ECLI:NL:TADRSGR:2023:220 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-516/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:220
Datum uitspraak: 30-10-2023
Datum publicatie: 30-10-2023
Zaaknummer(s): 23-516/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Tuchtrechtelijk aanrekenen van gedragingen aan:, subonderwerp: Kantoorgenoot
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Verweerster heeft haar cliënte bij de Geschillencommissie Zorg onzorgvuldig en in strijd met de aan haar te stellen zorgvuldigheidseisen gehandeld. Het intern overdragen van de zaak doet er niet aan af dat verweerster verantwoordelijk was voor de zaak van klager. Verweerster heeft de zaak ook niet voldoende onderbouwd. Het indienen van enorme hoeveelheden producties, zonder leeswijzer en door op een aantal punten te verwijzen naar producties is daarvoor niet voldoende. Met haar opstelling door geen bespreking in te willen plannen, is verweerster voorbijgegaan aan de belangen van haar cliënt. Dat zij klager op toevoegingsbasis bijstond en dus efficiënt met haar tijd om moest gaan, vormt daar geen rechtvaardiging voor. Verweerder heeft klager bovendien onjuist geïnformeerd over de mogelijkheid om nadere stukken in te dienen. Schorsing van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 oktober 2023 in de zaak 23-516/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 11 januari 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht over verweerster ingediend.
1.2    Op 24 juli 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2023/52 kh/mvdw van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 september 2023. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 37. Ook heeft de raad kennisgenomen van de door klager op 6, 13 en 23 augustus 2023 en de door verweerster op 5 en 18 september 2023 nagezonden e-mails/stukken. 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Verweerster heeft klager medio 2021 bijgestaan als benadeelde partij in een strafzaak tegen een medewerkster van zorginstelling [naam]. Klager heeft aangifte van bedreiging gedaan tegen deze medewerkster. 
2.3    Het openbaar ministerie heeft besloten naar aanleiding van de aangifte door klager geen vervolging in te stellen. Verweerster heeft beoordeeld of tegen deze beslissing een klachtprocedure zinvol zou zijn en geconcludeerd dat dat niet het geval was.
2.4    Verweerster heeft de klachten van klager over [zorginstelling] voorgelegd aan de Ombudsman [gemeente], die haar op 28 juli 2021 heeft laten weten niet bevoegd te zijn van die klachten kennis te nemen. Vervolgens heeft verweerster zonder overleg met klager op 10 augustus 2021 namens klager een klacht ingediend bij de Geschillencommissie Zorg (hierna: de Gechillencommissie). Daarvan heeft zij klager per mail van dezelfde dag op de hoogte gesteld.
2.5    In haar klachtbrief d.d. 10 augustus 2021 heeft verweerster voor de aan [zorginstelling] verweten gedragingen verwezen naar het bijgevoegde proces-verbaal van aangifte door klager. De laatste zin van haar klacht luidt:
“Ik ben mij er van bewust dat de informatie die nu aan u is verstrekt erg summier is. Als u meer informatie nodig heeft ben ik uiteraard bereid het nodige te verstrekken.”
2.6    Klager en zijn vader hebben verweerster hierna herhaaldelijk verzocht om een bespreking met klager (bijvoorbeeld per e-mails d.d. 16 januari 2022, 5 mei 2022, 11 mei 2022, 12 mei 2022, 18 mei 2022, 19 mei 2022 en 30 mei 2022). Verweerster heeft steeds aangegeven daarmee te willen wachten tot de datum voor de zitting bekend was (bijvoorbeeld per e-mails d.d. 18 januari 2022, 1 maart 2022, 19 april 2022, 11 mei 2022 en 31 mei 2022).
2.7    Per e-mail van 10 mei 2022 heeft klager aan verweerster – voor zover van belang - het volgende bericht:
“Ik heb u stukken toegestuurd u zou er nog naar kijken deze week, zo u na het inzien ervan deze willen toesturen ook naar de Geschillencommissie ook?
Deze documenten/verklaringen zijn belangrijk aangezien [zorginstelling] veel ontkent.
Ook om schade aan te kunnen tonen, en te kunnen aantonen wat er is gebeurd.
Tot zover is in het dossier alleen mijn aangifte opgenomen dacht ik. (…)
Ik heb gelezen dat bij de Geschillencommissie de uitspraak bindend is en geen beroep kan worden gevoerd, kunnen wij dan nog wel naar de rechter gaan, tuchtcollege?
Ik zou overigens goed beslagen ten ijs willen komen en daardoor niet op het laatste moment willen afspreken.
Ik zou graag een goede voorbereiding willen hebben met u.
Mijn documenten moeten dan ook echte aan de zaak bij de Geschillencommissie toe worden gevoegd. Eerder dan 5 dagen voor de zitting denk ik dan ook?”
