ECLI:NL:TADRSGR:2023:256 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-618/DH/DH/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:256
Datum uitspraak: 18-12-2023
Datum publicatie: 18-12-2023
Zaaknummer(s): 23-618/DH/DH/D
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Belemmering van de deken in diens toezichthoudende rol. Verweerster heeft langdurig niet voldaan aan de verplichting om alle gevraagde informatie aanstonds aan de deken te verstrekken, ondanks herhaalde verzoeken. De wel aangeleverde gegevens waren bovendien deels onjuist. Verweerster heeft daarnaast twee jaar op rij niet aan haar opleidingsverplichtingen gedaan of de eerdere tekorten in te halen. Onvoorwaardelijke schorsing van 26 weken.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 december 2023 in de zaak 23-618/DH/D naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

de deken van de Orde van Advocaten 
in het arrondissement Den Haag

over:

[naam]
voormalig advocaat te Den Haag     
verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 7 september 2023 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag bij de raad een dekenbezwaar ingediend over verweerster.
1.2    Het dekenbezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 6 november 2023. Daarbij waren de deken, vergezeld van stafjuriste mr. A. Kerseboom en verweerster aanwezig.
1.3    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde dossier en van de daarbij behorende bijlagen. 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Verweerster is op 4 mei 1994 als advocaat beëdigd. 
2.3    Van 8 november 2006 tot 15 december 2017 hield verweerster kantoor in het arrondissement Den Haag.
2.4    Op 4 september 2017 heeft de toenmalig deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een verzoek ex artikel 60b Advocatenwet tevens dekenbezwaar tegen verweerster ingediend. Dit dekenbezwaar zag onder meer op het feit dat verweerster drie jaar lang niet althans niet volledig had voldaan de aan haar opgelegde inhaalverplichting voor de opleidingspunten, dat zij de financiële bijdrage van de Nederlandse Orde van Advocaten onbetaald had gelaten en dat zij niet op berichten van de deken reageerde. Omdat verweerster zich op 15 december 2017 van het tableau had laten schrappen, is het verzoek ex artikel 60b Advocatenwet ingetrokken. Het dekenbezwaar is gehandhaafd. Bij beslissing van 12 maart 2018 is het dekenbezwaar gegrond verklaard en is aan verweerster een voorwaardelijke schorsing opgelegd voor de duur van drie weken met een proeftijd van twee jaren. Deze zaak is bij de raad bekend onder nummer 17-745/DH/DH.
2.5    Van 16 december 2017 tot 8 mei 2020 is verweerster uitgeschreven geweest als advocaat. Op 8 mei 2020 heeft verweerster zich weer laten inschrijven op het tableau.
2.6    Van 8 mei 2020 tot 1 april 2021 hield verweerster kantoor in het arrondissement Amsterdam.
2.7    Sinds 1 april 2021 houdt verweerster kantoor in het arrondissement Den Haag.
2.8    Sinds haar herinschrijving op 8 mei 2020 staat verweerster in het rechtsgebiedenregister ingeschreven op drie rechtsgebieden, te weten vastgoedrecht, verbintenissenrecht en huurrecht.
2.9    Op 19 januari 2022 is aan verweerster een uitnodiging gezonden voor het doen van de CCV-opgave 2021. Op 17 februari 2022 is haar daarvoor een herinnering gezonden. Op 22 maart 2022 is nogmaals een herinnering aan verweerster gestuurd. Op 29 juni 2022 is aan verweerster een vooraankondiging last onder dwangsom verzonden. Op 13 juli 2022 is door verweerster de CCV-opgave 2021 ingediend.
2.10    Uit de CCV-opgave 2021 blijkt dat verweerster in dat jaar 11 van de verplichte 20 opleidingspunten heeft behaald. Daarnaast bleek daaruit dat zij niet had voldaan aan de eisen van artikel 4.3a of 4.3b Voda (8 uur intervisie/peer review of gestructureerd intercollegiaal  overleg).
