ECLI:NL:TADRSGR:2023:249 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-304/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:249 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-12-2023 |
Datum publicatie: | 18-12-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-304/DH/RO |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 december 2023 in de zaak 23-304/DH/RO naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 5 juli 2023 op de klacht van:
klager
over:
verweerster
in haar hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 6 juli 2022 heeft klager bij de griffie van het Hof van Discipline de onderhavige
klacht over verweerster ingediend.
1.2 Bij beslissing van 23 november 2022 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline
deze klacht voor onderzoek en afhandeling verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken).
1.3 Op 24 april 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2023/28 van
de deken ontvangen.
1.4 Bij beslissing van 5 juli 2023 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de
raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
1.5 Op 31 juli 2023 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.6 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 13 november 2023. Daarbij
was klager in persoon aanwezig. Verweerster heeft via een videoverbinding deelgenomen
aan de zitting.
1.7 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich
met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen.
Klager heeft onder meer het volgende aangevoerd.
2.2 Klager meent dat geen sprake is van kennelijke ongegrondheid en dat de wetgever
niet de bedoeling heeft gehad om de mogelijkheid te bieden dat een enkelvoudige rechter
zonder een zitting overgaat tot de inhoudelijke beoordeling van een klacht.
2.3 Klager meent dat verweerster in de tuchtrechtelijke procedures tegen hem had
moeten vertellen aan de tuchtrechters dat de brief van 20 juli 2020, waarin vanwege
ingekomen signalen over non-compliant gedrag verscheidene dossiers bij klager ter
controle zijn opgevraagd, geen betrekking had op klager.
2.4 Met betrekking tot de aanleiding van het onderzoek stelt klager dat aan bestuursrechtelijke
normen moet worden getoetst: niet is voldaan aan proportionaliteit en subsidiariteit.
Ook is geen sprake van een zorgvuldige voorbereiding: klager verwijst naar verweersters
stellingen dat zij pas drie maanden deken was en dat de brief (van 20 juli 2020) tijdens
haar vakantie is gestuurd.
2.5 Met betrekking tot de inhoud van het onderzoek en het op grond daarvan geformuleerde
dekenbezwaar stelt klager dat de verwijzing naar het onrechtmatig handelen van verweerster
zowel relevant is in de onderhavige klachtprocedure als in (het hoger beroep van)
het dekenbezwaar. De meeste, onjuist gebleken of ingetrokken beweringen zijn geen
onderdeel meer van het (op dit moment nog aanhangige) hoger beroep tegen de ongegrondverklaring
van het dekenbezwaar tegen klager en zijn kantoor. Bovendien gaat klagers klacht niet
over het onjuist zijn van de beweringen, maar over het feit dat verweerster wist dat
haar beweringen niet waar waren op het moment waarop ze haar dekenbezwaar optekende
en dit drie jaar lang heeft verzwegen. Klager meent dat de bewijslast bij verweerster
ligt en dat verweersters argumentatie inmiddels wel is weerlegd. Klager stelt dat
hij voldoende bewijs heeft geleverd en dat – voor zover is geoordeeld dat zijn bewijs
onvoldoende is – sprake is van een incompleet dossier. Klager wijst daarbij nogmaals
op het bewijs van de volgende klachtonderdelen:
- Het signaal van de RvR over fraude: dit signaal is door de RvR gerectificeerd.
Verweerster heeft nagelaten daarvan melding te maken.
- Het signaal van voormalig werknemer mr. O: dit betrof een klacht tegen mr. H
en de klacht is direct weer ingetrokken. Ook dit heeft verweerster niet vermeld in
haar dekenbezwaar.
- Verweerster heeft in haar dekenbezwaar ten onrechte vermeld dat klager een cliënte
te kort zou hebben gedaan door haar niet te vergezellen naar een hoorzitting. Het
dossier bevat een brief waarin staat dat er in de betreffende zaak helemaal geen hoorzitting
gehouden is.
- Verweerster doet in haar dekenbezwaar ten onrechte de bewering dat voormalig
medewerker mr. S contact had opgenomen met het ordebureau om zich te beklagen over
de integriteitskwesties op klagers kantoor.
2.6 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet
niet op.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad
naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen;
de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening
gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.
4.3 Klager meent dat geen sprake is van kennelijke ongegrondheid en dat de wetgever
niet de bedoeling heeft gehad om de mogelijkheid te bieden tot een inhoudelijke beoordeling
zonder zitting door een enkelvoudige rechter. De raad is van oordeel dat artikel 46j
van de Advocatenwet de voorzitter de ruimte geeft om (gemotiveerd) tot het oordeel
te komen dat een klacht kennelijk ongegrond is. Dat de wetgever een andere bedoeling
zou hebben gehad, is door klager gesteld, maar niet onderbouwd en is de raad ook niet
gebleken. Anders dan klager stelt, kan de voorzitter ook op grond van een inhoudelijke
beoordeling komen tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. Niet gebleken
is dat de voorzitter in redelijkheid niet tot kennelijke ongegrondverklaring heeft
kunnen komen. Dit leidt dan ook niet tot een gegrond verzet.
