ECLI:NL:TADRSGR:2023:233 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-610/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:233
Datum uitspraak: 08-11-2023
Datum publicatie: 15-11-2023
Zaaknummer(s): 23-610/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over door de advocaat wederpartij in een dagvaarding en klacht ingenomen stellingen kennelijk ongegrond. Verweerder heeft als partijdig belangenbehartiger het standpunt van zijn cliënt verwoord.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 8 november 2023 in de zaak 23-610/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager
mede optredend voor/namens […] B.V.

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 6 september 2023 met kenmerk K055 2023 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel). De voorzitter heeft de e-mail met bijlage van klager van 20 oktober 2023 buiten beschouwing gelaten, omdat deze buiten de termijn is ingediend.

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    De heer K (hierna: K) is een voormalig cliënt van klager. 
1.2    Op 19 september 2022 is door verweerder, namens K, een kantoorklacht ingediend bij klager. 
1.3    Op 29 september 2022 heeft verweerder in een e-mail aan klager onder meer geschreven:
“Ik wil u vragen bij de behandeling van de klacht ook in te gaan op het volgende.
U heeft diverse procedures gevoerd. Deze hebben geleid tot een proceskostenveroordeling (inc. griffie) ten behoeve van cliënt, en tot een besluit tot vergoeding van de proceskosten. Cliënt stelt echter nimmer van u deze proceskosten en griffierechten te hebben ontvangen.
Cliënt stelt dat dat u telkenmale heeft verzocht de facturen contant aan hem te betalen. Dat de betalingen contant hebben plaatsgevonden, blijkt ook uit de rekeningen en de door u – tot het moment van beëindiging van de incasso – genoemde openstaande vordering. Hoe rijmt u dit met artikel 6.27 Voda?”
1.4    Op 19 en 20 oktober 2022 heeft verweerder brieven aan klager gestuurd. Verweerder heeft klager daarin onder meer gesommeerd te betalen.
1.5    Op 1 december 2022 is klager door verweerder, namens K, gedagvaard. In de dagvaarding is onder meer opgenomen: 
“[K] stelt dat de advocaat hem uitdrukkelijk verzocht heeft om contante betalingen te doen, waarover de advocaat zou hebben gezegd dat de advocaat anders belasting zou moeten betalen. Aldus stelt [K] € 4.670,= contant te hebben betaald. Van die contante betalingen heeft [K] slechts eenmaal een kwitantie ad € 800,= ontvangen met dagtekening 18 november 2021. (Productie 5, derde pagina). De advocaat heeft geen administratie overgelegd waaruit blijkt dat deze € 800,= is opgenomen als betaling. [K] stelt echter dat hij op 18 november 2021 niet € 800,= maar € 3.000,= aan de advocaat heeft betaald. De advocaat zou toen slechts € 800,= op de kwitantie hebben geschreven, omdat de advocaat anders belasting zou moeten betalen. Daar [K] bewijs wilde van zijn contante betalingen, heeft hij op een gegeven moment tijdens een contante betaling foto’s gemaakt van de advocaat. Op deze foto is de advocaat met contant geld te zien (Productie 5, eerste twee pagina’s). 
Bewijsaanbod: [K] biedt bewijs aan van een contante betaling van € 2.300,= door zijn broer, de heer [A] te horen als getuige, waarover de getuige kan verklaren dat hij deze contante gelden aan zijn broertje, [K], heeft gegeven ter betaling van de advocaat. Daarbij opgemerkt dat uit Productie 5 blijkt dat familieleden betalingen hebben gedaan voor [K].
Bewijsaanbod: [K] beidt bewijs aan van de stelling dat de advocaat regelmatig contante betalingen heeft aangenomen door voormalig cliënten van de advocaat te horen als getuigen, die zullen verklaringen dat zij gelijksoortige ervaringen hebben als [K] en dus ook zullen verklaren dat de advocaat hen regelmatig om grote contante betalingen heeft gevraagd.”
1.6    Verweerder heeft, namens K, een gelijkluidende klacht tegen klager ingediend bij de deken. De inhoud van deze klacht maakt geen onderdeel uit van het klachtdossier.
1.7    Op 10 januari 2023 is een verstekvonnis gewezen en is de vordering van K toegewezen. 
1.8    Op 7 maart 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. 
a)    Verweerder heeft een dagvaarding jegens klager, althans tegen klagers kantoor, uitgebracht, welke dagvaarding onjuiste stellingen bevat. De stellingen hebben ten doel klager in diskrediet te brengen en hem schade toe te brengen in aanzien en betrouwbaarheid. 
2.2    Klager stelt dat de inleidende dagvaarding een stuk is vol met ernstige en zware verdachtmakingen en ook suggesties/interpretaties, welke slechts één doel hebben: het zwartmaken van klager, kennelijk met als doel om te bereiken dat de ingestelde vordering door K slaagt. Klager meent dat verweerder in het opstellen van de dagvaarding en het indienen van een klacht tegen klager te ver is gegaan in de weergave van de verdachtmakingen en ingenomen stellingen tegen klager, waaronder (doch niet uitsluitend) als zou klager (méér) gelden contant van K hebben aangenomen zonder hem een kwitantie daarvoor te geven met het oog op belastingontduiking, alsook dat klager tegen K zou hebben verklaard dat hij dit deed om geen belasting te moeten betalen. Er is sprake van pure laster, smaad en belediging. Er is geen enkele aanwijzing en geen enkel bewijs dat klager zich aan dergelijke onacceptabele handelingen schuldig zou maken. 
2.3    Klager stelt dat zijn belangen op ontoelaatbare wijze zijn geschaad en dat er onvoldoende hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de gedragsregels 5, 6, 7, 8 en 24 en de kernwaarden van de advocatuur.  