2.11    Op 6 september 2022 is verweerster aangeschreven over de uitkomsten van de CCV-opgave 2021. Daarin is haar een aantal vragen gesteld en is haar voor 2022 een inhaalverplichting opgelegd voor 9 opleidingspunten. Vanwege het uitblijven van een reactie zijn haar op 28 september en 22 november 2022 herinneringen gestuurd. Op 29 november 2022 ontving de deken van verweerster kopie van de certificaten van de door haar gevolgde cursussen. Op de overige vragen heeft verweerster niet gereageerd, reden waarom de deken haar op 20 december 2022 nogmaals heeft aangeschreven. Omdat wederom geen reactie werd ontvangen zijn ook op 4, 17 en 25 januari 2023 herinneringen aan verweerster gezonden. Zij heeft daarop niet gereageerd.
2.12    Op 2 februari 2023 is aan verweerster een uitnodiging gezonden voor het doen van de CCV-opgave 2022. Op 8 maart 2023 is haar daarvoor een herinnering gezonden. Op 5 april 2023 is nogmaals een herinnering aan verweerster gestuurd. Op 28 april 2023 heeft verweerster de CCV-opgave 2022 ingediend. 
2.13    In de CCV-opgave 2022 heeft verweerster vermeld te hebben voldaan aan de eisen van artikel 4.3a of 4.3b Voda. Uit de door haar daarbij gevoegde deelnamebewijzen bleek echter dat zij in plaats van de vereiste 8 uur maar 6 uur intervisie had gevolgd. 
2.14    Verder heeft verweerster in de CCV-opgave 2022 opgegeven dat zij in dat jaar 18 opleidingspunten had behaald, waarvan 12 juridische punten waarbij zij staat ingeschreven op twee rechtsgebieden. Uit de door verweerster bij de CCV-opgave gevoegde certificaten blijkt echter dat zij 16 opleidingspunten heeft behaald, waarvan 12 juridische punten. 
2.15    Op 30 maart 2023 is verweerster verzocht om de hoofdelijke omslag binnen 30 dagen te voldoen. Op 6 juli 2023 is aan verweerster een betalingsherinnering gezonden met het verzoek de hoofdelijke omslag alsnog binnen 14 dagen te voldoen. Op 4 september 2023 is nogmaals een betalingsherinnering gezonden met het verzoek om binnen 7 dagen te betalen.
2.16    Op 26 mei 2023 is over verweerster een klacht ingediend bij de deken. De klacht is in behandeling genomen en aan verweerster is verzocht daarop te reageren. Dat heeft verweerster niet gedaan.
2.17    Op 15 juni 2023 is over verweerster een klacht ingediend bij de deken. De klacht is in behandeling genomen en aan verweerster is verzocht daarop te reageren. Dat heeft verweerster niet gedaan.
2.18    Op 5 juli 2023 is verweerster verzocht om de opgave “Kengetallen & Kantooropgave en verzoek om inlichtingen” in te dienen. Op 5 september 2023 is haar daarvoor een rappel gezonden.
2.19    De deken heeft verweerster op 9 augustus 2023 uitgenodigd voor een gesprek op het Bureau van de Orde en haar verzocht om opgave van haar verhinderdata. Op 21 augustus 2023 is aan verweerster een rappel gezonden. Uit de ontvangst- en leesbevestiging blijkt dat verweerster het rappel heeft ontvangen en gelezen, de deken heeft echter geen reactie van verweerster ontvangen. 
2.20    Verweerster heeft zich per 6 november 2023 als advocaat uitgeschreven.

3    DEKENBEZWAAR
3.1    Het bezwaar van de deken houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet en voorts in strijd heeft gehandeld met artikel 32 lid 2 Advocatenwet, de artikelen 4.3a, 4.3b, 4.4 leden 1 en 2 en 4.5 lid 1 van de Voda en met gedragsregel 29. Ook verwijt de deken haar dat zij tot twee keer toe een onjuiste CCV-opgave heeft gedaan. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerster heeft zich niet inhoudelijk tegen het bezwaar verweerd. Wel heeft zij zich beroepen op haar persoonlijke omstandigheden. 

