ECLI:NL:TADRSGR:2023:207 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-388/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:207
Datum uitspraak: 09-10-2023
Datum publicatie: 10-10-2023
Zaaknummer(s): 23-388/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Verweerder heeft ten opzichte van klaagster niet de vereiste financiële integriteit in acht genomen, door zonder schriftelijk vastgelegde toestemming geld 3,5 jaar lang onder zich te houden, terwijl uitdrukkelijk is verzocht dit geld over te maken. Pas na het indienen van de klacht heeft verweerder het geld overgemaakt. Ook heeft verweerder deze cliënte onvoldoende geïnformeerd over de lopende incassoprocedure. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 oktober 2023 in de zaak 23-388/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 22 februari 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht over verweerder ingediend.
1.2    Op 5 juni 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2023/39 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 augustus 2023. Daarbij waren klaagster, bijgestaan door haar dochter, en verweerder aanwezig.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 18.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een civielrechtelijke procedure. Op 19 maart 2019 heeft verweerder namens klaagster een dagvaarding uitgebracht.
2.3    De rechtbank heeft op 12 juni 2019 de wederpartij veroordeeld om € 2.150,- aan klaagster te voldoen. De eerste termijn ter hoogte van € 430,- zou uiterlijk op 1 augustus 2019 worden voldaan op de rekening ten name van verweerder. Eind 2019, na vijf termijnen, zou de geldsom volledig zijn voldaan.
2.4    Klaagster heeft op 26 augustus 2019 aan verweerder gevraagd: “Heeft de meneer al betaald aan u?” Verweerder heeft daarop gereageerd: “Ja”.
2.5    Klaagster heeft op 16 september 2019 aan verweerder gevraagd: “Goedenavond. Kunt u het geld storten op de volgende rekening: [rekeningnummer en naam rekeninghouder]. Met vriendelijke groet, [klaagster].” Verweerder heeft op 17 september 2019 daarop gereageerd: “Vakantie nu. Volgende week.”
2.6    Klaagster heeft op 3 december 2019 opnieuw verzocht het bedrag over te maken, weer met vermelding van rekeningnummer en de naam van de rekeninghouder.
2.7    Op 15 februari 2023 heeft klaagster aan verweerder geschreven: “Beste, ik heb 0 correspondentie over welke deurwaarder dit betreft gekregen & de uitspraak van de rechtbank ontslaat u niet van de verantwoordelijkheid het geld op te eisen, in tegendeel”. Verweerder heeft op diezelfde datum gereageerd: “Ik heb u eerder doorgegeven, dat deurwaarder [naam deurwaarder] te [plaats] de zaak in handen heeft. Ik heb geen incasso verplichtingen.”
2.8    Op 19 februari 2023 heeft klaagster aan verweerder geschreven: “en de “ja” toen ik vroeg of een betaling is gedaan was dus een schriftelijke leugen? Voor de goede orde. Inzake het incassobureau: Welk zaaknummer is er doorgegeven? en welke termijn voor afhandeling?” Verweerder heeft op diezelfde datum gereageerd: “U moet zich wenden tot de deurwaarder.”

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a)    Verweerder betaalt het geld dat hij namens klaagster in ontvangst heeft genomen niet uit.
b)    Verweerder verschaft klaagster geen informatie over de voortgang van de incassoprocedure.
c)    Verweerder reageert laat op de vragen van of namens klaagster.
d)    Verweerder heeft gedreigd de opdracht bij de deurwaarder in te trekken indien de dochter van klaagster verdere vragen bleef stellen.

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Primair is aangevoerd dat de klacht te laat is ingediend. 
4.2    Inhoudelijk (subsidiair) heeft verweerder het volgende naar voren gebracht. Na de ontvangst van de eerste betaling van € 430,-, stokten de verdere betalingen. Verweerder heeft toen voorgesteld om een deurwaarder in te schakelen, maar klaagster wenste dit niet omdat de kosten voor haar rekening komen. De deurwaarderskosten die zij al had betaald, zagen op de dagvaarding en niet op de incasso. Verweerder zette de incasso voort waarna de zaak dood liep. Later heeft verweerder bij de deurwaarder geïnformeerd hoe de debiteur bekend staat en bleek mogelijk toch te kunnen worden geïncasseerd. Klaagster gaf daarop toestemming de deurwaarder in te schakelen. Verweerder heeft de ontvangen betaling in beheer gehouden om daarvan de deurwaarder te betalen. Aan de deurwaarder heeft verweerder medegedeeld dat klaagster niet bereid is verder enig geld te investeren, zodat de tijd beperkt moet zijn. Verweerder heeft klaagster verteld dat de incasso volgens de deurwaarder op termijn misschien mogelijk was. Verweerder weet niets van het opvragen van informatie door de dochter van klaagster. Inmiddels is het verweerder gebleken dat verdere incasso niet mogelijk is. Vanwege de goede relatie tussen verweerder en de deurwaarder, heeft de deurwaarder niet gedeclareerd. Tot slot geeft verweerder aan dat het verder geen zin heeft om de zaak open te houden en dat hij het ontvangen bedrag van € 430,- op klaagsters rekening heeft gestort.  

