ECLI:NL:TADRSGR:2023:228 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-521/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:228
Datum uitspraak: 06-11-2023
Datum publicatie: 08-11-2023
Zaaknummer(s): 23-521/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld jegens klager door na te laten om periodiek een urenspecificatie en kostenopgave te verstrekken. Ook heeft verweerster klager onvoldoende geïnformeerd over de (reële) kans van intrekking van de toevoeging op het moment van de verkoop van de woning met kenbare overwaarde. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 november 2023 in de zaak 23-521/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager
gemachtigde: [dhr. H]

over:

verweerster


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 9 december 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht over verweerster ingediend.
1.2    Op 25 juli 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K266 2022 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 oktober 2023. Daarbij waren klager, zijn gemachtigde en verweerster aanwezig. 
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van verweerster van 22 september 2023.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager heeft voor afwikkeling van de verbreking van de samenleving met zijn partner bijstand gezocht van verweerster.
2.3    In de (door klager en verweerster ondertekende) opdrachtbevestiging voor de (eerste) zaak is onder meer opgenomen:
“U hebt mij op 18 maart 2019 opdracht gegeven om voor u: het verbreken van de samenleving te regelen, met name voor de kinderen. (...)
Ik heb met u besproken dat u waarschijnlijk in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Ik baseer dit op basis van het belastbaar jaarinkomen dat u mij hebt genoemd van € 20.748,- en op het feit dat u hebt aangeven een financieel vermogen te hebben van € …. Ik zal daarom namens u een aanvraag voor een toevoeging indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Wanneer deze gesubsidieerde rechtsbijstand daadwerkelijk aan u wordt toegekend, ontvangt u van de Raad voor Rechtsbijstand bericht over de hoogte van de eigen bijdrage die u mij dient te betalen. (…) 
Ik heb met u besproken dat, wanneer u toch niet in aanmerking blijkt te komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand, ik de tijd die ik aan uw dossier heb besteed zal factureren tegen een uurtarief van € 200,-. Dit bedrag wordt verhoogd met BTW. 
Ik heb met u besproken dat wanneer mijn werk in dit dossier ertoe zal leiden dat u een omvangrijke financiële opbrengst krijgt (meer dan plm. € 10.000,-), dat uw toevoeging met terugwerkende kracht zal worden ingetrokken door de Raad voor Rechtsbijstand. Ook in dat geval zal ik de tijd die ik aan uw dossier heb besteed aan uw factureren tegen een uurtarief van € 200,-. Dit bedrag wordt verhoogd met BTW.
Ik heb met u besproken dat wij eenmaal per maand factureren. Dit betekent dat u maandelijks een factuur van mij zult ontvangen (…).”
2.4    Verweerster heeft voor deze (eerste) zaak een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: RvR). Deze toevoeging is op 26 maart 2019 toegekend (met nummer 3KJ2547).
2.5    Verweerster heeft een concept dagvaarding boedelverdeling opgesteld, waarin het onder meer gaat over de koopwoning van partijen die te koop is aangeboden. Deze dagvaarding is niet aangebracht.
2.6    In de (door klager en verweerster ondertekende) opdrachtbevestiging voor de tweede zaak is onder meer opgenomen:
“U hebt mij op 28 mei 2019 opdracht gegeven om voor u: uw belangen te behartigen m.b.t. zorgregeling en alimentatie voor de tweeling.”
Het vervolg van de opdrachtbevestiging is inhoudelijk vergelijkbaar met de onder 2.3 genoemde opdrachtbevestiging.
2.7    Verweerster heeft ook voor deze (tweede) zaak een toevoeging aangevraagd. Deze toevoeging is op 10 juni 2019 toegekend (met nummer 3KL6116). 
2.8    In juni en juli 2019 heeft klager verweerster per e-mail geïnformeerd over de verkoop van de woning. In juni 2019 heeft klager aan verweerster onder meer laten weten dat een bod is geaccepteerd. In juli 2019 heeft klager aan verweerster onder meer laten weten dat de voorlopige koopovereenkomst is getekend en dat de overdacht op 30 augustus 2019 zal zijn.
