ECLI:NL:TADRSGR:2023:218 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-356/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:218
Datum uitspraak: 30-10-2023
Datum publicatie: 30-10-2023
Zaaknummer(s): 23-356/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Verweerster heeft verzuimd om van het door haar ontvangen verzoekschrift direct een afschrift naar klager (haar cliënt) te sturen. Waarschuwing. Overige klachtonderdelen zijn ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 oktober 2023 in de zaak 23-356/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 26 oktober 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht over verweerster ingediend.
1.2    Op 24 mei 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K231 2022 ia/nm van de deken ontvangen.  
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 september 2023. Daarbij was verweerster samen met haar kantoorgenote mr. [naam] aanwezig. Klager heeft enkele minuten voor aanvang van de zitting aan de raad bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn. 
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6 (inhoudelijk) en 1 tot en met 9 (procedureel). Tevens heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage van 15 september 2023 van verweerster.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Verweerster heeft klager bijgestaan in een echtscheidingsprocedure, met daarin ook een voorlopige voorziening. 
2.3    In het verzoekschrift voorlopige voorzieningen d.d. 24 juni 2022 heeft de ex-vrouw van klager de rechtbank verzocht om te bepalen dat zij het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning zou krijgen, met bevel aan klager deze woning terstond te verlaten, en te bepalen dat hun dochter aan haar wordt toevertrouwd.
2.4    Op 18 juli 2022 heeft verweerster de behandelaar van klager bij [ggz-instelling] een mail gestuurd met – voor zover van belang – de volgende inhoud:
“(…) Client heeft mij te kennen gegeven onder behandeling bij u te staan, zodat ik graag telefonisch overleg wens te voeren met u. Derhalve verzoek ik u vriendelijk contact met mij op te nemen. (…)” 
2.5    Het concept van het verweerschrift voorlopige voorzieningen heeft verweerster op 19 juli 2022 aan klager toegezonden. Daarin heeft verweerster namens klager primair verzocht om afwijzing van de verzoeken van de ex-vrouw van klager, subsidiair om hem een termijn van zes maanden te gunnen om de woning te verlaten en bij wijze van zelfstandig verzoek vaststelling van een voorlopige zorg- en contactregeling. 
2.6    Klager heeft per e-mail van dezelfde datum als volgt op het concept gereageerd:
“11. mijn vrouw heeft mij verklaard dat zij mij in bepaalde situaties heeft opgenomen, maar ik weet niet in welke situaties en wat er op de opnames staat. Ik was mij hiervan niet bewust en vermoedde niet dat zij mij zou opnemen, maar zij heeft mij hiervan op 14 juli 2022 op de hoogte gesteld.
15. mijn vrouw ontmoette mij bij mij thuis (…) op 18 juli 2022 voor ongeveer 2 uur en op dat moment zaten mijn vrouw en ik aan de koffie en ik was op dat moment ook met mijn dochter aan het spelen.
24) Als de rechtbank beslist dat ik op straat moet blijven, wil ik mijn dochter toch minstens drie keer per week zien.
25. Ik begrijp dit punt niet omdat ik niet weet onder welke omstandigheden zo een zorg aan mij kan worden toegekend. Is het alleen als ik op mijn adres blijf of als ik op straat wordt gedumpt. Of als ik zes maanden krijg om de flat te ontruimen.
In de aanvraag staat niet dat ik mijn vrouw gezinstherapie of relatietherapie wil aanbieden.
Er is ook de kwestie van het inkomen. Het inkomen van mijn vrouw is niet vermeld in de aanvraag. Mijn vrouw schreef dat ik een hoger inkomen heb en daarom gemakkelijker een flat kan vinden, maar ik weet niet wat het inkomen van mijn vrouw is omdat zij al haar inkomsten uit het zzp voor mij verborgen houdt en ook haar schulden die zij heeft.
Ik ben het eens met de rest.”