2.8    De datum voor de mondelinge behandeling was aanvankelijk bepaald op 11 mei 2022. Op verzoek van verweerster heeft de Geschillencommissie laten weten dat voor de zitting van 11 mei 2022 uitstel wordt verleend en dat een nieuwe datum nog zou worden doorgegeven. Verweerster heeft klager van dit uitstel per mail van 11 mei 2022 op de hoogte gesteld. In die mail heeft zij klager – voor zover van belang – voorts het volgende medegedeeld:
“Er kunnen geen stukken meer aan het dossier worden toegevoegd. Nu niet en ook niet op de zitting. Het complete dossier zoals jij aan mij hebt toegestuurd is bij De Geschillencommissie. (..)
De uitspraak van De Geschillencommissie is inderdaad bindend. De Geschillencommissie is een tuchtcollege voor zorgverlenende instanties. Als er eenmaal een uitspraak is gedaan blijft het dan ook zo. Een gang naar de Rechter is dan niet meer mogelijk.”
2.9    Per e-mail van 12 mei 2022 heeft klager aan verweerster – voor zover van belang – het volgende bericht:
“(…) Ik heb opgezocht en bij de Geschillencommissie Zorg (…) kunnen we 5 dagen van tevoren nog stukken inleveren gelukkig, dus als de laatste stukken niet zij toegevoegd zou ik zeggen dat we dat snel moeten doen.
Kunt u mij toesturen wat bij de commissie ligt zo kan ik snel doornemen wat er eventueel nog ontbreekt. Zo kan ik er ook op voorbereiden. (…)
Ik zou graag met u op korte termijn willen afpreken (…). Ik zou dan graag zeker een week vantevoren met u willen afspreken. Ik wil een stap verder komen in mijn voorbereiding wat punten z.s.m. met u bespreken.
Ik wil graag de tactiek bespreken met U, wat ik wel kan zeggen wat niet etc. En of er nog documenten bij moeten etc.”
2.10    Per brief van 8 juli 2022 heeft de Geschillencommissie aan verweerster bericht dat de mondelinge behandeling zal plaatsvinden op 26 augustus 2022 tussen 10.00 en 13.00 uur. Omdat verweerster op die datum verhinderd was heeft zij klager op 11 juli 2022 gevraagd of hij een nader uitstel wilde of dat hij wilde dat een collega met hem naar de zitting zou gaan. Klager heeft in reactie daarop zijn ongenoegen over de gang van zaken geuit en laten weten eerst een gesprek met verweerster te willen. 
2.11    Per e-mail van 26 juli 2022 heeft verweerster – voor zover van belang – aan klager het volgende bericht:
“Zoals ik heb aangegeven zal ik zelf wegens verplichtingen elders op 26 augustus a.s. niet beschikbaar zijn en heb ik de keuze aan jou gelaten of er een uitstel moet worden gevraagd of dat een kantoorgenoot de mondelinge behandeling overneemt. Ik heb daar op geen andere reactie van je ontvangen dan dat je geen antwoord krijgt op je vragen. (…)
De tijd verstrijkt en ook een kantoorgenoot zal tijd en energie moeten steken met het doorlezen van het dossier en het is maar de vraag of de Geschillencommissie een tweede uitstelt verleent nu zonder dringende reden.
Nu er klaarblijkelijk geen vertrouwensband meer is, ben ik genoodzaakt de zaak in ieder geval intern over te dragen om jouw belangen te waarborgen. (…)
Er is uiteraard altijd de mogelijkheid het dossier extern over te dragen, maar dat lijkt mij niet verstandig aangezien er nog maar vier en een halve week resteren tot aan de mondelinge behandeling. (…)
Het is spijtig dat het gevraagde uitstel ertoe heeft geleid dat er het gevoel van onvoldoende bijstand is ontstaan. Dat gevoel kan ik niet bij je wegnemen en dat is ook de reden dat het dossier intern wordt overgedragen.
De opvolgend advocaat zal zo spoedig mogelijk contact met je opnemen.”
2.12    Op 15 augustus 2022 heeft de kantoorgenoot van verweerster die de zitting op 26 augustus 2022 zou bijwonen, mr. E, per post 87 producties (totaal 352 pagina’s) bij de Geschillencommissie ingediend. Daarbij is wel een inhoudsopgave maar geen leeswijzer gevoegd.
2.13    Op 26 augustus 2022 heeft de mondelinge behandeling bij de Geschillencommissie plaatsgevonden. Verweerster was op die datum verhinderd. Haar kantoorgenoot mr. E. heeft de zitting in haar plaats bijgewoond. Ook klager was daarbij aanwezig. 