2.9    Verweerster heeft op 30 oktober 2019 een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van de kinderen. 
2.10    Op 17 september 2020 heeft verweerster de RvR om vergoeding gevraagd in de zaak met nummer 3KJ2547. Verweerster heeft onder resultaatbeoordeling ‘nee’ ingevuld bij de vraag of de (te) ontvangen geldsom of de hoogte van de vordering méér is dan € 10.000,-. Bij de aanvraag is een urenspecificatie van 12:48 uur gevoegd. 
2.11    Klager en de wederpartij hebben over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van de kinderen afspraken gemaakt en de rechtbank verzocht deze afspraken op te nemen in de beschikking. De rechtbank heeft dat gedaan in de beschikking van 21 oktober 2020. 
2.12    Op 26 oktober 2020 heeft verweerster de verkoopnota van de verkochte woning bij klager opgevraagd in verband met haar declaratie bij de RvR (inzake 3KJ2547). Klager heeft de verkoopnota (gedateerd op 30 augustus 2019) diezelfde dag verstrekt. Uit de nota volgt dat klager en zijn wederpartij ruim € 61.000,- aan overwaarde ontvingen.
2.13    Op 5 november 2020 heeft verweerster de RvR om vergoeding gevraagd in de zaak met nummer 3KL6116. Bij de aanvraag is een urenspecificatie van 36:24 uur gevoegd. 
2.14    Bij brief van 24 november 2020 heeft de RvR aan verweerster bericht dat de vergoedingsaanvraag in de zaak met nummer 3KL6116 wordt afgewezen, omdat voor deze zaak geen aparte toevoeging mocht worden aangevraagd, omdat het rechtsbelang nauw samenhangt met een andere toevoeging. In de brief is vermeld dat de werkzaamheden vallen onder het bereik van de eerder afgegeven toevoeging met kenmerk 3KJ2547.
2.15    Bij besluit van 18 januari 2021 heeft de RvR de toevoeging met nummer 3KJ2547 ingetrokken naar aanleiding van een zogeheten resultaatsbeoordeling. De RvR is van oordeel dat klager door de verkoop van de gezamenlijke woning een financieel resultaat heeft behaald dat boven de daarvoor gestelde grens ligt.
2.16    Verweerster heeft klager op 26 januari 2021 een factuur gestuurd voor een totaalbedrag van € 11.688,60 (inclusief btw). Bij de factuur is een urenspecificatie gevoegd (totaal 48:18 uur). Diezelfde dag heeft verweerster klager twee creditfacturen gestuurd (€ 291,- en € 345,-) voor de door klager betaalde eigen bijdragen.
2.17    Op 9 augustus 2021 heeft verweerster in een e-mail aan klager onder meer geschreven:
“De toevoeging 3KJ2547 is uitgegeven voor het eerste dossier en daarin is een boedelverdeling in een bodemprocedure opgesteld. Die procedure is echter niet gevoerd, omdat je daarmee wilde wachten totdat de regeling rond de tweeling rond was met [wederpartij]. Deze toevoeging is ingetrokken door de Raad voor Rechtsbijstand.
De toevoeging 3KL6116 is toegekend voor het tweede dossier en daarin is een procedure gevoerd om een zorgregeling voor de tweeling vast te laten leggen. Deze toevoeging is ook ingetrokken door de Raad voor Rechtsbijstand en de Raad is van mening dat de toevoegingen 3KL2547 en 3KL6116 zijn uitgegeven voor hetzelfde rechtsbelang. (…)
De specificatie die je hebt ontvangen, is voor de dossier I en II (…). In die specificatie is geen tijd opgenomen die besteed is aan het derde dossier. Een andere specificatie is er niet en een andere specificatie gaat er ook niet komen.”
2.18    Klager heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de RvR van 18 januari 2021. Het bezwaar is op 3 december 2021 ongegrond verklaard en het besluit is gehandhaafd.
2.19    Op 31 oktober 2022 heef de rechtbank het beroep van klager ongegrond verklaard. Klager heeft bij brief van 5 december 2022 bij de Raad van State administratief beroep ingesteld tegen de intrekking en samenvoeging van de toevoegingen 3KJ2547 en 3KL6116.
2.20    Verweerster heeft in haar antwoord op de klacht onder meer geschreven dat klager zich ontpopt als een ‘beroepsquerulant’ en dat klager nu zijn pijlen ook op verweerster heeft gericht. 