2.7    Verweerster heeft op 19 juli 2022 het verweerschrift ingediend.
2.8    De rechtbank heeft bij beschikking van 3 augustus 2022 het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning met ingang van 17 augustus 2022 aan de ex-vrouw van klager toegewezen, klager bevolen deze uiterlijk op die datum om 10.00 uur te verlaten, de minderjarige dochter aan de ex-vrouw van klager toevertrouwd en een voorlopige zorgregeling vastgesteld.
2.9    Per e-mail van 24 augustus 2022 te 16.46 uur heeft een medewerkster van de advocaat van de ex-vrouw van klager het ingediende verzoekschrift echtscheiding aan verweerster toegezonden.  
2.10    Per e-mail van 24 augustus 2022 te 16.53 uur heeft de advocaat van de ex-vrouw van klager aan verweerster het volgende bericht:
“Op verzoek van cliënte even expliciet aandacht voor punt 7 uit het verzoek. wilt u uw cliënt hierop aanspraken en mij berichten hierover deze week?
Dit gedrag maakt de gehele situatie alleen maar moeilijker.
7.
De man heeft de woning zoals te lezen in beschikking van 17 augustus 2022 moeten verlaten. Nadien gedraagt hij zich des te zorgelijker. Elke keer confronteert de man de vrouw en zet hij haar onder druk om terug te keren in de woning. Ook scheldt hij de vrouw uit (…). De vrouw heeft 22 augustus 2022 ook aangifte gedaan van stalking. (…)”
2.11    Per e-mail van 25 augustus 2022 heeft de advocaat van de ex-vrouw van klager aan verweerster onder meer het volgende bericht:
“Cliënte heeft uw cliënt verzocht binnen 1 week zijn spullen op te halen. Daarna gaat cliënte er van uit dat uw cliënt geen prijs stelt op de spullen zodat zij in eigen beheer hierover beslissingen kan nemen.”
2.12    Verweerster heeft diezelfde dag kort op deze mail gereageerd. Na terugkeer van haar vakantie heeft zij op 7 september 2022 een uitgebreidere reactie op deze mail gezonden. Daarin heeft zij er – voor zover van belang – op gewezen dat de ex-vrouw van klager de voorlopige zorgregeling niet nakomt en daarvoor een alternatief voorgesteld. Voorts heeft zij erop gewezen dat de ex-vrouw van klager zijn spullen al op 26 augustus 2022 ter verkoop heeft aangeboden en verzocht alle verkoopadvertenties te verwijderen en de verdeling in het kader van de echtscheidingsprocedure netjes af te wikkelen.
2.13    Per e-mail van 21 september 2022 heeft verweerster de advocaat van de ex-vrouw van klager er nogmaals op gewezen dat de beschikking voorlopige voorzieningen niet werd nagekomen en een reactie op het voorstel van 7 september 2022 verzocht (onder aankondiging van een kort geding indien niet tot afspraken kon worden gekomen).
2.14    Op 22 september 2002 heeft een medewerkster van de advocaat van de ex-vrouw van klager op de mail van 21 september 2022 gereageerd. De strekking daarvan was – voor zover van belang - dat de ex-vrouw van klager van mening was dat omgang op dat moment niet in het belang van hun dochter was. Deze e-mail is op 27 september 2022 door een medewerkster van verweerster naar klager doorgestuurd. Daarbij is aangekondigd dat verweerster in de loop van die week telefonisch contact met hem zou opnemen om de kwestie te bespreken. 
2.15    Klager heeft op 27 en 30 september 2022 per e-mail op de mail van 22 september 2022 gereageerd. 
2.16    Per e-mail van 7 oktober 2022 heeft klager aan verweerster aangekondigd een klacht tegen haar te zullen indienen. Naar aanleiding daarvan heeft verweerster telefonisch contact met klager opgenomen. Tijdens dit telefoongesprek heeft klager aan haar medegedeeld de samenwerking te willen voortzetten. Vervolgens is een afspraak ingepland op 10 oktober 2022 voor een overleg over het door verweerster in de echtscheidingsprocedure op te stellen verweerschrift. 