2.14    Op 16 september 2022 heeft de Geschillencommissie bij wijze van bindend advies uitspraak gedaan; de klachten van klager zijn ongegrond verklaard en het door hem gevorderde is afgewezen. In deze beslissing is verweerster als advocaat van klager vermeld en is – voor zover van belang – het volgende overwogen:
“De commissie merkt vooraf op dat de kantoorgenoot van de advocaat namens de client een groot aantal producties heeft overgelegd, zonder verwijzing naar de diverse onderdelen van de klacht. Ter zitting heeft hij de klachtonderdelen herhaald en daarbij weliswaar op een aantal punten verwezen naar producties maar niet de specifieke onderdelen uit die producties terwijl die producties op zich omvangrijk zijn. De commissie acht dit onvoldoende ter onderbouwing van de diverse klachtonderdelen.
De commissie merkt voorts op dat de client zich ter zitting ook heeft beklaagd over de bejegening van hem door de zorgaanbieder. Nu deze bejegening geen onderdeel was van de oorspronkelijke klacht, zal de commissie hierop niet nader ingaan. (…) De commissie merkt daarbij op dat van (de kantoorgenoot van) de advocaat van de client verwacht had mogen worden de client beter te ondersteunen bij het formuleren van zijn klacht en de onderbouwing daarvan.
De commissie overweegt in dit verband verder dat zij de zorgaanbieder niet ter verantwoording kan roepen zoals de client zou willen. Zij kan slechts een uitspraak doen over het al dan niet gegrond zijn van de klachtonderdelen die de client aan haar heeft voorgelegd. (…)
Gelet op het hiervoor overwogene komt de commissie tot de conclusie dat geen sprake is van een (toerekenbare) tekortkoming van de zorgaanbieder in het nakomen van de zorgovereenkomst en dat de klacht van de client in al haar onderdelen ongegrond moet worden verklaard. Er is daarom geen grond voor toekenning van de door de client verlangde materiele en immateriële schadevergoeding en/of voor terugkeer van de client naar de zorgaanbieder. De daartoe strekkende verzoeken van de cliënten zullen dan ook worden afgewezen.” 

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij:
a)    zijn belangen onvoldoende en op onzorgvuldige wijze heeft behartigd;
b)    hem geen mogelijkheid heeft geboden om een afspraak met haar te maken om de stukken door te nemen en de zitting voor te bereiden;
c)    hem onjuiste informatie heeft verstrekt;
d)    de door hem opgestelde productie met verwijzingen om zijn klachtonderdelen te onderbouwen niet heeft gebruikt;
e)    geen antwoord heeft gegeven op door hem gestelde vragen;
f)    zijn post via de reguliere post verzond;
g)    in de procedure bij de Geschillencommissie niet heeft verwezen naar de bewijsstukken. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft zij onder meer een takenoverzicht van de behandeling van het dossier van klager overgelegd waaruit blijkt dat het dossier niet heeft stilgelegen. 
4.2    De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 van de Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals met betrekking tot het procesrisico en het kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort onder meer het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de client daarover. De client dient door de advocaat gewezen te worden op wat in zijn zaak de proceskansen en -risico’s zijn. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De hiervoor bedoelde professionele standaard veronderstelt voorts een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De advocaat draagt de volledige verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de opdracht en is gehouden de aan hem toevertrouwde belangen partijdig, onafhankelijk en met de nodige voortvarendheid te behartigen. 
Klachtonderdelen a, d en g
5.2    Deze klachtonderdelen zien op de (wijze van) procederen door verweerster, de (wijze van) indiening van stukken door c.q. namens haar bij de Geschillencommissie en de nadelige gevolgen die dat voor klager heeft gehad. Verweerster heeft in dat verband gesteld niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor de handelwijze van haar kantoorgenoot als opvolgend advocaat, maar de raad volgt haar daar niet in. De raad overweegt echter dat verweerster de zaak met het oog op de mondelinge behandeling intern aan een kantoorgenoot heeft overgedragen, maar zich bij de Geschillencommissie niet als advocaat van klager heeft onttrokken. Formeel was zij dus nog zijn advocaat en in die hoedanigheid verantwoordelijk voor de behandeling van zijn zaak. De Geschillencommissie heeft haar in de beslissing ook als zodanig vermeld.   
