ECLI:NL:TADRSGR:2023:232 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-588/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:232
Datum uitspraak: 08-11-2023
Datum publicatie: 15-11-2023
Zaaknummer(s): 23-588/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht gericht tegen het (gehele) advocatenkantoor kennelijk niet-ontvankelijk. Klacht tegen verweerder kennelijk ongegrond. Niet gebleken is dat verweerder excessief heeft gedeclareerd. Verweerder heeft het recht om zijn declaratie na betwisting niet te willen aanpassen. Niet gebleken dat verweerder het conflict nodeloos heeft doen escaleren of onbetamelijk jegens klagers heeft gehandeld. Het stond hem vrij om bij uitblijving van betaling juridische stappen te ondernemen. Gedragsregel 17 lid 6 is niet van toepassing.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 oktober 2023 in de zaak 23-588/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster 
gemachtigde: mr. I. Wassenaar

en

klager 
gemachtigde: mr. I. Wassenaar

over:

verweerder

en 

verweerster
gemachtigde: mr. [naam]

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 24 augustus 2023 met kenmerk A 2023/024, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 32. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Verweerder is als advocaat werkzaam bij [naam advocatenkantoor] (verweerster). 
1.2    Hij heeft van augustus 2021 tot en met begin 2022 werkzaamheden verricht voor klaagster, waarvan klager bestuurder is (tezamen: klagers), in verband met een procedure bij de Ondernemingskamer. 
1.3    Op 18 november 2021 heeft de zitting plaatsgevonden bij de Ondernemingskamer.
1.4    Eind 2021 heeft verweerder twee facturen verstuurd voor zijn werkzaamheden in de periode van augustus tot en met november, voor in totaal € 24.422,25 exclusief btw. 
1.5    Op 2 december 2021 heeft verweerder een conceptdeclaratie toegezonden. 
1.6    Klagers hebben op 13 december 2021 bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de facturen, omdat verweerder -kort gezegd- teveel uren heeft gedeclareerd. Klagers stellen voor om de declaratie te verlagen.  
1.7    Verweerder heeft op 22 december 2021 de samenwerking beëindigd. 
1.8    Op 23 december 2021 heeft verweerder de definitieve declaratie toegezonden aan klagers.
1.9    De Ondernemingskamer heeft op 24 januari 2022 arrest gewezen. 
1.10    Verweerder heeft het arrest diezelfde dag doorgestuurd aan klagers met de mededeling dat er een procedure tegen klaagster zal worden gestart als de resterende facturen niet die vrijdag zijn voldaan. Tevens zal klager dan persoonlijk aansprakelijk worden gesteld.
1.11    Op 16 februari 2022 heeft verweerster klaagster gedagvaard voor de zitting van 28 februari 2022. Verweerder heeft klagers hierover ook een e-mail gestuurd. In die e-mail is  gewezen op deze zitting. 
1.12    Op 2 maart 2022 heeft verweerder contact met de deken opgenomen teneinde te overleggen over een eventueel in te dienen aanvraag tot faillissement van klaagster.
1.13    De kantonrechter te Amsterdam heeft op 14 maart 2022 vonnis gewezen en klaagster bij verstek veroordeeld tot voldoening van de resterende declaratie. 
1.14    Verweerder heeft klagers op 22 maart 2022 per e-mail laten weten dat als zij niet voldoen aan het vonnis verweerder het faillissement van klaagster zal aanvragen.
1.15    Klagers hebben op 24 maart 2022 een interne klacht over verweerders ingediend. Op 25 april 2022 heeft de klachtenfunctionaris de klacht afgewezen. 
1.16    Klagers hebben op 5 mei 2022 de resterende facturen betaald. Aan betaling van het bedrag van de, door de kantonrechter uitgesproken, kostenveroordeling is niet voldaan. 
1.17    Verweerder heeft op 6 mei 2022 een conceptfaillissementsaanvraag aan klagers toegezonden.
1.18    Klagers hebben op 11 mei 2022 het resterende bedrag aan verweerder voldaan. 
1.19    Op 10 februari 2023 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerders. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerders het volgende. 
a)    Verweerders hebben geen of nauwelijks pogingen om het geschil met klagers over de factuur op te lossen. Ook in de interne klachtprocedure is niet getracht tot een oplossing te komen;
b)    Verweerders hebben het geschil nodeloos doen escaleren door te dreigen met een persoonlijke aansprakelijkstelling van klager, door over te gaan tot een dagvaarding met een dergelijke korte termijn dat klagers verstek moest laten gaan en door te dreigen met een faillissementsaanvraag;
c)    Verweerders hebben onbehoorlijk gehandeld door geen oog te hebben voor de belangen van klagers, namelijk de stress en de nodeloze kosten die juridische stappen voor klagers meebrengen;
d)    Verweerders handelden in strijd met gedragsregel 17, zesde lid, omdat klagers zich niet kunnen voorstellen dat de deken positief heeft geadviseerd over het doen van een faillissementsaanvraag. Als dat wel zo is, dan kan het niet anders zijn dan dat verweerders de deken onjuist hebben ingelicht.