2.17    Tijdens het overleg op 10 oktober 2022 werd klager gebeld door zijn behandelaar bij [ggz-instelling]. Verweerster heeft deze behandelaar bij die gelegenheid ook gesproken. 
2.18    Naar aanleiding van de bespreking van 10 oktober 2022 heeft verweerster de samenwerking met klager beëindigd wegens het ontbreken van wederzijds vertrouwen. Zij heeft hem daarvan per e-mail van 11 oktober 2022 op de hoogte gebracht. In die e-mail heeft zij klager – voor zover van belang – voorts het volgende medegedeeld:
“In het kader van de overdracht en uit coulance heb ik voorgesteld om samen met u naar een andere advocaat te kijken. Samen met u heb ik dan ook telefonisch contact opgenomen met het Juridisch Loket, waarna u mr. E. als advocaat toegewezen hebt gekregen. Hedenochtend begreep ik van u dat mr. E. niet in staat is om uw zaak op te pakken. Echter, het is nu aan u om actief op zoek te gaan naar een opvolgende advocaat. Zoals gezegd beëindig ik mijn werkzaamheden in uw zaak.
Ik wijs u nogmaals op de verweertermijn in uw echtscheidingsprocedure. Deze verloopt op 16 november a.s. Ook wil u verzoeken mij te berichten op welke wijze u uw documenten terug wilt. Komt u deze ophalen of kan ik u deze per post doen toekomen?”
2.19    Per e-mail van 12 oktober 2022 heeft klager verweerster verzocht de documenten naar het postadres dat hem door de gemeente was toegewezen te sturen. 
2.20    Omdat zich op 24 oktober 2022 nog geen opvolgend advocaat had gemeld en duidelijk was dat klager daar ook niet actief naar op zoek was, heeft verweerster op die datum het dossier naar het door klager opgegeven postadres gestuurd. Een scan van de stukken heeft zij diezelfde dag per e-mail aan klager gezonden. Daarbij heeft zij klager er nogmaals op gewezen dat de verweertermijn op 16 november 2022 zou verlopen. 
2.21    Op 2 november 2022 heeft klager een klacht over verweerster ingediend. 

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet omdat zij fouten heeft gemaakt tijdens en na de zitting. Concreet verwijt klager verweerster dat zij:
a)    hem heeft voorgesteld ermee in te stemmen (i) om één keer per twee weken contact te hebben met zijn dochter, omdat dat de norm is en de rechtbank dat in het algemeen toewijst en (ii) dat zijn dochter bij zijn ex-vrouw verblijft als de rechtbank hem “uit huis gooit”;
b)    hem heeft verzekerd dat hij nog zes maanden thuis zou kunnen blijven zodat hij een nieuwe kamer of flat zou kunnen vinden, terwijl de rechtbank hem twee weken de tijd heeft gegeven om de flat te ontruimen;
c)    niet het standpunt heeft ingenomen en heeft geëist dat hij thuis blijft bij zijn dochter, maar hem heeft aangespoord ermee in te stemmen dat zijn dochter bij zijn ex-vrouw verblijft;
d)    niet heeft gereageerd op de verkoop van zijn bezittingen door zijn ex-vrouw op Facebook en heeft voorgesteld dat hij de mogelijkheid heeft zijn spullen op te slaan, terwijl hij alleen beschikt over een kast van 50x50x50 in het daklozencentrum;
e)    niet heeft gereageerd op het feit dat zijn contact met zijn dochter zodanig beperkt is dat zijn dochter hem niet meer wil ontmoeten;
f)    niet heeft gereageerd op het feit dat zijn ex-vrouw hem met de politie bedreigt en foto’s van hem neemt telkens wanneer hij zijn dochter komt opzoeken;
g)    niet heeft gereageerd op het feit dat zijn ex-vrouw zijn dochter tegen hem opzet;
h)    niet heeft gereageerd op het feit dat zijn ex-vrouw ongegronde aangifte tegen hem heeft gedaan;
i)    niet heeft gereageerd op het feit dat zijn ex-vrouw in berichten heeft aangegeven dat hij geestesziek is en gevaarlijk is voor zijn dochter en haarzelf;
