ECLI:NL:TADRSGR:2023:224 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-233/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:224 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-11-2023 |
Datum publicatie: | 08-11-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-233/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Verweerder heeft volhard in zijn weigering het dossier aan klager te verstrekken, waarbij hij zich ten onrechte heeft beroepen op zijn retentierecht. Ook heeft verweerder daarbij de voorwaarde gesteld dat klager zijn tuchtklacht tegen verweerder moest intrekken. Toen klager verweerder aansprakelijk stelde, heeft verweerder geweigerd de aansprakelijkstelling door te sturen aan zijn verzekeraar. Verweerder heeft daarmee onzorgvuldig en onprofessioneel gehandeld, de belangen van klager geschaad en het vertrouwen in de advocatuur beschaamd. Tuchtrechtelijk verleden. Vier weken schorsing onvoorwaardelijk. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 november 2023 in de zaak 23-233/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 2 februari 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 29 maart 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K027 2023 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 september 2023. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met
12 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van verweerder
van 14 april 2023.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager stelt letsel te hebben opgelopen bij een bedrijfsongeval in of omstreeks
september 2018 en hij heeft in dat verband bijstand gezocht van onder meer verweerder.
2.3 Op 25 maart 2022 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend (bekend
onder nummer K078 2022 / 22-823/DH/DH). De klacht is op 16 januari 2023 mondeling
behandeld door de Raad van Discipline. Uit het proces-verbaal van de zitting volgt
dat verweerder onder meer heeft verklaard:
“U vraagt mij naar mijn voorstel om het dossier te verstrekken in ruil voor intrekking
van de klacht. Ik heb geprobeerd klager te bewegen om de klacht in te trekken. Ik
heb hem wel de belangrijkste stukken gegeven. (…)
U vraagt mij wat ik vind van mijn eigen voorwaarden voor het verstrekken van het dossier.
Ik antwoord dat het gewoon een onderhandeling is. Het is geen chantage.”.
2.4 Klagers begeleider heeft verweerder verzocht om teruggave van klagers dossier.
In reactie daarop heeft verweerder op 26 januari 2023 aan de begeleider onder meer
geschreven:
“Zoals telefonisch toegelicht wordt er op dit moment een beroep gedaan op het retentierecht.
Met andere woorden, op dit moment staan er kosten open van [X] Advocaten (eigen bijdrage
en griffierechten) maar ook de kosten van [X] Letselschade te [plaats]. Wat deze kosten
zijn kan ik nu niet overzien maar zal niet minder zijn dan EUR 1000.
De heer [klager] heeft zoals u weet een klacht ingediend tegen ondergetekende. Ik
ga er nu al vanuit dat zijn klacht, al dan niet deels, gegrond wordt verklaard. Dit
zou betekenen dat wij een boete dienen te betalen aan de Orde van Advocaten (dus niet
aan de heer [klager]) in de grootte van EUR 1000-2000. Wel dienen wij aan hem dan
de door hem reeds betaalde griffierechter van EUR 50 te vergoeden. (…)
Uiteraard begrijp ik dat de heer [klager] zijn dossier wil om deze zaak dan weer door
te zetten bij een andere advocaat.
Zowel ondergetekende als mijn collega uit [plaats] zijn bereid afstand te doen van
het retentierecht en dus tot afgifte van het dossier indien de heer [klager] zijn
klacht intrekt en de Raad de klacht ook als ingetrokken beschouwd en in zoverre dus
niet meer verder in behandeling neemt. Het intrekken kan nog tot 20 februari a.s.
omdat in die week de Raad van Discipline uitspraak zal doen.
Als de heer [klager] zijn klacht intrekt worden ook de tot op heden gemaakte kosten
van rechtsbijstand van ondergetekende en mijn collega(‘s) uit [plaats] kwijtgescholden.
Hij hoeft ons dus niets meer te betalen. Daarnaast ben ik tevens bereid om de griffierechter
van EUR 50 die hij heeft betaald aan hem te vergoeden. Hierna verlenen partijen elkaar
finale kwijting en hebben dan niets meer van elkaar te vorderen zowel in financiële
als tuchtrechtelijke zin.
