ECLI:NL:TADRSGR:2023:230 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-606/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:230
Datum uitspraak: 15-11-2023
Datum publicatie: 15-11-2023
Zaaknummer(s): 23-606/DH/DH
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk vanwege tijdverloop.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 15 november 2023 in de zaak 23-606/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 6 september 2023 met kenmerk K267 2023 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6 (inhoudelijk) en 1 tot en met 13 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klaagster van 3 oktober 2023.

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    De scheiding tussen dhr. R (hierna: de man) en mw. S (hierna: de vrouw) is uitgesproken bij echtscheidingsbeschikking van 5 november 2014. Vervolgens zijn de man en de vrouw lange tijd verwikkeld geweest in procedures over onder meer de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en alimentatie.
1.2    Klaagster is de zus van de man. Zij is vanaf november 2013 tot het overlijden van de man op 27 januari 2021 zijn mentor geweest. Sinds het overlijden treedt klaagster op als executeur-testamentair van de nalatenschap de man.
1.3    Verweerder heeft de vrouw van begin 2016 tot eind 2018 bijgestaan. 
1.4    Op 8 december 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende, zoals nader uiteengezet in haar brief van 7 februari 2023.
a)    Verweerder heeft in 2016 schikkingsvoorstellen gedaan, welke zijn beantwoord met een tegenvoorstel van de kant van de man. Dit tegenvoorstel bezat aanknopingspunten voor een verdieping van het onderling overleg tussen de beide advocaten, echter er kwam vervolgens geen reactie meer van de kant van verweerder. 
b)    Verweerder heeft in april 2017 in het kader van de ‘voortgang in compromis-onderhandelingen’ navraag gedaan naar de wijziging in vermogenspositie van de man naar aanleiding van het overlijden van diens moeder op 2 maart 2017. Onder het mom van het verlenen van ‘welwillende medewerking’ zijn onderdelen uit het testament van de in 1992 overleden vader uitgezocht en overhandigd aan verweerder. Een dergelijk verzoek diende wellicht het belang van zijn cliënte, maar overschreed iedere grens van betamelijkheid en redelijkheid naar de norm van zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat jegens derden mogen worden verwacht. Een dergelijk opvolgend verzoek deed de advocaat over de relatie tussen voornoemd erfdeel van de man, de aankoopakte van zijn woning in S, en samenlevingsovereenkomsten voorafgaand aan het huwelijk met de vrouw. 
Het onderling uitwisselen van privacygevoelige informatie onder het mom van schikkingsvoorstellen zijn door de man en zijn familie als intimiderend en grensoverschrijdend beschouwd en dienen geen spoedeisend belang. Mogelijk dat er betekenis kan toekomen met betrekking tot de waarschuwingsplicht van verweerder over de ernst en omvang van het desbetreffende risico verbonden aan de schuldenpositie van de vrouw, haar weigering te voldoen aan de betalingsverplichtingen, en de mate waarvan de vrouw blijk heeft gegeven zich van de risico’s van haar gedrag bewust te zijn.
c)    Het nalaten van handelingen waarvan verweerder had kunnen weten dat deze het spoedeisend belang van de zaak te kort zouden doen. Het gaat hier om het niet reageren op herhaalde verzoeken om een handtekening van de vrouw nodig voor de splitsing van de lijfrentepolis zoals deze in de verdelingsbeschikking van de rechtbank is opgenomen. Ook DS heeft zich uiteindelijk als intermediair teruggetrokken uit de bemiddelingsrol tussen de ex-echtgenoten bij de splitsingsverzoeken. In 2019 blijkt dat de vrouw de lijfrentepolis bij B heeft weten te splitsen, zonder de man hierin te kennen. 
2.2    In haar aanvullende stuk van 3 oktober 2023 heeft klaagster haar klachten nog als volgt nader (gemotiveerd) gespecificeerd: 1) dossierovername, 2) schikkingsvoorstel, 3) opvragen testament gegevens en 4) splitsing lijfrentepolis. 
2.3    Klaagster relateert haar klacht aan gedragsregel 28 en verzoekt beoordeling of die gedragsregel voldoende is nageleefd door verweerder. Klaagster is ervan overtuigd dat de procedurele rechtvaardigheid op onderdelen te kort is gedaan. Volgens klaagster heeft het belang van de vrouw voortdurend en op onrechtvaardige wijze geprevaleerd boven de belangen van de man.

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Klacht niet-ontvankelijk
4.1    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. 
4.2    De voorzitter overweegt dat verweerder de vrouw van begin 2016 tot eind 2018 heeft bijgestaan. De door klaagster geformuleerde klachten lijken allemaal te zien op handelen of nalaten van verweerder in 2016 en 2017. Klaagster heeft de klacht pas in december 2022 ingediend. Dat is buiten de hiervoor genoemde termijn van drie jaar. 
4.3    Klaagster doet een beroep op de in lid 2 genoemde uitzonderingsbepaling. Zij stelt dat (een deel van) de klachten toeziet op de gevolgen of het nalaten van handelingen welke pas nadien bekend zijn geworden. Zij verwijst naar de beslaglegging in maart 2018 en noemt ook verstoring van de procesorde in 2016, 2017 en 2018, wat de spoedeisendheid in gevaar heeft gebracht. De voorzitter ziet in deze omstandigheden geen aanleiding de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De door klaagster genoemde omstandigheden zijn onvoldoende concreet: niet blijkt dat klaagster pas na het verstrijken van de driejaarstermijn redelijkerwijs bekend is geworden met de gevolgen van het handelen of nalaten van verweerder. 
4.4    Klaagster lijkt ook nog een ander argument te noemen waarom de klacht wel ontvankelijk is door te stellen dat zij sinds het overlijden van de man op 27 januari 2021 als executeur en bewindvoerder van de nalatenschap genoodzaakt is controle te verrichten voordat de nalatenschap kan worden vereffend. Klaagster heeft echter ook gesteld dat zij vanaf november 2013 mentor van de man was en betrokken is geweest bij talrijke overlegmomenten van de man met zijn advocaat. Dat zij pas na het overlijden op 27 januari 2021 op de hoogte is geraakt, is dan ook onvoldoende door klaagster aannemelijk gemaakt. Voor zover klaagster zich erop beroept dat eerst na het overlijden van haar broer haar de gevolgen pas bekend geworden zijn, het blijft een feit dat de klacht dan nog steeds niet binnen de in lid 2 genoemde termijn van één jaar is ingediend. 
4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, daarom niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 november 2023.