j)    niet heeft gereageerd op het feit dat zijn ex-vrouw hem beschuldigt van schulden terwijl zij onverantwoordelijk is en verschillende onnodige dingen heeft gekocht zonder zijn toestemming;
k)    ondanks herhaald verzoek geen contact heeft opgenomen met zijn behandelaar van [ggz-instelling] over zijn gezondheidstoestand, de diagnose, de voortgang van zijn behandeling of andere noodzakelijke zaken;
l)    niet heeft gereageerd op zijn vraag of hij en zijn ex-vrouw konden worden onderzocht met de MASIC-methode;
m)    geen actie heeft ondernomen toen de gezinscoach vertelde dat hij één keer per week met zijn dochter mocht afspreken terwijl in de uitspraak van de rechter stond dat hij recht had op drie bijeenkomsten per week;
n)    het door zijn ex-vrouw ingediende verzoekschrift tot echtscheiding niet aan hem heeft toegezonden en hem daarover ook niet heeft geïnformeerd; 
o)    niet heeft gereageerd op het verwijt in het verzoekschrift dat hij veel alcohol drinkt en daarom een slechte vader is, terwijl zijn ex-vrouw eerder had verklaard dat hij geen alcohol drinkt;
p)    niet het verzoek heeft ingediend voor therapie voor hem en zijn ex-vrouw, terwijl hij dit wel mondeling heeft besproken;
q)    niet namens hem heeft gesteld dat hij een lager inkomen heeft dan zijn ex-vrouw. Klager geeft aan dat hij heeft verteld wat zijn inkomen was, maar dat hij niet bekend was met het inkomen van zijn ex-vrouw, omdat zij dit voor hem verborgen hield; 
r)    niet namens hem heeft aangegeven dat hij graag wil dat zijn dochter wordt gevaccineerd, maar dat zijn ex-vrouw dat niet wil;
s)    niet heeft gereageerd op de uitspraak van 3 augustus 2022 van de rechtbank;
t)    niet heeft gereageerd op de mondelinge verklaring van zijn ex-vrouw tijdens de zitting;
u)    niet heeft gereageerd op de situatie dat zijn ex-vrouw aangifte tegen hem heeft gedaan dat hij haar volgt en stalkt.

4    VERWEER 
4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Beoordelingskader
5.1    De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 van de Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals met betrekking tot het procesrisico en het kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort onder meer het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat gewezen te worden op wat in zijn zaak de proceskansen en -risico’s zijn. Voort dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen. De hiervoor bedoelde professionele standaard veronderstelt voorts een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De tuchtrechter zal bij de toetsing aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet ook de kernwaarden betrekken, zoals omschreven in artikel 10a van de Advocatenwet. De tuchtrechter is daarbij niet gebonden aan de gedragsregels, maar deze zijn gezien het open karakter van de wettelijke normen wel van belang voor de invulling daarvan. 
5.2    De klacht bestaat uit een groot aantal onderdelen, welke de raad waar mogelijk gezamenlijk zal bespreken.
Klachtonderdelen a), c) en q)
5.3    Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat verweerster aan klager een concept verweerschrift voorlopige voorzieningen heeft toegezonden en dat hij op 19 juli 2022 daarop per mail heeft gereageerd. In deze e-mail heeft klager inhoudelijk gereageerd op een aantal punten in dat concept. Met de rest was hij het eens. Naar aanleiding van deze e-mail heeft telefonisch overleg plaatsgevonden tussen klager en verweerster. Verweerster heeft gesteld dat in samenspraak met klager een aantal punten is aangepast, maar ook dat een aantal punten niet is toegevoegd en dat het verweerschrift vervolgens bij de rechtbank is ingediend. Klager heeft dit niet weersproken, zodat de raad uitgaat van de juistheid van deze stelling van verweerster.  
