ECLI:NL:TADRSGR:2023:258 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-454/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:258
Datum uitspraak: 18-12-2023
Datum publicatie: 20-12-2023
Zaaknummer(s): 23-454/DH/RO
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een familierechtelijke procedure. Verweerder heeft zich onvoldoende de-escalerend opgesteld door het lichtvaardig uiten van ernstige beschuldigingen en her herhaaldelijk verzuimen van toezenden van afschriften van de stukken die hij aan de rechtbank zond. Diverse klachtonderdelen niet-ontvankelijk omdat klaagster hierover al in haar eerdere klacht had kunnen voorleggen. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 december 2023 in de zaak 23-454/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
gemachtigde: mr. H.C.M.J. Karskens

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 29 september 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 3 juli 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2023/47 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 november 2023. Daarbij waren klaagster en haar gemachtigde en verweerder aanwezig. 
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 33.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Verweerder is de advocaat van de wederpartij van klaagster in een familierechtelijke procedure. 
2.3    Voor een zitting van de rechtbank Middelburg op 19 november 2019 had verweerder twee stagiairs meegenomen. De rechter heeft hen niet toegelaten. 
2.4    Op 23 september 2021 heeft verweerder bij de rechtbank Middelburg stukken ingediend. Hij heeft daarvan geen kopie gezonden aan de advocaat van klaagster.
2.5    Op 24 september 2021 heeft verweerder een schriftelijk stuk ingediend bij de rechtbank. Hij heeft de advocaat van klaagster daarvan eerst na rappel op 8 oktober 2021 een kopie gestuurd.
2.6    Op 4 december 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Deze zaak is bij de raad bekend onder nummer 22-550/DH/RO. 
2.7    Per e-mail van 10 februari 2022 heeft verweerder aan de rechtbank opgave van zijn verhinderingen gedaan. Deze e-mail heeft hij eerst op 28 februari 2022 aan de advocaat van klaagster doorgestuurd.
2.8    Per e-mail van 18 juli 2022 heeft verweerder aan de rechtbank opgave gedaan van zijn verhinderingen. De desbetreffende mail heeft hij op 22 juli 2022 aan de advocaat van klaagster doorgestuurd.
2.9    Op 4 augustus 2022 vond bij de rechtbank Midden-Nederland een zitting plaats. Voorafgaand aan die zitting heeft verweerder bij de bode geïnformeerd naar de mogelijkheid van het inschakelen van de parketpolitie. Tijdens deze zitting bleek dat door verweerder een groot aantal (nadere) stukken was ingediend. Verweerder had hiervan geen afschrift aan de advocaat van klaagster gezonden. 
2.10    Ter zitting van 8 september 2022 en bij andere gelegenheden heeft verweerder opgemerkt dat klaagster een strafblad heeft.
2.11    Op 29 september 2022 heeft klaagster onderhavige klacht ingediend.
2.12    De raad heeft de hiervoor onder 2.6 genoemde klacht bij beslissing d.d. 19 december 2022 gedeeltelijk gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a)    blijft herhalen dat klaagster, zelf ook advocaat, een strafrechtelijk verleden, een ‘strafblad’, heeft terwijl hij weet althans behoort te weten dat zulks niet het geval is of kan zijn;
b)    de zaak moedwillig doet escaleren door te wijzen op bedreigingen aan zijn adres en het adres van zijn cliënt, terwijl hij weet dat dergelijke bedreigingen er niet zijn;
c)    voorafgaand aan de zitting van 8 augustus 2022 bij de rechtbank Midden-Nederland ten onrechte heeft aangegeven dat hij werd geconfronteerd met geluidsopnames waarin zijn client werd bedreigd door klaagster waardoor hij het nodig vond de parketpolitie in te schakelen;
d)    bij de zitting van de rechtbank Middelburg van 14 november 2019 onaangekondigd twee advocaat stagiairs heeft meegenomen, van wie hij geen patroon was, om een familierechtelijke (dus gesloten) zitting mee te maken terwijl klaagster zelf in die tijd ook advocaat-stagiair was;
e)    hij niet alle formulieren aan de rechtbank in kopie aan de advocaat van klaagster heeft gestuurd.

