ECLI:NL:TADRSGR:2023:36 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-365/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:36
Datum uitspraak: 27-02-2023
Datum publicatie: 02-03-2023
Zaaknummer(s): 22-365/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Verweerster is in zaak 21-440/DH/DH berispt omdat zij klaagster zonder grond beschuldigde van het maken van misbruik van haar functie bij het openbaar ministerie. Na de beslissing van de raad heeft verweerster haar ongefundeerde beschuldigingen voortgezet. De raad legt aan verweerster nogmaals een berisping op.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 27 februari 2023 in de zaak 22-365/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klaagster


over:


verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 8 november 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht over verweerster ingediend.
1.2    Op 13 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 259 2021 ia/ak van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van 16 januari 2023 van de raad. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig. 
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 5 (procedureel). 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klaagster is verwikkeld (geweest) in een geschil met haar ex partner (hierna: de man) over de omgang tussen de man en hun minderjarige kind. Verweerster stond de man bij in dit geschil. 
2.3    Op 14 oktober 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerster ingediend. Deze klacht is bij de raad bekend onder nummer 21-440/DH/DH. In deze zaak heeft klaagster verweerster onder meer verweten dat zij beschuldigingen aan het adres van klaagster van het misbruiken van haar functie van senior parketsecretaris heeft herhaald, nadat meermalen aan verweerster was uitgelegd op welke wijze klaagster aan strafrechtelijke vonnissen in zaken tegen de man was gekomen. De raad heeft in zijn beslissing van 25 oktober 2021 over dit klachtonderdeel als volgt geoordeeld:
“(…) 5.7 De raad overweegt dat verweerster klaagster van ernstige (strafbare) feiten heeft beschuldigd, te weten het gebruiken/misbruiken van haar functie bij het OM om aan de strafrechtelijke vonnissen betreffende de ex-partner te komen. Ook ter zitting blijft verweerster volhouden dat klaagster haar functie daarvoor heeft aangewend. Van verweerster had bij het uiten van een dergelijke ernstige beschuldiging terughoudendheid verwacht mogen worden. Temeer nu verweerster ter zitting heeft verklaard dat zij ook bijstand verleent of in ieder geval heeft verleend op het gebied van strafrecht. Verweerster had zich ervan moeten vergewissen dat er feitelijke onderbouwing bestond voor het uiten van een dergelijke beschuldiging. Zij mocht daarbij niet (uitsluitend) afgaan op de vermoedens of informatie van haar cliënt. Verweerster heeft haar bewering op geen enkele manier aannemelijk gemaakt. De door haar aangehaalde passages in verslagen bieden onvoldoende basis voor een dergelijke ernstige beschuldiging. Bovendien heeft klaagster recent aangetoond (in haar e-mail van 23 augustus 2021) dat haar advocaat alle vonnissen heeft opgevraagd en, na toestemming van de kamervoorzitter, heeft gekregen, gelet op het feit dat klaagster als belanghebbende is aangemerkt. Ook dat gegeven heeft er niet toe geleid dat verweerster haar beschuldiging heeft ingetrokken of excuses heeft gemaakt. Zelfs indien klaagster niet had aangetoond dat zij de vonnissen via haar advocaat had opgevraagd, had verweerster kunnen en moeten weten dat klaagster die mogelijkheid had als belanghebbende en had zij haar vergaande beschuldigingen niet zonder goede grond mogen uiten. Verweerster heeft klaagster nodeloos en op ontoelaatbare wijze in haar belangen geschaad. Zij heeft onzorgvuldig en onbetamelijk gehandeld jegens klaagster. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond. (…)
6.1 Verweerster heeft met haar handelen en nalaten niet voldaan aan de eisen van professionaliteit en zorg die van haar als advocaat verwacht mogen worden. Zij heeft ernstige beschuldigingen jegens klaagster geuit, te weten dat klaagster haar functie bij het OM zou gebruiken/misbruiken om aan de strafrechtelijke vonnissen betreffende de ex-partner te komen. Verweerster had echter geen enkele grond voor deze beschuldiging. Bovendien wist verweerster, of behoorde zij te weten, dat klaagster als belanghebbende de mogelijkheid heeft dergelijke vonnissen op te vragen en dat er geen misbruik van een functie bij het OM nodig is om over de vonnissen te kunnen beschikken. Verweerster had zich dan ook moeten onthouden van een dergelijke ernstige beschuldiging, mede omdat deze bijdraagt aan de polarisatie tussen partijen.  
6.2 Daar komt bij dat verweerster ter zitting blijft volharden in haar beschuldiging en blijft stellen dat klaagster moet aantonen dat ze de vonnissen ‘eerlijk’ heeft verkregen, terwijl klaagster, voor zover dit al op haar pad zou liggen, reeds stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat haar advocaat alle vijf de vonnissen heeft opgevraagd en verkregen bij de rechtbank.  
6.3 Gelet op de ernst van de gedraging en het volstrekte gebrek aan inzicht van verweerster in het foutieve en onbetamelijke van haar handelen, acht de raad, niettegenstaande het tot dusverre blanco tuchtrechtelijke verleden van verweerster, de maatregel van berisping passend en nodig. (…)”
Tegen deze beslissing van de raad is geen hoger beroep ingesteld. 
2.4    Op 27 oktober 2021 heeft verweerster het volgende geschreven aan de advocaat van klaagster:
“De klachtprocedure is afgerond maar wat mij en cliënt nog steeds dwars zit is de wijze waarop de vonnissen van cliënt zijn opgevraagd en de rol die zij gespeeld hebben in, onder meer, de gezagsprocedure en vice versa. Ik stuur u dit bericht confraterneel omdat ik verdere polarisering wil vermijden en het OSP proces niet wil verstoren. Het zou echter wel helpen als het vertrouwen van mij en van cliënt op bovengenoemd punt hersteld zou worden. Kunt u mij daartoe alle aanvragen voor uitspraken in strafzaken cliënt betreffende, die door u in de diverse procedures naar de rechtbank zijn verzonden nog eenmaal in chronologische volgorde toezenden met de reactie/uitspraak van de rechtbank of de verwijzing naar de betreffende uitspraak zo mogelijk daarbij. Cliënt hecht eraan dat dit bericht van u zelf komt. De berichtgeving tot nu toe is fragmentarisch en niet volledig. Voorts hoopt cliënt uiteraard dat de verstandhouding verbetert waartoe uw medewerking aan dit verzoek zeker.”
2.5    De advocaat van klaagster heeft geantwoord dat hij onder omstandigheden bereid is om stukken te verstrekken, maar niet om dit te doen zonder klaagster op de hoogte te stellen van het bericht van verweerster. Na deze reactie heeft verweerster laten weten dat zij afziet van haar verzoek tot het verstrekken van stukken. 
2.6    Op 28 oktober 2021 komt verweerster terug op haar verzoek. Zij vraagt om toezending van “alle door u opgevraagde vonnissen, de verzoeken daartoe aan de rechtbank en de antwoorden van de rechtbank”. Dezelfde dag heeft de advocaat van klaagster laten weten dat klaagster alle verzochte informatie in de tuchtprocedure heeft overgelegd en daarom niet bereid is de stukken nogmaals te verstrekken. Verweerster heeft daarop laten weten dat zij vier verzoeken heeft gezien en niet vijf. Op 1 november 2021 heeft verweerster geschreven dat het gaat om het verzoek tot verstrekking van een strafvonnis van 22 november 2016. Dezelfde dag heeft de advocaat van klaagster laten weten dat zij van mening is dat de raad duidelijk is geweest in zijn uitspraak en dat klaagster niet langer over de kwestie wenst te corresponderen. 