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a)    Verweerster heeft klager onvoldoende geïnformeerd over de vermogenstoets en de gevolgen daarvan voor een verleende toevoeging, waarbij de zaak inhoudelijk financieel resultaat bij verkoop woning betrof. 
b)    Verweerster heeft toevoegingen samengevoegd, die inhoudelijk geen relevantie hebben.
c)    Verweerster heeft geweigerd klager een urenspecificatie per toevoegingsnummer te overhandigen, terwijl klager daar herhaaldelijk op heeft aangedrongen.
3.2    Klager stelt dat de consequentie hiervan is dat hij een bedrag van € 11.000,- moet betalen aan verweerster. Klager is er door verweerster niet op gewezen dat toevoegingen kunnen worden samengevoegd, terwijl het samenvoegen grote gevolgen heeft gehad. 
3.3    Klager vindt het kwetsend en ongepast dat verweerster in haar antwoord op de klacht spreekt over ‘een beroepsquerulant’ en ‘pijlen richten’. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Toetsingskader
5.1    De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk dient te voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Nu binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden, toetst de raad of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80). 
5.2    Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de gedragsregels voor de advocatuur. Hoewel de tuchtrechter niet gebonden is aan de gedragsregels, kunnen die regels, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, wel van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.3    Gedragsregel 16 bepaalt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid en geschil, dient hij belangrijke afspraken schriftelijk aan de cliënt te bevestigen. In lid 3 van gedragsregel 16 is bepaald dat de advocaat ook integer en zorgvuldig handelt in financiële aangelegenheden en daarover een nauwgezette verantwoording aflegt aan de cliënt.
5.4    Gedragsregel 17 lid 2 bepaalt dat de advocaat er zorg voor draagt dat bij het aanvaarden van de opdracht duidelijke afspraken zijn gemaakt over het honorarium de doorbelasting van kosten en de wijze van declareren. 
Klachtonderdeel a) 
5.5    Het verwijt is allereerst dat verweerster klager onvoldoende heeft geïnformeerd over de vermogenstoets en de gevolgen daarvan voor een verleende toevoeging. De raad overweegt dat uit de opdrachtbevestigingen in beide zaken blijkt dat is bevestigd dat de toevoeging met terugwerkende kracht zal worden ingetrokken door de RvR in het geval er een omvangrijke financiële opbrengst (meer dan plm. € 10.000,-) is. In de opdrachtbevestigingen is opgenomen dat verweerster, in het geval van intrekking van de toevoeging, het uurtarief van € 200,- in rekening zal brengen. Klager erkent ook dat verweerster hem daarvan op de hoogte heeft gesteld. Daarmee heeft verweerster klager aanvankelijk voldoende geïnformeerd. 
5.6    Wel had het op verweersters weg gelegen om meer rekening te houden met de mogelijkheid van intrekking van een of meer toevoegingen. Vaststaat immers dat verweerster in de zomer van 2019 wist dat er sprake was van een eigen woning die verkocht zou worden en dat er hoogst waarschijnlijk sprake was van een overwaarde. Klager heeft verweerster onder meer geïnformeerd over de aanstaande overdracht op 30 augustus 2019. De raad gaat voorbij aan verweersters stelling dat zij door klager niet is geïnformeerd over de verkoopwaarde en/of de precieze omvang van de te ontvangen overwaarde. Verweerster had op het moment dat duidelijk was dat klager een aandeel had in een woning met een mogelijke overwaarde zelf bij klager moeten informeren naar het verkoopresultaat en de eventuele overwaarde, zodat zij klager toen (nogmaals) had kunnen wijzen op de (reële) kans van intrekking van de toevoeging en de concrete financiële gevolgen daarvan. Verweerster heeft klager in dat opzicht onvoldoende geïnformeerd en klachtonderdeel a is in zoverre gegrond. 
Klachtonderdeel b)
5.7    Dit verwijt ziet op het samenvoegen van de toevoegingen. Verweerster heeft terecht gesteld dat niet zij, maar de RvR heeft besloten tot het samenvoegen van de toevoegingen. Op dit punt valt verweerster dan ook geen verwijt te maken. 