5.3    Uit de beslissing van de Geschillencommissie blijkt overduidelijk dat op de enorme hoeveelheid ingediende producties geen acht is geslagen omdat een toelichting daarop en/of een leeswijzer daarbij ontbrak en dat het op een aantal punten verwijzen naar producties niet kan gelden als voldoende onderbouwing. Dat verweerster klager vooraf heeft gewaarschuwd voor het feit dat dit een mogelijk gevolg zou kunnen zijn van het indienen van een grote hoeveelheid stukken, zoals zij stelt, blijkt niet uit het dossier. Klaagster heeft ter zitting van 18 september 2023 de gelegenheid gekregen de stukken ter onderbouwing van die stelling aan te wijzen en de behandeling is daarvoor enige tijd geschorst. Na hervatting van de behandeling heeft verweerster te kennen gegeven dat die stukken zich niet in het klachtdossier bevinden, maar in het zaakdossier van klager. Die stukken heeft zij in deze klachtprocedure echter niet overgelegd zodat de raad daarvan geen kennis heeft kunnen nemen. Ook in de stukken die zij op de dag van de zitting naar de raad heeft gestuurd, is geen onderbouwing van die stelling aangetroffen. Het verweer op dit punt wordt derhalve gepasseerd. Nog afgezien daarvan was het naar het oordeel van de raad hoe dan ook de verantwoordelijkheid van verweerster om - als advocaat van klager - per productie aan te geven welk gedeelte daarvan ter onderbouwing van welke specifieke stelling deze diende. 
5.4    Verweerster heeft naar het oordeel van de raad jegens klager onzorgvuldig en in strijd met de aan haar te stellen zorgvuldigheidseisen gehandeld. Deze klachtonderdelen zijn derhalve gegrond. 
Klachtonderdelen b, c en e
5.5    Uit de stukken blijkt dat klager veelvuldig aan verweerster heeft gevraagd een afspraak te kunnen maken om de zaak te bespreken en dat verweerster dat steeds heeft afgehouden met de mededeling dat het geen zin had de zaak ver voor de zitting te bespreken. Voorts blijkt daaruit dat klager haar herhaaldelijk een aanzienlijk aantal vragen heeft gesteld waarop hij graag antwoord wilde, terwijl niet is gebleken dat hij daarop afdoende antwoord heeft gekregen Met deze opstelling is verweerster naar het oordeel van de raad voorbij gegaan aan de belangen van haar client. Het feit dat zij vanwege het feit dat zij klager op toevoegingsbasis bijstond en in haar ogen dus efficiënt moest omgaan met haar tijd, zoals zij ter zitting heeft aangevoerd, vormt daarvoor naar het oordeel van de raad geen rechtvaardiging. 
5.6    Uit de stukken blijkt verder, dat verweerster klager aanvankelijk onjuist heeft geïnformeerd over de mogelijkheid om nadere stukken in te dienen. Klager heeft daar zelf onderzoek naar moeten doen.
5.7    Deze klachtonderdelen zijn derhalve eveneens gegrond. 
Klachtonderdeel f
5.8    Dit klachtonderdeel is ongegrond. Er is immers geen regel die een advocaat verbiedt om stukken per gewone post te verzenden. Bovendien blijkt uit het takenoverzicht van verweerster dat zij van de stukken die zij aan de Geschillencommissie zond, steeds is nagegaan of deze in goede orde waren ontvangen. 
    
6    MAATREGEL
6.1    Uit de hiervoor geschetste feiten komt het beeld naar voren van een advocaat die zijn cliënt feitelijk aan zijn lot heeft overgelaten en met zijn processuele opstelling de uitkomst van de procedure voor de cliënt negatief heeft beïnvloed. De Geschillencommissie heeft dat in de beslissing van 16 september 2022 in niet mis te verstane bewoordingen opgenomen. Desondanks heeft verweerster – ook ter zitting - geen enkel inzicht getoond in de laakbaarheid van haar gedrag. De raad maakt zich gelet daarop ernstige zorgen over de belangen van haar doorgaans kwetsbare cliënten. Het gebrek aan inzicht in het eigen handelen heeft verweerster in de klachtprocedure geïllustreerd door enkele weken voor de zitting slechts een link naar de raad te sturen die – klaarblijkelijk – zou verwijzen naar een aantal producties waarop zij zich – kennelijk – wenste te beroepen. Nadat de raad haar had laten weten geen acht te slaan op stukken die op een degelijke wijze worden aangeleverd, heeft zij enkele dagen later een e-mail aan de raad gezonden met daarbij 87 producties (97 pagina’s) zonder enige toelichting, zonder een gebleken relevantie en met slechts een inhoudsopgave. Alles overziend is de raad van oordeel dat de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken passend en geboden is. Een gedeelte daarvan zal bij wijze van stok achter de deur voorwaardelijk worden opgelegd.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e lid 5 van de Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door te geven.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat. 
7.3    Verweerster dient het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, te betalen aan klager. Klager dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door te geven. 
7.4    Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klachtonderdelen a tot en met e en g gegrond;
- verklaart klachtonderdeel f ongegrond;
-    legt aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken op;
-    bepaalt dat van die schorsing twee weken niet ten uitvoer zullen worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
-     stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
-     stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.
-    bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
-     deze schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen, 
-     deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerster niet op het tableau staat ingeschreven;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. T. Hordijk en M.A.M. Wagemakers, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2023.