5.4    Nu klager het kennelijk eens was met de inhoud van het verweerschrift en daarin is verzocht om een voorlopige zorgregeling waarbij er wekelijks contact zou zijn tussen klager en zijn dochter, kan de raad de verwijten die hij verweerster in klachtonderdeel a) en c) maakt, niet plaatsen. Deze klachtonderdelen zijn derhalve ongegrond. 
5.5    Datzelfde geldt voor klachtonderdeel q). Met betrekking tot dit klachtonderdeel geldt ook dat alimentatie geen onderdeel van de voorlopige voorzieningenprocedure vormde en dat klager niet om het uitsluitend gebruik van de woning heeft verzocht. Derhalve was het niet relevant de inkomens van partijen in de processtukken te vermelden. 
Klachtonderdeel b)
5.6    Verweerster heeft betwist klager te hebben verzekerd dat hij nog zes maanden in de woning zou kunnen verblijven. Dat zij een dergelijke toezegging zou hebben gedaan blijkt ook niet uit de zich in het dossier bevindende stukken. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Klachtonderdelen d), e), g), i), m) en o)
5.7    De raad stelt vast dat verweerster diverse van de door klager in deze klachtonderdelen genoemde onderwerpen heeft vermeld in het verweerschrift en dat uit de beschikking van de rechtbank blijkt dat de stellingen van de ex-vrouw van klager inzake het geweld, het alcoholgebruik en de therapie van klager zijn besproken. Er is door verweerster op deze door klager genoemde onderwerpen / situaties dus wel degelijk gereageerd. 
5.8    Voorts blijkt uit de zich in het dossier bevindende stukken dat verweerster over de inboedel en de zorgregeling contact heeft opgenomen met de advocaat van de ex-vrouw van klager. Verweerster heeft gesteld dat klager op dat moment echter geen kort geding wenste te voeren en dat zij hem heeft geadviseerd zijn medewerking te verlenen aan begeleiding door het CJG, welk advies hij niet heeft opgevolgd. Klager heeft deze stellingen van verweerster niet betwist, zodat de raad van de juistheid daarvan uitgaat. Gelet daarop zijn deze klachtonderdelen ongegrond.  
Klachtonderdelen f), h) en u)
5.9    Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt niet dat klager aan verweerster heeft verzocht om actie te ondernemen, omdat zijn ex-vrouw hem met de politie zou bedreigen, foto’s van hem zou nemen telkens wanneer hij zijn dochter kwam opzoeken dan wel een naar zijn mening onterechte aangifte had gedaan. Dat zij dat heeft nagelaten, kan haar dan ook niet worden verweten. Ook deze klachtonderdelen zijn ongegrond.
Klachtonderdeel j)
5.10    Klager heeft niet toegelicht waarom het in zijn ogen van belang was dat verweerster op de beschuldiging van de ex-vrouw van klager over de schulden inging en de raad kan op basis van de stukken in het dossier een dergelijk belang ook niet vaststellen. In de voorlopige voorzieningenprocedure was immers niet om alimentatie verzocht terwijl de verdeling in de bodemprocedure thuishoort (en ook niet bij wijze van voorlopige voorziening kan worden verzocht). Ook dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel k)
5.11    Uit de stukken in het dossier blijkt dat verweerster wel degelijk heeft getracht om in contact te komen met de behandelaar van klager bij [ggz-instelling] en dat zij daarin ook is geslaagd: op 10 oktober 2022 heeft zij hem in het bijzijn van klager gesproken. Dit verwijt ontbeert derhalve feitelijke grondslag en is ongegrond. 
