesterijen, intimidatie, discriminatie, racisme en bedrog. 
c)    Verweerster heeft zich verder schuldig gemaakt aan bedrog, oplichting, fraude en het opzettelijk opnemen van onjuiste informatie in documenten ten aanzien van medische gegevens. Zo heeft zij bijvoorbeeld opzettelijk documenten met betrekking tot klaagsters werkelijke verdiensten achtergehouden. Ook heeft verweerster de gang van zaken tijdens het ongeval onjuist weergegeven met betrekking tot bijvoorbeeld het gebruik van de rem door klaagster en de mededeling dat het een gering ongeval was. Voor klaagster was dat het zeker niet.
d)    De expertises zijn niet geschied overeenkomstig juridische richtlijnen. Er is sprake van bedrog. 
e)    Verweerster heeft klaagsters privacy geschonden door contact op te nemen met haar bewindvoerder en andere belangenbehartigers. Verweerster heeft bovendien geprobeerd klaagster te dwingen met de uitkoop akkoord te gaan zonder klaagsters uitdrukkelijke toestemming. 
f)    Verweerder heeft niet gestreefd naar een minnelijke oplossing van het geschil.
2.2    Klaagster wenst dat haar zaak door de rechtbank wordt onderzocht. Zij verzoekt verweerster het bedrag in de expertises ongedaan te maken en/of een onafhankelijke expertise uit te laten voeren alsmede ervoor zorg te dragen dat klaagster de (im)materiële schade ontvangt waarop zij meent recht te nemen. Klaagsters financiële situatie is immers erg slecht en zij heeft geen goede woning.

3    VERWEER
3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Vooraf
4.1    De voorzitter merkt allereerst op dat klaagster in haar stukken verwijten maakt aan verweerster, maar ook aan diverse anderen, waaronder haar eigen advocaat mr. W, de psychiater en bewindvoerders. De voorzitter laat deze verwijten buiten beschouwing omdat zij als tuchtrechter in deze zaak alleen oordeelt over gedragingen van verweerster.
Ontvankelijkheid klacht 
4.2    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft 
4.3    De voorzitter stelt vast dat de klacht ziet op het handelen van verweerster als belangenbehartiger van A, kennelijk in de periode vanaf 2014 tot en met 2021. Klaagster heeft haar klacht op 25 mei 2022 ingediend, wat betekent dat haar klacht niet-ontvankelijk is voor zover deze ziet op gedragingen van verweerster voor 25 mei 2019. Daarover had zij immers eerder kunnen klagen. 
4.4    Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht (deels) buiten de termijn is ingediend, is niet gebleken. De klacht is dan ook niet-ontvankelijk op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet, voor zover de klacht ziet op gedragingen van verweerster voor 25 mei 2019. De voorzitter zal dat deel van de klacht dan ook niet inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
4.5    Klaagster is wel ontvankelijk voor zover haar klacht ziet op handelen of nalaten van verweerster op of na 25 mei 2019. Uitgangspunt voor de beoordeling is dat de klacht zich richt tegen verweerster als advocaat van de wederpartij van klaagster. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
4.6    Uit het klachtdossier blijkt dat verweerster op 7 januari 2021 en op 28 juni 2021 e-mails heeft gestuurd die zien op klaagsters zaak. Deze e-mails zijn gestuurd aan de (opvolgend) rechtsbijstandsverleners van klaagster, dhr. H en mr. K. Dat verweerster contact heeft gehad met deze belangenbehartiger(s) is niet onbetamelijk. In haar e-mails heeft verweerster steeds gemotiveerd het standpunt van haar cliënt verwoord. Zij is daarbij de haar toekomende ruime vrijheid op geen enkele manier te buiten gegaan. Dat klaagster het kennelijk niet eens is met het standpunt van verweersters cliënt maakt dat niet anders. Van machtsmisbruik, intimidatie, discriminatie, bedrog of fraude is niet gebleken. Dat verweerster namens zich namens haar client in deze e-mails op het standpunt heeft gesteld dat schikkingsonderhandelingen geen zin (meer) hebben, behoort evenzeer tot de vrijheid die verweerster heeft om de belangen van haar cliënt te behartigen. Verder is de raad uit de inhoud van de e-mails van verweerster aan de belangenbehartigers van klaagster niet gebleken van het door verweerster schenden van klaagsters privacy. Van klachtwaardig handelen door verweerster is de voorzitter niet gebleken. 
4.7    De klacht is dan ook voor het overige kennelijk ongegrond.
Tot slot
4.8    De voorzitter zal klaagsters verzoeken (zoals weergegeven onder 2.2) buiten beschouwing laten, omdat het niet aan de tuchtrechter is om nader onderzoek in de letselschadezaak te gelasten. Voor zover klaagster een verzoek tot schadevergoeding heeft gedaan, geldt dat hiervoor geen grond is gelet op het feit dat de klacht deels niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond is verklaard. 
4.9    Indien en voor zover klaagster heeft bedoeld ook nog andere klachten aan de tuchtrechter voor te leggen, geldt dat zij niet heeft voldaan aan haar plicht als klager om de klacht duidelijk te formuleren. 


BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
-    de klacht, voor zover deze ziet op de periode voor 25 mei 2019 en met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

-    de klacht voor het overige, met toepassing van art. 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2023.