Dit is de snelste manier om zijn dossier tot zijn beschikking te krijgen en elders
voort te zetten.”
2.5 De begeleider heeft op 27 januari 2023 per e-mail aan verweerder onder meer
geschreven:
“Dhr geeft aan in het gesprek dat hij niet akkoord gaat met het intrekken van de klacht.
De reden hiervan is dat de klacht gegrond is en dhr niet tevreden is over de dienstverlening.
Zoals eerder benoemt aan de telefoon eist dhr zijn dossier dat ingetrokken is op,
zodat dit door zijn nieuwe advocaat opgepakt kan worden. Indien dit dossier niet vrijgegeven
wordt, zal dhr verdere juridische stappen ondernemen en volgt er dus een nieuwe procedure
of een nieuwe klacht. Tevens heb ik gevraagd om een factuur met daarbij een specificatie
van alle kosten die volgens u gemaakt zijn voor het dossier. Deze ontvangen wij ook
graag. Nogmaals wil ik benadrukken dat het ‘gijzelen’ van het dossier of zoals u benoemt
‘het roepen op het retentierecht’ niet bijdraagt aan het betalen van uw factuur, omdat
dhr geld nodig heeft voor het betalen van facturen en dit geld afkomstig komt van
het behandelen van het dossier.”
2.6 Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:
“Zijn klacht bevatte ook het afgeven van het dossier (…) Tijdens de zitting is al
medegedeeld dat hier niks mee zal worden gedaan door de Raad en nogmaals een klacht
zal dan sowieso. Juridisch wordt er een beroep gedaan op het retentierecht dus daar
zal [klager] ook niets mee bereiken.
Met de mededeling dat het “gijzelen” niet zal bijdragen aan het betalen van de nota’s
levert bij ons in ieder geval niet de overtuiging op om mee te werken. Ook wanneer
het dossier wordt vrijgegeven is er geen garantie dat de kosten zullen worden betaald.
U geeft al aan dat de heer [klager] geen geld heeft om te betalen dus dan voel ik
ook niet de noodzaak om de nota’s met u te delen (noch zijn letselschadedossier).
Mijn collega van [X] Letselschade BV te [plaats] heeft 3 jaar in het dossier gezeten
met veel correspondentie, u zult dus denk ik wel begrijpen dat er substantiële werkzaamheden
zijn verricht. Derhalve zal hij niet zondermeer instemmen met het vrijgeven van het
dossier zonder enige tegenprestatie.
De enige optie voor hem, en mijns inziens redelijke optie, is instemmen met mijn eerder
gedane voorstel.”
2.7 Op 2 februari 2023 heeft klager een (tweede) klacht ingediend, bestaande uit
klachtonderdeel a.
2.8 Op 27 februari 2023 heeft de Raad van Discipline beslist op de (eerste) klacht
van klager. De klacht is in alle onderdelen gegrond verklaard en aan verweerder is
een schorsing in de uitoefening van de praktijk opgelegd voor de duur van 8 weken,
waarvan 4 weken voorwaardelijk. In de beslissing is onder meer opgenomen:
“Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Het lukt klager niet om contact met verweerder te krijgen. (…)
b) Verweerder houdt klager niet op de hoogte van de stand van zaken van het dossier.
(…)
c) Klager krijgt zijn dossier niet terug van verweerder. (…)
Klachtonderdeel c)
Verweerder had het dossier aan klager moeten verstrekken
6.11 Naar het oordeel van de raad is verweerder gehouden om het dossier aan klager
te verstrekken, zeker omdat klager daarom heeft verzocht. Bij dit oordeel is van doorslaggevend
belang dat, zoals hiervoor is vastgesteld, niet is gebleken dat verweerder aan klager
informatie heeft verstrekt.
6.12 De raad is van oordeel dat verweerder ook verantwoordelijk kan worden gehouden
voor het verstrekken van het dossier dat de heer B heeft opgebouwd. (…)
6.13 Verweerder is ook hier tekortgeschoten jegens klager. Klachtonderdeel c is
gegrond.
De beslissing is niet onherroepelijk: verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen
deze beslissing.