3    VERWEER
3.1    Verweerders hebben, ieder afzonderlijk, tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan. 

4    BEOORDELING 
T.a.v. verweerster
4.1    Het tuchtrecht ziet op de toetsing van het handelen van een individuele advocaat. De voorzitter stelt vast dat klagers hun klacht hebben ingediend tegen het (gehele) advocatenkantoor, zonder te specificeren tegen welke individuele advocaat zij hun klacht richten. Daardoor is niet duidelijk welke individuele advocaten in hun hoedanigheid als advocaat in deze procedure zouden moeten worden betrokken. Dat klagers onbekend zouden zijn met de namen van de individuele advocaten wordt weerlegd door de in deze klachtprocedure overgelegde stukken. Hieruit kan worden afgeleid dat klagers weet wie  zich namens het kantoor met de zaak bemoeide. Dit betekent dat de klacht ten aanzien van verweerster kennelijk niet-ontvankelijk is. 
T.a.v. verweerder
4.2    De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft declaratiegeschillen te beslechten, doch slechts waakt tegen excessief declareren. De tuchtrechter beoordeelt wel of een advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.    
4.3    De voorzitter stelt vast dat, na het uitvoeren van de werkzaamheden van verweerder, tussen klagers en verweerder een geschil is ontstaan over de hoogte van de declaratie. Verweerder heeft daarop de samenwerking beëindigd. Daarna heeft hij geprobeerd de vordering bij klagers te innen.
Klachtonderdeel a)
4.4    Van excessief declareren is de voorzitter niet gebleken. Dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld bij het maken van de financiële afspraken of de communicatie met klagers is evenmin gebleken. Het gaat klagers om een aantal (naar de mening van klagers) overbodige uren op de facturen van verweerder. Verweerder heeft, na verzoek van klagers, zijn declaratie niet willen aanpassen. Dat is een recht dat verweerder toekomt. Het declaratiegeschil dat hier uit voortvloeit, beoordeelt de tuchtrechter niet. Tot slot zij opgemerkt dat het eventueel onwelgevallig verlopen van een interne klachtprocedure niet aan verweerder kan worden aangerekend nu verweerder daar niets mee van doen heeft gehad. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b) 
4.5    Niet is gebleken dat verweerder het conflict nodeloos heeft doen escaleren en onbetamelijk jegens klagers heeft gehandeld. Het staat verweerder vrij om, bij het uitblijven van betaling, op enig moment juridische stappen te ondernemen. De voorzitter ziet geen aanknopingspunten om aan te nemen dat verweerder bij het nemen van die stappen onzorgvuldig heeft gehandeld. Voor het uitbrengen van een dagvaarding bestaan wettelijke termijnen. De tuchtrechter treedt daar niet in. Het aankondigen van rechtsmaatregelen, zoals een aanvraag tot faillissement, is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel c)
4.6    Zoals hiervoor overwogen is de voorzitter van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld bij het incasseren van de vordering van zijn advocaatkosten. Dat de incassoprocedure bij klagers stress heeft opgeleverd en zij hierdoor extra kosten hadden, is inherent aan een dergelijke procedure. Dat komt niet voor rekening van verweerder. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.7    Op 2 maart 2022 heeft verweerder overleg gevoerd met de deken. De inhoud van dat overleg heeft verweerder niet bekend gemaakt en verweerder is hiertoe ook niet gehouden. Op 14 maart 2022 heeft de kantonrechter de vordering van tot betaling van de advocaatkosten van verweerder toegewezen. Op 6 mei 2022 heeft verweerder een conceptfaillissementsaanvraag naar klagers gestuurd.
4.8    Gedragsregel 17, zes lid, schrijft voor:
Wat betreft nog niet in rechte vastgestelde vorderingen van de advocaat op zijn cliënt treft hij geen conservatoire maatregelen en vraagt hij niet het faillissement aan, anders dan na overleg met de deken.
4.9    De voorzitter overweegt dat de vordering tot betaling van verweerders advocaatkosten door de kantonrechter op 14 maart 2022 in rechte is vastgesteld. Anders dan klagers stellen, is op een eventuele nadien in te dienen aanvraag tot faillissement, bovengenoemde gedragsregel niet meer van toepassing nu deze ziet op nog niet in rechte vastgestelde vorderingen. Daarnaast heeft verweerder het faillissement van klaagster niet daadwerkelijk aangevraagd, zodat ook om die reden genoemde gedragsregel niet van toepassing is. Een en ander leidt er toe dat de klacht, dat verweerder zich niet zou hebben gehouden aan wat hem in Gedragsregel 17 wordt voorgeschreven, niet slaagt. 
4.10    Dat verweerder de deken in het op 2 maart 2022 gevoerde overleg niet juist zou hebben ingelicht, is tot slot niet gebleken en is bovendien, gezien het bovenstaande, niet relevant voor de beoordeling van de gedragingen van verweerder.     
Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
-    de klacht, voor zover gericht tot verweerster, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;
-    de klacht, voor zover gericht tot verweerder, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023.