ECLI:NL:TADRSGR:2023:185 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-224/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:185 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-09-2023 |
Datum publicatie: | 04-09-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-224/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Verweerster heeft erkend de gemaakte afspraken niet voldoende te hebben vastgelegd en heeft daardoor tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Ook heeft zij niet alle mogelijke opties met klager besproken, terwijl zij dit wel had moeten doen. Oplegging van een waarschuwing. Klacht over berekening partneralimentatie is ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 4 september 2023 in de zaak 23-224/DH//RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. R. Paardekoper
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 9 december 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 23 maart 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2023/20 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 juli 2023. Daarbij
waren klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerster aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 18.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerster heeft klager bijgestaan in een familierechtelijk geschil, onder
meer over de partneralimentatie. Verweerster heeft de zaak vanaf 21 oktober 2019 overgenomen
van de eerdere advocaat van klager.
2.3 Op 9 december 2019 en 12 juni 2020 heeft verweerster een verweerschrift ingediend
namens de klager. Daarin zijn de financiële jaarverslagen van klager uit 2015 tot
en met 2017 overgelegd, en een brief van de gemeente van 8 oktober 2019 waaruit volgt
dat de opgelegde onderhoudsbijdrage op nihil is gesteld. Op 9 maart 2021 is het financiële
jaarverslag van 2017/2018 overgelegd.
2.4 De rechtbank heeft de partneralimentatie op € 755,- bruto per maand vastgesteld
bij de echtscheidingsbeschikking van 26 april 2021. De rechtbank heeft geen rekening
gehouden met de schulden van klager bij de berekening van het bedrag, omdat die schulden
onvoldoende onderbouwd waren.
2.5 Verweerster heeft namens klager tijdig hoger beroep ingesteld.
2.6 Op 23 november 2021 heeft verweerster per e-mail aan klager gestuurd:
“Voorts hebben wij de echtscheiding besproken. Ik deelde u mede dat de echtscheidingsbeschikking,
zoals deze werd afgegeven door de rechtbank Rotterdam, nog immer niet werd ingeschreven
in de daartoe bestemde registers van de Burgerlijke Stand. U bent derhalve nog immer
gehuwd met [ex-partner]. [De advocaat van de ex-partner] heeft geen inspanningen verricht
om deze echtscheidingsbeschikking in te schrijven. U deelde mij mede dat u hiermee
ook wenst te wachten, nu de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe
bestemde register van de burgerlijke stand met zich mee zal brengen dat u alimentatieplichting
zou zijn jegens [de ex-partner]. Een en ander brengt dan ook met zich mee dat u zich
op het standpunt stelt dat aan de zijde van [de ex-partner], en haar advocaat, actie
dient te worden ondernomen voor een eventuele inschrijving van de echtscheidingsbeschikking
in de daartoe bestemde register van de burgerlijke stand, ook al zou dit eveneens
met zich mee kunnen brengen dat de echtscheidingsbeschikking te laat zal worden ingeschreven,
waardoor er wellicht een nieuwe procedure aanhangig dient te worden gemaakt. U heeft
mij nadrukkelijk erop gewezen dat ondergetekende geen actie tot inschrijving van de
echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand
mag ondernemen namens u.”
2.7 Op 21 december 2021 heeft verweerster per e-mail aan klager gestuurd:
“Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud van 16 december jl., bevestig ik u
hierbij dat u mij heeft toegezegd de in april en in mei aan u toegestuurde akte van
berusting, hetgeen per e mail is gebeurd, zult ondertekenen en aan mij zult retourneren
eerst nadat de advocaat van [de ex-partner] hiernaar heeft gevraagd. Zolang dit niet
gebeurt zult u geen stappen willen ondernemen om over te gaan tot inschrijving van
de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
U stelt zich immer op het standpunt dat zodra dit gebeurt u ook verplicht zult zijn
een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw te voldoen, zulks terwijl
u dit niet wenst.”
2.8 Op 25 maart 2022 heeft klager zich gewend tot een andere advocaat om hem bij
te staan. De andere advocaat heeft het hoger beroep ingetrokken nadat hem is gebleken
dat de echtscheidingsbeschikking niet is ingeschreven in de registers van de burgerlijke
stand van de gemeente.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft de echtscheidingsbeschikking niet ingeschreven bij de gemeente,
waardoor de procedure opnieuw moest. Verweerster heeft klager niet voldoende geadviseerd
over de mogelijkheid tot inschrijving en het verzoeken om de uitvoerbaar bij voorraad-verklaring
te schorsen. Had verweerster dit wel gedaan, dan had er geen nieuwe procedure gestart
te hoeven worden;
b) Verweerster heeft de partneralimentatie onjuist en onzorgvuldig berekend. Na
de nieuwe procedure hoeft klager geen alimentatie te betalen.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft benadrukt dat klager de echtscheidingsbeschikking niet wilde
inschrijven en dat hij in hoger beroep wilde; dit alles in verband met de in die beschikking
opgenomen alimentatieverplichting. Ter zitting van de Raad heeft verweerster erkend
dat zij de gemaakte afspraken, de redenen die daaraan ten grondslag liggen en de risico’s
niet voldoende heeft vastgelegd. Ook erkent zij dat zij de mogelijkheid van het verzoeken
de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen, niet heeft besproken met klager. Voor
dit alles heeft verweerster haar spijt betuigd en leergeld betaald.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1 Verweerster heeft erkend de gemaakte afspraken niet voldoende te hebben vastgelegd
en heeft daardoor tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Ook heeft zij erkend dat
zij de mogelijkheid van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking met het verzoek
om de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen, niet met klager heeft besproken. Zij
had dit laatste wel moeten doen, zodat klager op de hoogte was van de opties die hij
had en de mogelijke slagingskansen daarvan. Dit betekent dat klachtonderdeel a) gegrond
is.
Klachtonderdeel b)
5.2 De raad volgt klager niet in zijn betoog dat verweerster de partneralimentatie
onjuist en onzorgvuldig heeft berekend. Verweerster heeft – onweersproken – gesteld
dat zij het moest doen met de financiële jaarverslagen van klager uit 2015, 2016 en
2017. Verweerster was afhankelijk van de (schriftelijk onderbouwde) informatie die
klager aan kon leveren. Bij gebrek aan documentatie daarvan, kan dit niet aan verweerster
worden aangerekend. Dat de opvolgende advocaat van klager dit kennelijk wel heeft
kunnen onderbouwen in een latere procedure, waardoor de partneralimentatie op nihil
is vastgesteld, doet aan het voorgaande niet af. Klachtonderdeel b) is ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de gemaakte afspraken
niet schriftelijk vast te leggen en door niet alle mogelijke opties die klager had
aan hem voor te houden. Dit rechtvaardigt het opleggen van een maatregel. Gelet op
de omstandigheid dat verweerster haar excuses heeft aangeboden en de nalatigheid van
haar handelen heeft ingezien, volstaat de raad met het opleggen van een waarschuwing.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijkgegrond verklaart, moet verweerster op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster
door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in overweging 7.4;
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. G. Sarier en M.A.M. Wagemakers, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 september 2023.