2.9 Op 28 februari 2023 heeft klager in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven:
“Ook hou ik u aansprakelijk voor de schade die ik door u heb geleden als gevolg van
uw ernstige beroepsfout.
Ik verzoek u om mijn aansprakelijkstelling door te geven aan uw beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar
en mij hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen.”
2.10 Verweerder heeft diezelfde dag als volgt gereageerd:
“Ten eerste de uitspraak is nog niet onherroepelijk.
Ten tweede waardoor heb jij schade opgelopen?
Ten derde wat is de schade?”
2.11 Klager heeft diezelfde dag laten weten dat hij dit liever met klagers verzekeraar
bespreekt. Ook heeft hij gevraagd of verweerder het gaat doorzenden of dat klager
weer een klacht zal indienen.
2.12 Verweerder heeft diezelfde dag laten weten dat hij een eigen risico heeft
bij de verzekering en dus eerst moet weten waar de schade uit bestaat alvorens hij
kan beslissen om het door te zenden.
2.13 Klager heeft daarop geantwoord:
“Laat maar zitten, ik ga weer klacht indienen. Jij hebt nog steeds niet geleerd van
je fouten.”
2.14 Verweerder heeft diezelfde dag geantwoord: “Prima”.
2.15 Op 28 februari 2023 heeft klager zijn klacht aangevuld met de klachtonderdelen
b en c.
2.16 Op 21 maart 2023 heeft klager een klacht over dhr. B ingediend. In reactie
daarop heeft verweerder op 23 maart 2023 aan klager geschreven:
“Ik zal uw klacht en verzoek neerleggen bij [dhr. B] en ervoor proberen te zorgen
dat u volgende week een kopie van het dossier ontvangt.”
2.17 Op 24 maart 2023 (om 12:19 uur) heeft verweerder de aansprakelijkstelling
van klager bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar gemeld.
2.18 Op 24 maart 2023 (om 15:21 uur) is de visie van de deken aan partijen gezonden.
2.19 Verweerder heeft daarop gereageerd en geschreven:
“Er was al aan de heer [klager] toegezegd dat hij zijn dossier zal ontvangen en de
aansprakelijkstelling was al aangemeld bij mijn verzekeraar.”
2.20 Op 24 maart 2023 (om 19:00 uur) heeft verweerder aan klager onder meer geschreven:
“Bijgaand ontvang je je dossier.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft wederom tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij weigert
klagers dossier terug te geven en in reactie op klagers verzoek om teruggave van het
dossier de voorwaarde heeft gesteld dat klager zijn klacht (met kenmerk K078 2022)
bij de Raad van Discipline moet intrekken.
b) Verweerder heeft zelfs na de beslissing van de Raad van Discipline, waaruit
blijkt dat hij het dossier aan klager moet geven, geweigerd klagers dossier terug
te geven.
c) Verweerder heeft geweigerd klagers aansprakelijkstelling door te sturen naar
zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering.
3.2 Klager stelt dat hij niet weet wat er openstaat bij verweerder en dat hij nimmer
een factuur heeft ontvangen. Hij begrijpt dan ook niet hoe verweerder zich op zijn
retentierecht kan beroepen. Klager is van mening dat verweerder misbruik maakt van
de situatie door te vragen de klacht in te trekken en dan pas het dossier aan klager
af te geven. Klager is verder van mening dat verweerder zelfs de oordelen van de Raad
van Discipline aan zijn laars lapt.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid klacht
5.1 Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de klachten die
zien op de teruggave van het dossier niet-ontvankelijk zijn, omdat deze al in de eerdere
procedure zijn aangekaart en ook bij de Raad van Discipline zijn besproken. Verweerder
stelt dat de raad het verzoek om dossierteruggave al heeft beoordeeld. Het ne bis
in idem-beginsel is van toepassing volgens verweerder. Dit verweer is kennelijk gericht
tegen de klachtonderdelen a en b.
5.2 De raad overweegt dat in het tuchtrecht het ne bis in idem-beginsel geldt.
Dit beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging
van een advocaat waarover de tuchtrechter al heeft geoordeeld. Daarnaast verzet het
beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een
bepaald feitencomplex betreft of een bepaalde oorsprong heeft, wordt geconfronteerd
met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex.
Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers
op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld is. Dit kan slechts anders
zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan
de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht
niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.
5.3 De raad is van oordeel dat klager ontvankelijk is in zijn klachten. Duidelijk
is dat klager in zijn eerste klacht onder meer heeft geklaagd over het feit dat hij
zijn dossier niet terugkreeg van verweerder. In deze (tweede) klacht heeft klager
echter geklaagd over de herhaalde weigering in combinatie met de door verweerder gestelde
voorwaarde(n). Daarover heeft klager niet eerder geklaagd. Indien verweerder de zaak
naar aanleiding van klagers eerste klacht had geregeld, had klager geen tweede klacht
hoeven indienen. Hoewel de door verweerder gestelde voorwaarden op de zitting van
de Raad van Discipline van 16 januari 2023 wel zijn besproken, maken zij geen onderdeel
uit van de eerste klacht. In de beslissing van de Raad van Discipline van 27 februari
2023 zijn deze voorwaarden ook niet betrokken. Overigens is deze beslissing nog niet
onherroepelijk.
5.4 Het verwijt onder klachtonderdeel b ziet op verweerders handelen c.q. nalaten
in de periode na de beslissing van 27 februari 2023. Ook hierover is nog niet eerder
beslist door de tuchtrechter.
Beoordeling klachtonderdelen a en b
5.5 De raad overweegt dat beide klachtonderdelen zien op de herhaalde weigering
van verweerder om klagers dossier te verstrekken. Voorop staat dat als een (voormalig)
cliënt van een advocaat om afgifte van een afschrift van het dossier vraagt, die advocaat
volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline in beginsel gehouden is dat
aan de cliënt te verstrekken. Is de declaratie van de advocaat niet voldaan, dan kan
de advocaat zich op zijn retentierecht beroepen. Een advocaat dient behoedzaam van
dat recht gebruik te maken.
5.6 Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij inmiddels aan de beide verzoeken
van klager (dossier teruggave en melding bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar)
voldaan heeft. Hij heeft enerzijds verklaard dat hij in de overtuiging was dat hij
terecht een beroep deed op het retentierecht. Anderzijds heeft hij ook verklaard dat
hij achteraf gezien misschien beter het dossier direct had kunnen afgeven en de financiën
anders had moeten regelen. Verweerder heeft verklaard dat hij het niet weer zo zou
doen.
5.7 De raad overweegt dat het verwijt (onder a) ziet op de door verweerder in januari
2023 gestelde voorwaarde voor teruggave van het dossier, te weten dat klager zijn
klacht zou intrekken alvorens het dossier zou worden teruggegeven. Verweerder heeft
daarbij een beroep gedaan op zijn retentierecht. Verweerders beroep op het retentierecht
is niet te toetsen, omdat hij geen facturen heeft overgelegd die door klager onbetaald
zouden zijn gelaten. Dat die facturen door verweerder in het hoger beroep in de andere
tuchtzaak zijn overgelegd, zoals verweerder stelt, kan hem niet baten. Hij heeft die
facturen in de onderhavige zaak niet overgelegd en de raad kan daar dus geen rekening
mee houden. Wat overblijft is een niet onderbouwde weigering van verweerder om het
dossier aan klager terug te geven. In de gegeven situatie was er voor verweerder geen
grond om het dossier onder zich te houden.
5.8 De raad acht het kwalijk dat verweerder intrekking van de (eerste) tuchtklacht
als voorwaarde heeft gesteld voor verstrekking van het dossier aan klager. Het stellen
van een dergelijke voorwaarde is ongepast, onprofessioneel en onbetamelijk. Dat het
dossier inmiddels is verstrekt, maakt dit alles niet anders. Klachtonderdeel a is
dan ook gegrond.
5.9 Hoewel de beslissing van 27 februari 2023 nog niet onherroepelijk is, had het
voor verweerder aanleiding moeten zijn om ofwel over te gaan tot verstrekking van
het dossier aan klager, ofwel de betreffende facturen te overleggen. Verweerder heeft
echter beide verzoeken geweigerd. De raad acht ook dat onzorgvuldig en klachtwaardig.