5    BEOORDELING
Ontvankelijkheid 
5.1    De raad dient allereerst in te gaan op de vraag of klaagster ontvankelijk is in haar klacht. Artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet bepaalt namelijk dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. 
5.2    Klaagster heeft haar klacht ingediend op 22 februari 2023. Dat betekent dat klaagster niet-ontvankelijk is voor zover haar klacht ziet op het handelen of nalaten van verweerder voor 22 februari 2020. Voor zover haar klacht ziet op het handelen of nalaten daarna kan klaagster wel worden ontvangen. 
Inhoudelijk toetsingskader
5.3    Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (HvD 9 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:271).
5.4    Een advocaat dient bij de uitoefening in zijn beroep integer te handelen en zich te onthouden van enig handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Deze plicht geldt tegenover alle betrokkenen bij de rechtspleging en vindt haar grondslag in het belang van een goede rechtsbedeling. Integere beroepsuitoefening is essentieel om de bijzondere positie van de advocaat te legitimeren en het vertrouwen in de beroepsgroep te waarborgen. De kernwaarde integriteit leidt ertoe dat een advocaat ook in financiële aangelegenheden betamelijk moet handelen. Deze verplichting geldt tegenover de eigen cliënt, de wederpartij, maar ook tegenover derden (HvD 10 februari 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:40, en HvD 26 maart 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:53).
5.5    Gedragsregel 16 lid 1 bepaalt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. 
5.6    Gedragsregel 16 lid 3 bepaalt dat de advocaat in financiële aangelegenheden integer en zorgvuldig dient te handelen en daarover een nauwgezette verantwoording aan zijn cliënt dient af te leggen.  
5.7    Artikel 6.19 lid 1 van de Verordening op de advocatuur (hierna: de Voda) bepaalt dat een advocaat er zorg voor draagt dat derdengelden worden overgemaakt hetzij rechtstreeks naar de rechthebbende, hetzij naar de bankrekening van de stichting derdengelden die hem ter beschikking staat. 
5.8    Artikel 6.19 lid 3 van de Voda bepaalt dat een advocaat derdengelden niet tot zekerheid doet strekken van hemzelf, zijn praktijk of enige derde.
5.9    Artikel 6.19 lid 4 van de Voda bepaalt dat een advocaat schriftelijk met de rechthebbende kan overeenkomen dat derdengelden ter voldoening van een eigen declaratie worden aangewend.  
5.10    Artikel 6.19 lid 5 van de Voda bepaalt dat, indien derdengelden ter voldoening van een eigen declaratie zijn aangewend, de advocaat dit schriftelijk aan de rechthebbende bevestigt.
Klachtonderdeel a)
5.11    Klachtonderdeel a) richt zich tot het niet uitbetalen van de door verweerder ontvangen € 430,-.
5.12    Verweerder heeft het bedrag van € 430,- op of voor 26 augustus 2019 ontvangen. Klaagster heeft op 26 augustus 2019 zelf nagevraagd of dit bedrag is ontvangen door verweerder. Daarop heeft verweerder – zeer summier – geantwoord: “Ja”. Klaagster heeft vervolgens op 16 september 2019 verzocht dit bedrag over te maken. Daarop heeft verweerder – eveneens kortaf – aangegeven: “Vakantie nu. Volgende week.”. Hij heeft het bedrag daarna niet aan klaagster overgemaakt. Pas na de klacht bij de deken, geeft verweerder in zijn reactie aan de deken van 7 april 2023 aan: “Het heeft wat mij betreft verder geen zin om de zaak open te houden. Ik zal het ontvangen bedrag van debiteur ad € 430,-- op haar rekening storten.” Verweerder heeft op 12 mei 2023 in zijn dupliek aangegeven dat het door klaagster opgegeven rekeningnummer niet (meer) bestaat, maar dat hij het bedrag heeft overgemaakt op een bij hem bekende andere rekening op naam van klaagster. Daarmee staat vast dat verweerder het bedrag van € 430,- pas ruim 3,5 jaar nadat klaagster hierom heeft verzocht heeft overgemaakt. 
5.13    Verweerder heeft toegelicht dat hij het geld op zijn kantoorrekening heeft ontvangen en onder zich heeft gehouden als aanbetaling voor de kosten van de deurwaarder. Desgevraagd heeft verweerder aangegeven geen schriftelijke toestemming te hebben gehad voor het onder zich houden van het geld. De raad stelt daarmee vast dat verweerder geld onder zich heeft gehouden op zijn kantoorrekening, terwijl klaagster uitdrukkelijk had gevraagd om het geld over te maken, enige toestemming voor het onder zich houden ontbrak en niets hierover schriftelijk is vastgelegd. Dit handelen is in strijd met artikel 6.19 van de Voda. Zeker in een financiële aangelegenheid als deze kan van verweerder worden verwacht dat hij integer handelt en afspraken hierover nauwkeurig vastlegt. Verweerder heeft daardoor in strijd gehandeld met de kernwaarde integriteit en heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