5    BEOORDELING
5.1    Gedragsregel 29 bepaalt dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek, een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek verband houdt of een verzoek om medewerking op grond van artikel 5:20 Awb, de betrokken advocaat verplicht is om alle gevraagde inlichtingen aanstonds aan de deken te verstrekken. Uit de hiervoor geschetste feiten blijkt dat verweerster niet aan die verplichting heeft voldaan. Zij erkent dat ook. Hoewel de raad de persoonlijke omstandigheden van verweerster betreurt, vormen die geen rechtvaardiging voor haar handelen. Het dekenbezwaar is in zoverre derhalve gegrond.
5.2    Ook de gegrondheid van de overige onderdelen van het dekenbezwaar is door verweerster erkend en blijkt ook uit de zich in het dossier bevindende stukken. Ook ten aanzien hiervan is de raad van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van verweerster aan de verwijtbaarheid van haar handelen niet afdoen. 
    
6    MAATREGEL
6.1    Vast staat dat verweerster, ondanks herhaalde verzoeken, langdurig in gebreke is gebleven en nog altijd in gebreke is met het aanleveren van de gegevens, waartoe zij op grond van de Advocatenwet en de Voda verplicht is, terwijl de door haar wél aangeleverde gegevens bovendien deels onjuist zijn. Gronden die dit rechtvaardigen, ontbreken. Verweerster ontduikt aldus het toezicht dat de deken op grond van de Advocatenwet moet kunnen uitoefenen.
6.2    Daarnaast heeft verweerster twee jaar op rij niet aan haar opleidingsverplichtingen voldaan en heeft zij geen gevolg gegeven aan de instructie van de deken om het tekort aan opleidingspunten over 2021 in 2022 in te halen.
6.3    Verweerster heeft daarmee en met haar weigering om medewerking te verlenen aan het onderzoek naar twee tegen haar ingediende klachten, de deken belemmerd in de uitvoering uitvoeren van zijn toezichthoudende rol. Dat acht de raad zeer laakbaar. 
6.4    De gegrond bevonden bezwaren rechtvaardigen als zodanig al een zware tuchtrechtelijke maatregel. Het onderhavige dekenbezwaar staat echter niet op zichzelf. Tegen verweerster zijn vanwege dezelfde gedragingen als in de onderhavige zaak sinds 2017 meerdere dekenbezwaren ingediend. In één van die zaken is door verweerster lopende de procedure alsnog aan haar verplichtingen voldaan, de andere zaak heeft tot oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel geleid. De raad constateert dat dit blijkbaar onvoldoende is geweest om het tij te keren.
6.5    De raad ziet een patroon in het gedrag van verweerster waarbij zij niet, althans niet volledig en tijdig, gevolg geeft aan verzoeken van de deken om informatie, en waarbij zij onjuiste inlichtingen verstrekt. Ondanks dat de raad ervan overtuigd is dat verweerster het beste met haar cliënten voor heeft, maakt de raad zich zorgen over haar praktijkvoering. Bij dit oordeel betrekt de raad dat verweerster er niet alleen stelselmatig blijk van geeft zich onvoldoende bewust te zijn van de voor de advocatuur geldende regelgeving op het gebied van (financiële) administratie en het verlenen van medewerking aan toezicht van de deken, maar ook dat zij zich onvoldoende rekenschap geeft van de belangen die met deze regelgeving worden gediend. 
6.6    Op grond van het voorgaande oordeelt de raad een schorsing van 26 weken passend en geboden. 

7    KOSTENVEROORDELING 
7.1    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat. 
7.2    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart het dekenbezwaar gegrond;
-    legt aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van 26 weken op;
-    bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
-     de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen, 
-     verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
-     de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerster niet op het tableau staat ingeschreven;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. D.G.M. van den Hoogen, A.B. Baumgarten, J.G. Colombijn-Broersma en M.P. de Klerk, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 december 2023.