Ook klachtonderdeel b is daarom gegrond.
Beoordeling klachtonderdeel c
5.10 Het verwijt is dat verweerder geweigerd heeft klagers aansprakelijkstelling
door te sturen aan zijn aansprakelijkheidsverzekeraar.
5.11 Verweerder heeft gesteld dat de klacht hierover prematuur is en dat klager
de aansprakelijkstelling eerst dient te concretiseren, voordat verweerder deze moet
doorzenden. Verweerder heeft de aansprakelijkstelling overigens alsnog gemeld aan
zijn verzekeraar.
5.12 De raad overweegt dat in artikel 6:24 lid 1 van de Verordening op de advocatuur
(Voda) is opgenomen dat de advocaat adequaat is verzekerd ter zake van het risico
van zijn beroepsaansprakelijkheid. Uit de toelichting blijkt dat het doel van deze
regel is om het publiek tot op zekere hoogte waarborg te bieden dat iedere advocaat
voldoende verhaal biedt in geval van schade door een beroepsfout. De advocaat kan,
zo blijkt uit vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, aan die waarborgfunctie
in ieder geval voldoen door de (vermeend) benadeelde desgevraagd de gegevens van de
beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te geven, bijvoorbeeld door toezending van een
kopie van de melding van de betreffende claim aan de verzekeraar. Een advocaat dient
de aansprakelijkstelling onverwijld te melden aan de verzekeraar, ongeacht de waarschijnlijkheid
dat de aansprakelijkstelling zal leiden tot vergoeding van schade door die verzekeraar.
Bij nalaten van een tijdige melding kan de dekking onder de verzekering komen te vervallen.
Van een advocaat mag daarnaast worden verwacht dat hij de naam en adresgegevens van
zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en het polisnummer aan zijn cliënt doorgeeft
direct nadat deze daarom verzoekt (zie HvD 20 april 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:66).
5.13 Duidelijk is dat verweerder de aansprakelijkstelling van klager niet onverwijld
bij zijn verzekeraar heeft gemeld. Ook heeft hij klager niet onverwijld de gegevens
van zijn verzekeraar verstrekt. Dat de aansprakelijkstelling van klager algemeen van
aard was, doet daar niet aan af. Klagers aansprakelijkstelling volgde bovendien op
de beslissing van 27 februari 2023 en daarmee was overigens wel voldoende duidelijk
waar de aansprakelijkstelling op zag. Verweerder heeft ook hier onzorgvuldig en onbetamelijk
gehandeld. Ook klachtonderdeel c is gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft niet gehandeld zoals van redelijk bekwaam en redelijk handelend
advocaat mag worden verwacht. Verweerder heeft volhard in zijn weigering het dossier
aan klager te verstrekken, waarbij hij zich ten onrechte heeft beroepen op zijn retentierecht.
Ook heeft verweerder daarbij de voorwaarde gesteld dat klager zijn tuchtklacht tegen
verweerder moest intrekken. Toen klager verweerder aansprakelijk stelde, heeft verweerder
geweigerd de aansprakelijkstelling door te sturen aan zijn verzekeraar. Verweerder
heeft daarmee onzorgvuldig en onprofessioneel gehandeld, de belangen van klager geschaad
en het vertrouwen in de advocatuur beschaamd.
6.2 De raad stelt vast dat verweerder eerder met de tuchtrechter is aanraking is
gekomen. Aan verweerder zijn eerder een waarschuwing en berispingen opgelegd. Deze
kwestie heeft bovendien grote samenhang met de kwestie onder zaaknummer 22-823/DH/DH.
De beslissing in die zaak is echter nog niet onherroepelijk.
6.3 Gelet op het bovenstaande acht de raad de maatregel van een onvoorwaardelijke
schorsing in de uitoefening van de praktijk van vier weken passend en nodig.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden
binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 4 (vier) weken
op;
- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze
beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden
schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd
maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd
dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven];
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. B.F. van Noort, D.G.M. van den Hoogen, G. Sarier en F.G.L. van Ardenne, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 november 2023.