5.14    Verweerder voert nog aan dat de vervaltermijn van drie jaar uit artikel 46g, eerste lid, onder a, van de Advocatenwet is verstreken. Het klachtonderdeel dient volgens hem dan ook integraal niet-ontvankelijk te worden verklaard. De raad gaat daar niet in mee, aangezien de verweten gedraging – namelijk het niet uitbetalen van het geld – heeft voortgeduurd tot in elk geval na het indienen van de klacht. 
5.15    Klachtonderdeel a) is, voor zover haar klacht ziet op het handelen of nalaten van verweerder na 22 februari 2020, gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.16    Klachtonderdeel b) richt zich op het niet verschaffen van informatie over de voortgang van de incassoprocedure. Uit het dossier volgt niet dat verweerder klaagster op enig moment adequaat heeft geïnformeerd over de incassoprocedure, maar volgt enkel dat verweerder klaagster heeft doorverwezen naar de deurwaarder (zie hierboven onder 2.7 en 2.8), bovendien zonder bijvoorbeeld een zaaknummer. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij klaagster steeds telefonisch heeft geïnformeerd, maar dat hij niets schriftelijk heeft vastgelegd over de incassoprocedure. Klaagster betwist dat zij telefonisch is geïnformeerd. Gelet op de verantwoordelijkheid van verweerder om belangrijke informatie schriftelijk vast te leggen, komt het ontbreken van de schriftelijke vastlegging voor zijn risico. Ook de correspondentie tussen klaagster en verweerder uit februari 2023 duidt erop dat klaagster niet is geïnformeerd. De raad gaat er dan ook vanuit dat klaagster onvoldoende op de hoogte is gehouden van de lopende incassoprocedure. Verweerder heeft daardoor tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. 
5.17    Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel geldt dat de verweten gedraging heeft voortgeduurd tot in elk geval na het indienen van de klacht.
5.18    Klachtonderdeel b) is, voor zover haar klacht ziet op het handelen of nalaten van verweerder na 22 februari 2020, gegrond.
Klachtonderdelen c) en d)
5.19    Klachtonderdelen c) en d) zien op het telefonisch contact dat klaagster en haar dochter met verweerder hebben gehad. Verweten wordt dat verweerder in de telefoongesprekken steeds heeft geweigerd informatie te verschaffen, dat hij klaagster telkens heeft aangegeven dat hij meer informatie over de zaak kon geven over bijvoorbeeld 20 dagen en dat hij heeft gedreigd de opdracht aan de deurwaarder in te trekken als klaagsters dochter vragen bleef stellen. Verweerder heeft dit niet bevestigd. De raad kan onder deze omstandigheden niet vaststellen of deze telefoongesprekken hebben plaatsgevonden en, zo ja, wat daarin is gezegd door klaagster, haar dochter en verweerder. Gelet daarop kan de raad niet vaststellen of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdelen c) en d) zijn daarom ongegrond.  

6    MAATREGEL
6.1    Verweerder heeft ten opzichte van een cliënte niet de vereiste financiële integriteit in acht genomen, door zonder schriftelijk vastgelegde toestemming geld onder zich  te houden, terwijl uitdrukkelijk is verzocht dit geld over te maken. Pas na het indienen van de klacht heeft verweerder het geld overgemaakt. Ook heeft verweerder deze cliënte onvoldoende geïnformeerd over de lopende incassoprocedure. Bij het bepalen van de maatregel heeft de raad in aanmerking genomen dat deze cliënte de Nederlandse taal niet of nauwelijks machtig is. 
6.2    De raad acht gelet op het voorgaande de maatregel van een berisping passend.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e lid 5 van de Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, te betalen aan klaagster. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven. 
7.4    Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85lNGB0000079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart klaagster niet-ontvankelijk zoals hierboven onder 5.1 en 5.2 overwogen;
voor het overige:
- verklaart klachtonderdelen a) en b) gegrond;
-    verklaart klachtonderdelen c) en d) ongegrond;
-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3; 
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.4.


Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. R. de Haan en W.R. Arema, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2023.