5.8    Voor zover klager stelt dat verweerster hem had moeten voorlichten over de mogelijkheid en gevolgen van samenvoeging van toevoegingen door de RvR, geldt dat verweerster onbetwist heeft gesteld dat het risico van samenvoeging op het moment van het aanvragen van de toevoegingen en uitvoeren van de werkzaamheden (in 2019) in de praktijk niet of nauwelijks aan de orde was. Dat zij klager niet op de hoogte heeft gesteld van de mogelijkheid van samenvoeging, is dan ook niet onbetamelijk, want het risico van samenvoeging was destijds voor verweerster onvoldoende voorzienbaar. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel c) 
5.9    Dit verwijt ziet op de urenspecificaties van verweerster. Klager stelt dat verweerster heeft geweigerd om urenspecificaties per toevoegingsnummer te overhandigen, terwijl klager daar om heeft gevraagd. Dat klager (herhaaldelijk) aan verweerster om urenspecificaties heeft gevraagd, kan de raad niet vaststellen. 
5.10    Wel had verweerster klager in een eerder stadium urenspecificaties of kostenopgaves moeten sturen. Verweerster heeft erop gewezen dat het in de praktijk niet gebruikelijk is, en voor de cliënt alleen maar verwarrend werkt, dat/wanneer een advocaat in een toevoegingszaak toch steeds urenspecificaties toezendt. In dit geval was er echter sprake van een zaak waarin vrijwel direct duidelijk was, althans redelijkerwijs had kunnen zijn, dat klager een aandeel in een woning met een waarschijnlijke overwaarde had, die zou worden verkocht. Er was dus in deze specifieke zaak een voorzienbare reële kans dat de verleende toevoeging zou worden ingetrokken en klager de bedongen vergoeding op uurbasis aan verweerster zou moeten betalen. De raad overweegt dat in een dergelijke situatie van een zorgvuldig optredende advocaat mag worden verlangd dat hij de cliënt tijdig en schriftelijk op de mogelijkheid van de intrekking van de toevoeging wijst en vervolgens de cliënt periodiek een urenspecificatie en kostenopgave verstrekt, zodat de cliënt de gelegenheid krijgt om zijn eigen afweging te maken omtrent de financiële risico’s bij het doorzetten van de zaak (HvD 21 november 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:213). Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster klager voor het eerst op 26 januari 2021 een urenspecificatie heeft gestuurd, gelijktijdig met haar factuur. Daarmee heeft verweerster niet voldaan aan de op haar rustende verplichting om klager periodiek een urenspecificatie en kostenopgave te verstrekken. Had verweerster hieraan voldaan, dan had klager ook de door hem gewenste specificatie per zaak gekregen. Klager heeft ter zitting ook verduidelijkt dat zijn klacht (niet zozeer ziet op het feit dat hij verweerster heeft moeten betalen voor haar werkzaamheden maar) erop ziet dat hij opeens met een hoge nota is geconfronteerd waarop hij niet had geanticipeerd. De raad is van oordeel dat verweerster dan ook tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klager. In zoverre is ook dit klachtonderdeel gegrond. 
Tot slot
5.11    Voor zover klager ook klaagt over de door verweerster in haar antwoord op de klacht ingenomen stelling dat klager zich (onder meer) als beroepsquerulant ontpopt, geldt dat dit in dit geval niet onbetamelijk is. Ook uitingen van advocaten worden beschermd door het grondrecht op vrijheid van meningsuiting als gegarandeerd in artikel 10 van het EVRM. In het kader van haar antwoord op de klacht zijn de door klager genoemde uitlatingen van verweerster niet zodanig onbetamelijk dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen gesproken kan worden. 

6    MAATREGEL
6.1    Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld jegens klager door na te laten om periodiek een urenspecificatie en kostenopgave te verstrekken. Ook heeft verweerster klager onvoldoende geïnformeerd over de (reële) kans van intrekking van de toevoeging op het moment van de verkoop van de woning met kenbare overwaarde. 
6.2    De raad is van oordeel dat een waarschuwing een passende maatregel is. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e lid 5 van de Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door te geven.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerster dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klachtonderdelen a en c deels gegrond en voor het overige ongegrond;
-    verklaart klachtonderdeel b ongegrond;
-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. E.A.L. van Emden en W. Knoester, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 november 2023.