Klachtonderdelen l), p) en r)
5.12    Met deze klachtonderdelen gaat klager eraan voorbij dat de in het kader van een voorlopige voorziening te formuleren verzoeken limitatief in de wet zijn opgesomd en dat deelname aan therapie, het gelasten van een onderzoek of het verplichten tot vaccinatie daar niet toebehoren. Dat verweerster dergelijke verzoeken niet heeft gedaan, kan haar derhalve reeds daarom niet worden verweten. Bovendien betwist verweerster dat klager haar heeft verzocht dergelijke verzoeken namens hem te formuleren. Ook deze klachtonderdelen zijn ongegrond. 
Klachtonderdeel n)
5.13    Uit de stukken blijkt dat verweerster het verzoekschrift echtscheiding op 24 augustus 2022 van de advocaat van de ex-vrouw van klager heeft ontvangen en dat zij klager daarvan eerst op 24 oktober 2022 een afschrift heeft gezonden. Daarmee heeft zij naar het oordeel van de raad in strijd gehandeld met Gedragsregel 16, die bepaalt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Op grond daarvan had zij het verzoekschrift zo spoedig mogelijk nadat zij dat had ontvangen naar klager moeten doorsturen. Dit klachtonderdeel is in zoverre dan ook gegrond. 
5.14    Het verwijt van klager dat verweerster hem niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat er een verzoekschrift was ingediend, is naar het oordeel van de raad echter niet terecht. Uit de e-mail van 7 september 2022 blijkt immers dat verweerster met klager over het verzoekschrift had gesproken. Verder heeft verweerster op 7 en 11 oktober 2022 hem bericht dat de verweertermijn op 16 november 2022 zou verlopen. In zoverre is dit klachtonderdeel derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel s)
5.15    De raad begrijpt dit klachtonderdeel aldus, dat klager verweerster verwijt dat zij de rechtbank geen reactie heeft gezonden op de beschikking van 3 augustus 2022. Daarmee gaat hij eraan voorbij dat zij die mogelijkheid op grond van de wet ook niet heeft. Wanneer een partij zich in een beslissing van de rechtbank niet kan vinden, dan kan hij of zij daartegen doorgaans in hoger beroep gaan. Die mogelijkheid biedt de wet voor een beslissing op een verzoek om voorlopige voorzieningen in beginsel echter (ook) niet. Met de toezending van de beschikking aan partijen was de voorlopige voorzieningenprocedure afgerond. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond. 
Klachtonderdeel t)
5.16    Ten aanzien van dit laatste klachtonderdeel geldt dat klager dat in het geheel niet heeft toegelicht en evenmin met stukken heeft onderbouwd. De raad kan reeds daarom de gegrondheid ervan niet vaststellen en zal ook dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.
Conclusie
5.17    Uit het voorgaande volgt dat de raad de klachtonderdelen a) tot en met m) en o) tot en met u) ongegrond zal verklaren en dat klachtonderdeel n) gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond zal worden verklaard. 

6    MAATREGEL
6.1    Verweerster heeft verzuimd om van het door haar ontvangen verzoekschrift direct een afschrift naar klager (haar cliënt) te sturen. Dit is onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad is van oordeel dat daarom oplegging van een waarschuwing passend is.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e lid 5 van de Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door te geven.
7.2    Verweerster heeft er blijk van gegeven in te zien dat zij onjuist heeft gehandeld door klager niet direct een afschrift van het verzoekschrift toe te zenden. Op het moment dat zij deze fout maakte, was zij nog maar net met haar beroepsopleiding gestart en droeg zij nog geen eindverantwoordelijkheid. Inmiddels is zij vertrokken bij het kantoor waar zij destijds werkzaam was en doorloopt zij de resterende tijd van haar stageperiode als zelfstandig onderneemster. Ter zitting heeft zij toegelicht dat haar praktijk zich nog in de opstartfase bevindt waardoor haar inkomen gering is. De raad ziet in deze specifieke omstandigheden aanleiding om op grond van de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021 van een veroordeling in de proceskosten af te zien. 

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel n) gedeeltelijk gegrond;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager. 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. T. Hordijk en M.A.M. Wagemakers, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2023.