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Toetsingskader
5.1    De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de raad bij de beoordeling daarvan hanteert, is mede ingegeven door de kernwaarde “partijdigheid” die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen (zie HvD 15 april 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:YA4394).
5.2    De vrijheid van meningsuiting geldt ook voor advocaten, maar de bijzondere aard van hun beroep brengt met zich mee dat hun optreden in het openbaar, waaronder in rechtszaken, discreet, eerlijk en waardig dient te zijn. 
5.3    Daarbij geldt dat een advocaat in familierechtelijke kwesties in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen partijen; van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist ook omdat ook andere belangen – met name van kinderen - in die procedures een grote rol kunnen spelen. 
5.4    De raad zal de klachtonderdelen in het licht van bovenstaande beoordelen. 
Klachtonderdeel a)
5.5    Niet in geschil is dat verweerder herhaaldelijk heeft gesteld dat klaagster ‘een strafblad’ heeft terwijl niet onomstotelijk vast staat dat dat inderdaad het geval is. Klaagster heeft dit in elk geval herhaaldelijk weersproken en bewijsstukken ontbreken. Naar het oordeel van de raad had verweerder zich dan ook na de weerspreking door klaagster van het uiten van deze zware en ongenuanceerde beschuldiging moeten onthouden. Verweerder suggereert ten onrechte dat het aan klaagster is om de beschuldiging te weerleggen middels (volgens hem eenvoudig te leveren) tegenbewijs. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond. 
Klachtonderdelen b) en c)
5.6    Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt naar het oordeel van de raad niet dat verweerder in zijn schriftelijke stukken en voor dan wel tijdens de mondelinge behandeling
opzettelijk onwaarheden naar voren heeft gebracht over de door hem of zijn client ervaren bedreigingen. Deze klachtonderdelen zijn reeds daarom ongegrond. 
5.7    Bovendien is de raad van oordeel dat indien verweerder of zijn cliënt zich voorafgaand aan de zitting onveilig heeft gevoeld, het hem vrij stond om – ongeacht de reden daarvoor – de parketpolitie in te schakelen. Dat is op zichzelf niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het is vervolgens aan de rechtbank en/of de parketpolitie om te beoordelen of interventie noodzakelijk is. Deze klachtonderdelen zijn dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.8    De in dit klachtonderdeel aan verweerder verweten gedraging betreft een zitting op 14 november 2019. Dat is ruimschoots voor indiening van de in 2.6 genoemde klacht op 4 december 2021. Klaagster had dit verwijt in die klacht aan de deken moeten voorleggen. Dit onderdeel is niet-ontvankelijk. 
Klachtonderdeel e)
5.9    Dit klachtonderdeel betreft een aantal verschillende berichten aan de rechtbank. Eén daarvan dateert van voor de datum van indiening van de in 2.6 genoemde klacht en had klaagster bij die klacht moeten meenemen. In zoverre is dit onderdeel niet-ontvankelijk.
5.10    Ten aanzien van de berichten van verweerder waarbij hij slechts zijn verhinderdata aan de rechtbank doorgeeft, is de raad van oordeel dat dit klachtonderdeel van onvoldoende gewicht is. Klaagster is daardoor ook niet in haar belang geschaad. 
5.11    Ten aanzien van de door verweerder voorafgaand aan de zitting van 8 augustus 2022 aan de rechtbank gezonden stukken is de raad van oordeel dat evident is dat verweerder gehouden was daarvan gelijktijdig afschrift aan de advocaat van klaagster te sturen. Dat heeft hij nagelaten waardoor haar advocaat voor het eerst ter zitting met die stukken werd geconfronteerd. Met deze handelwijze heeft verweerder naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit klachtonderdeel is in zoverre dan ook gegrond. 
5.12    Op grond van het voorgaande zal de raad de klacht deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond en deels gegrond verklaren.
    
6    MAATREGEL
6.1    Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zich in de tussen zijn client en klaagster lopende procedure(s) onvoldoende de-escalerend opgesteld door het lichtvaardig uiten van ernstige beschuldigingen en het herhaaldelijk verzuimen van toezenden van afschriften van de stukken die hij aan de rechtbank zond. Dat in zijn ogen de advocaat van klaagster ook niet de-escalerend optrad, ontheft hem niet van zijn eigen verplichting dienaangaande. Uit het tuchtrechtelijk verleden van verweerder blijkt dat hij voor zijn ongeoorloofde wijze van bejegening van de wederpartij in een familiezaak al driemaal eerder een waarschuwing heeft gehad. Gelet daarop is de raad van oordeel dat de maatregel van berisping passend en geboden is. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € of 50,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat. 
7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 
7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen b) en c) ongegrond;
-    verklaart klachtonderdeel d) niet ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdeel e) deels gegrond, deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk;
-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; 
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. D.G.M. van den Hoogen, A.B. Baumgarten, J.G. Colombijn-Broersma, M.P. de Klerk, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 december 2023.