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Toetsingskader
4.1    Voorop staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Beoordeling klacht
4.2    De klacht ziet in de kern op de door verweerder uitgebrachte dagvaarding en de daarin opgenomen stellingen dat klager (onder meer) contante betalingen zou hebben aangenomen omdat hij anders belasting zou moeten betalen. De klacht ziet ook op de – kennelijk gelijkluidende – door verweerder tegen klager ingediende tuchtklacht. 
4.3    De voorzitter is van oordeel dat het verweerder vrij stond om klager (en/of zijn advocatenkantoor) namens zijn cliënt K te dagvaarden. Verweerder heeft in die dagvaarding standpunten ingenomen waar klager het niet mee eens is. Dat is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat verweerder onzorgvuldig of onbetamelijk heeft gehandeld. Het was aan klager om zich in die procedure te verweren tegen de door verweerder ingenomen stellingen. Dat heeft hij (aanvankelijk) nagelaten. Het was vervolgens aan de civiele rechter om een oordeel te vellen over de kwestie. 
4.4    Van schending van de door klager genoemde gedragsregels of strijd met de kernwaarden van de advocatuur is de voorzitter niet gebleken. Klager kan de door verweerder ingenomen stellingen als kwetsend hebben ervaren, maar van onnodig grieven is geen sprake. Verweerder heeft als partijdig belangenbehartiger het standpunt van zijn cliënt verwoord binnen de hem toekomende ruime mate van vrijheid. Door klager is onvoldoende onderbouwd dat de door verweerder ingenomen standpunten onjuist waren en dat verweerder dit wist of moest weten. Dat klagers belangen op ontoelaatbare wijze zijn geschaad is de voorzitter niet gebleken. Van ondoelmatig handelen is de voorzitter evenmin gebleken. 
4.5    Verweerder heeft bovendien, anders dan klager stelt, hem meermaals om een reactie gevraagd, voordat hij overging tot dagvaarden. Klager heeft echter niet gereageerd. Daarmee is het verwijt van klager dat onvoldoende hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden onterecht. Ook het verwijt dat verweerder geen minnelijke regeling nagestreefd heeft, mist daarmee feitelijke grondslag. Verweerder mocht dan ook als partijdige belangenbehartiger van zijn cliënt het standpunt van zijn cliënt verwoorden. Ook van schending van gedragsregel 24 is geen sprake.
4.6    Dat alles geldt ook voor de door verweerder tegen klager ingediende – kennelijk gelijkluidende – tuchtklacht. Het stond verweerder vrij namens zijn cliënt een tuchtklacht tegen klager in te dienen. Het is aan klager om in die procedure verweer te voeren. Dat verweerder onbetamelijk heeft gehandeld is de voorzitter niet gebleken. Overigens maakt de daadwerkelijk door verweerder ingediende tuchtklacht geen onderdeel uit van het klachtdossier. 
Conclusie
4.7    Het is de voorzitter dan ook niet gebleken dat verweerder de hem toekomende ruime mate van vrijheid als advocaat van de wederpartij van klager te buiten is gegaan. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023.