4.4 Klager stelt dat verweerster in de tuchtrechtelijke procedures had moeten vertellen
dat de brief van 20 juli 2020 geen betrekking had op klager. Anders dan klager stelt,
had de brief wel degelijk betrekking op hem, in die zin dat hij degene was die betreffende
dossiers diende aan te leveren. Dat niet expliciet is opgenomen dat het (te starten)
onderzoek (ook) zag op de werkwijze op klagers kantoor, doet daar niet aan af. Dit
leidt dan ook niet tot een gegrond verzet.
4.5 Klager meent dat de aanleiding voor het onderzoek aan bestuursrechtelijke normen
(onder meer proportionaliteit, subsidiariteit en zorgvuldige voorbereiding) moet worden
getoetst. Aan die normen is volgens klager niet voldaan. De raad is van oordeel dat
de deken voldoende duidelijk heeft gemaakt dat het onderzoek zag op de (structurele)
manier van praktijkvoeren waarover vanuit diverse disciplines en partijen vragen waren
ingekomen. Dan is het niet onredelijk om ter controle een substantiële hoeveelheid
dossiers op te vragen. De deken moet immers in staat gesteld worden om de gegrondheid
van de bij deze partijen eventueel gerezen twijfels te onderzoeken. In zoverre conformeert
de raad zich aan het eerdere oordeel hierover van de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden:
“Op grond van de aard en de ernst van de door de deken ontvangen signalen, stond het
de deken vrij om dossiers bij verweerder op te vragen en een onderzoek naar verweerders
in te stellen. Voor zover verweerders hebben willen betogen dat deze signalen daarvoor
onvoldoende waren, volgt de raad hen daarin niet.”
4.6 Anders dan in de door klager aangehaalde zaak over de voormalig deken Limburg
is in dit geval geen sprake van vage of niet te verifiëren signalen: in de brief van
20 juli 2020 zijn signalen genoemd die afkomstig waren van oud-medewerkers van (het
kantoor van) klager, de Raad voor Rechtsbijstand en een gemeente. Daaraan kan niet
afdoen dat een deel van de verkregen signalen alleen zag op klagers kantoor en/of
op kantoorgenoten.. Hoewel het zorgvuldiger was geweest als verweerster, voor zover
toen bij haar bekend, in haar dekenbezwaar van 20 januari 2022 had vermeld dat bepaalde
signalen intussen achterhaald, ingetrokken of onjuist waren, kan het achterwege laten
daarvan niet meebrengen dat bij de aanvang of voorbereiding van haar onderzoek zorgvuldigheidseisen
zijn geschonden. Daar komt bij dat ook klachten die later worden ingetrokken of genuanceerd
een voldoende signaal kunnen opleveren dat maakt dat nader onderzoek door de deken
is geboden. Als klager van mening is dat de verkregen signalen niet klopten dan was
dat uit dat onderzoek ook naar voren gekomen. Voor zover klager stelt dat sprake is
van een onzorgvuldige voorbereiding, geldt dat daarvan niet is gebleken. Dat verweerster
pas drie maanden deken was en dat de brief van 20 juli 2020 tijdens haar vakantie
is gestuurd, is daarvoor onvoldoende grond. Ook dit leidt niet tot gegrond verzet.
4.7 Ook de klachten van klager over de inhoud van het door verweerster verrichte
onderzoek leiden niet tot een gegrond verzet. Gezien het directe verband tussen dat
onderzoek en de op basis daarvan tegen klager en zijn kantoor ingediende dekenbezwaar
horen deze klachten thuis in de tuchtrechtelijke procedure in de zaak met kenmerk
22-044/AL/NN/D die daarover (op dit moment in hoger beroep) aanhangig is. Overigens
vormen niet de door de deken over klager en zijn kantoor verkregen signalen, maar
de resultaten van het daaropvolgende onderzoek de reden voor het uiteindelijk ingediende
dekenbezwaar. Ook dit bezwaar van klager leidt daarom niet tot een gegrond verzet.
4.8 Aan het bewijsaanbod dat klager in zijn verzetschrift heeft gedaan gaat de
raad voorbij, reeds omdat klager geen feiten te bewijzen heeft aangeboden die, indien
bewezen, tot een gegrond verzet kunnen leiden.
4.9 De voorzitter heeft de klacht dan ook terecht en op juiste gronden kennelijk
ongegrond bevonden.
4.10 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe
gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De
raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. M.A.M. Wagemakers, F.G.L. van Ardenne, A.N. Kampherbeek en G. Sarier, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 december 2023.