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.
a)    Verweerster heeft wederom haar beschuldigingen aan het adres van klaagster over het misbruiken van haar functie als senior parketsecretaris bij het Openbaar Ministerie herhaald (impliciet), zelfs nadat de raad verweerster daarvoor een berisping heeft gegeven. 
b)    Verweerster heeft bij herhaling verzoeken gedaan om bewijsstukken ter ontkrachting van het onder a genoemde verwijt te overleggen. 
3.2    De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Klaagster is ontvankelijk in de klacht 
5.1    Verweerster heeft aangevoegd dat klaagster in de klacht niet ontvankelijk is. Zij stelt dat het beginsel van ne bis in idem daaraan in de weg staat, omdat zij zich in de eerdere zaak al heeft verantwoord voor dezelfde gedraging. 
5.2    Het verweer slaagt niet. Het gaat in deze klachtzaak om gedragingen van verweerster van na de eerdere beslissing van de raad. Het gaat dus om nieuwe gedragingen waarover de raad nog niet heeft geoordeeld. 
Verweerster heeft de verwijten erkend
5.3    Verweerster heeft de aan de klacht ten grondslag gelegde feiten in volle omvang erkend. Het gaat ook naar het oordeel van de raad om verwijtbare gedragingen en de klacht is daarmee in alle onderdelen gegrond. 

6    MAATREGEL
6.1    In de beslissing van 25 oktober 2021 heeft de raad in niet mis te verstande bewoordingen geoordeeld dat verweerster de integriteit van klaagster zonder goede grond in twijfel heeft getrokken en haar – eveneens zonder grond - heeft beschuldigd van ernstige strafbare feiten. De raad heeft het verweerster in die beslissing aangerekend dat zij bleef volharden in haar onjuiste en voor klaagster schadelijke standpunt. Ondanks haar blanco tuchtrechtelijk verleden heeft de raad aan verweerster een berisping opgelegd. 
6.2    Dit alles was voor verweerster kennelijk niet voldoende om haar verwijtbare gedragingen te staken. Daags na de beslissing van de raad heeft zij haar berichten aan de advocaat van klaagster, waarvan twijfel over de integriteit van de wijze waarop vonnissen zijn verkregen de strekking is, hervat. De raad rekent het verweerster aan dat zij heeft volhard in haar onverschillige houding ten aanzien van de eerdere beslissing van de raad en de belangen en gevoelens van klaagster. In deze klachtzaak heeft verweerster echter erkend dat zij onjuist heeft gehandeld en onterecht heeft volhard in haar standpunt. Verweerster heeft ook berouw getoond. De raad volstaat daarom met het nogmaals opleggen van een berisping. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 
7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e lid 5 van de Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2    Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerster dient het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klaagster. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door te geven. 
7.4    Verweerster dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht gegrond;
-    legt aan verweerster de maatregel van berisping op;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; 
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. R. de Haan, M.A.M. Wagemakers, W.R. Arema en A.N. Kampherbeek, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2023.