ECLI:NL:TADRSGR:2023:144 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-017/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:144
Datum uitspraak: 17-07-2023
Datum publicatie: 27-07-2023
Zaaknummer(s): 23-017/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 17 juli 2023 in de zaak 23-017/DH/RO
 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 8 maart 2023 op de klacht van:

klager

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 21 februari 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht over verweerster ingediend.
1.2    Op 26 maart 2022 heeft klager zijn klacht aangevuld.
1.3    Op 6 januari 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2022/02 van de deken ontvangen. 
1.4    Bij beslissing van 8 maart 2023 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. 
1.5    Op 6 april 2023 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. 
1.6    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 5 juni 2023. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. 
1.7    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2    VERZET
2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen. Daartoe voert hij het volgende aan
a)    Over klachtonderdeel a (overwegingen 4.3 en 4.4 van de voorzittersbeslissing): klager bestrijdt de conclusie van de voorzitter dat hij niet kan beoordelen of de dwangvordering legitiem was. Ook wordt het tweede deel van klachtonderdeel a niet genoemd: verweerster heeft protest aangetekend tegen het niet geretourneerd krijgen van de spullen van klager, maar heeft hierna geen actie ondernomen om dit geregeld te krijgen;
b)    Over klachtonderdeel b (overwegingen 4.5 en 4.6 van de voorzittersbeslissing): klager stelt dat de voorzitter er ten onrechte aan voorbij gaat dat klager heeft voldaan aan zijn bewijslast dat sprake was van communicatie. Het lag vervolgens op de weg van verweerster om te bewijzen dat zij nadien tot eind augustus 2019 met klager heeft gecommuniceerd, waaraan zij niet heeft voldaan;
c)    Over klachtonderdeel c (overweging 4.7 van de voorzittersbeslissing): klager kan deze overweging niet volgen. De voorzitter erkent kennelijk dat er onware aantijgingen over klager zijn gedaan, maar gaat daarna alleen in op waar die aantijgingen niet vandaan komen;
d)    Over klachtonderdeel d (onderdeel 4.8 van de voorzittersbeslissing): klager kan deze overweging niet volgen en geeft aan dat de voorzitter waarschijnlijk niet alle door klager ingediende producties op de juiste wijze heeft betrokken in de beoordeling.
2.2    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

3    FEITEN EN KLACHT
3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. 

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. 
Verzetgrond a)
4.3    De raad volgt de voorzitter in het oordeel dat uit het dossier niet is op te maken dat sprake was van een onrechtmatige invordering en onterecht beslag. De voorzitter heeft terecht geoordeeld dat klager dit niet voldoende heeft onderbouwd. Ook in verzet voert klager (nogmaals) diverse omstandigheden aan over de daarbij betrokken gerechtsdeurwaarder die volgens klager valsheid in geschrift heeft gepleegd bij het opmaken van een proces-verbaal, maar ook dit is niet voldoende onderbouwd, nog los van het feit dat deze verwijten niet op verweerster zien.
4.4    Voor zover klager in verzet aanvoert dat verweerster tekort is geschoten in het geretourneerd krijgen van de spullen van klager, stelt de raad vast dat dit geen klachtonderdeel is geweest zodat dit om die reden ook terecht niet in de voorzittersbeslissing is betrokken. Deze verzetgrond slaagt niet.
Verzetgrond b)
4.5    De raad ziet evenmin aanleiding om te oordelen dat de voorzittersbeslissing op dit punt onjuist is. In het dossier bevinden zich voldoende aanwijzingen dat ook na de brief van 10 maart 2019 contact is geweest tussen klager en verweerster. Zo is in elk geval het vonnis na verzet telefonisch besproken in mei 2019. Het verzet is op dit punt dan ook ongegrond.
Verzetgrond c)
4.6    Net als in de voorzittersbeslissing ziet de raad in de stukken niet dat verweerster een (onware) veronderstelling of insinuatie in klagers dossier heeft opgenomen. Het verzet is op dit punt ongegrond.
Verzetgrond d)
4.7    De raad ziet ook op dit onderdeel niet in waarom de voorzittersbeslissing onjuist is. Klager heeft niet onderbouwd welke producties daarbij niet zouden zijn betrokken en waarom die zouden hebben geleid tot een andere uitkomst. De verzetgrond slaagt niet.
Afsluitende overwegingen
4.8    De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht.
4.9    Klager heeft ter zitting verzocht om zelf te onderzoeken, dan wel een vooronderzoeker aan te wijzen en diegene te laten onderzoeken, of de klacht minnelijk kan worden geschikt. De raad ziet daartoe geen aanleiding. Tussen klager en verweerster is al eerder onderhandeld over een eventuele schikking. Verweerster heeft ook ter zitting nogmaals een aanbod gedaan, maar klager heeft dat afgewezen. De raad heeft daarbij vastgesteld dat de standpunten van partijen zodanig ver uit elkaar liggen dat een aanvullende poging tot een minnelijke schikking zinloos is.
4.10    Uit het dossier volgt dat klager met name bezwaren heeft tegen het handelen van een gerechtsdeurwaarder, die volgens hem onder meer valsheid in geschrift heeft gepleegd. Klager stelt daar aanzienlijk schade door te hebben geleden. De raad kan echter alleen oordelen over het handelen van verweerster en over de vraag of dit handelen tuchtrechtelijk verwijtbaar is geweest. Over het handelen van de gerechtsdeurwaarder en of klager daar al dan niet schadevergoeding voor kan krijgen, kan de raad niet oordelen. Dat gaat een tuchtrechtelijke procedure als deze te buiten.
4.11    De raad zal het verzet ongegrond verklaren. 

BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. M. Laning, G. Sarier, M.A.M. Wagemakers en M.P. de Klerk, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 juli 2023.