ECLI:NL:TADRSGR:2023:140 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-268/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:140
Datum uitspraak: 12-07-2023
Datum publicatie: 12-07-2023
Zaaknummer(s): 23-268/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over kwaliteit dienstverlening. Verweerder heeft namens klager een cassatieschriftuur opgesteld en met instemming van klager bij de Hoge Raad ingediend. Niet gebleken dat de cassatieschriftuur kwalitatief niet voldoet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs mogen worden gesteld. Niet kan worden vastgesteld dat uit de inhoud van de volgens klager ontbrekende stukken de onschuld van klager blijkt. Het feit dat verweerder de kwestie over deze missende dossierstukken en het daarover tussen klager en verweerder ontstane verschil van inzicht niet in de schriftuur heeft willen vermelden, betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Verweerder heeft bij de behandeling van het cassatieberoep de leiding en hij moet in dat kader bepalen met welke aanpak de belangen van klager het best zijn gediend. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 12 juli 2023
in de zaak 23-268/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de email van 6 maart 2023 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) met kenmerk R 2023/24 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 27. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 21 juni 2023.   

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager was verdachte in een strafzaak, waarin hij aanvankelijk (in 2019) door mr. B werd bijgestaan. Vanaf oktober 2020 (in hoger beroep) is klager bijgestaan door mr. A. Bij arrest van 16 maart 2021 (hierna: het arrest) heeft het Gerechtshof Den Haag klager onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf en een vrijheidsbeperkende maatregel. 
1.2    Klager heeft verweerder benaderd voor het instellen van cassatieberoep. In dat kader heeft verweerder op 23 februari 2022 namens klager een cassatieschriftuur opgesteld.
1.3    Na het opstellen van de cassatieschriftuur heeft klager verweerder gevraagd om daarin ook op te nemen dat de politie of de officier van justitie in zijn strafzaak diverse stukken uit het politiedossier heeft gehaald zodat het gerechtshof daar geen kennis van heeft kunnen nemen. Verweerder heeft klager op 19 april 2022 gemaild dat hij daartoe niet bereid was: 
‘In uw zaak is een uitvoerig schriftuur opgesteld. Uit uw email maak ik op dat u geen vertrouwen heeft in de door ons opgestelde schriftuur en dat u er op staat dat allerlei – in onze ogen volstrekt onjuiste of niet relevante – opmerkingen daarin worden verwerkt. Wij zijn alleen bereid een schriftuur in te dienen indien wij daar de volle verantwoordelijkheid voor kunnen en willen dragen. Het spijt mij dus te constateren dat u geen vertrouwen heeft in ons en de door ons opgestelde schriftuur zodat ik u dringend adviseer een andere advocaat te zoeken die bereid en in staat is tijdig een door u gewenst schriftuur in te dienen indien u niet met indiening van onze schriftuur accoord bent. De termijn voor indiening van een schriftuur verstrijkt op 22 april. Op de site www.vcas.nl zijn advocaten genoemd die gespecialiseerd zijn in strafcassatie. Ik wens u veel succes.’  
1.4    Daarop heeft klager als volgt gereageerd:

‘Daar bent u dan eindelijk. Ik had uw afwijzing al volledig verwacht, omdat ik u dwing de Hoge Raad te confronteren met door henzelf gecreeerde extreme gaten in hun redeneringen, om niet te spreken van bewezen manipulatie die u wat mij betreft uit het schriftuur had kunnen laten. Had er de tijd geweest, en het schriftuur eerder gezien, had ik u zelf al lang en breed ontslagen.
Een hoop eerder aangegeven punten kunnen misschien niet verwerkt worden, maar u weet zelf ontzettend goed dat de onderstaande redenatie mbt de belagingsdefinitie waterdicht is en iig prima aangevoerd kan worden (aangezien deze compleet vergelijkbaar is met wat u *wel* wilt aanvoeren, waarvan alles op 1 punt na gebaseerd is op incomplete informatie en/of makkelijk te weerleggen is), waarbij het aan het Hof is deze te accepteren of te verwerpen. (…)

Ik kan u geen success wensen met uw overheids-gebonden firma, omdat ik van mening ben dat u onderdeel bent van het probleem en een compleet corrupt systeem helpt beschermen, ook al doet u dit mogelijk met tegenzin. Cassatie zal dus ook bij lange na niet het eindstation zijn van deze zaak, ook niet als de zaak werd vernietigd adhv uw schriftuur. Ik denk zelfs dat het mogelijk beter is niet in cassatie te gaan, aangezien de (bewezen) manipulaties dan gewoon weer overnieuw kunnen beginnen.’
1.5    Verweerder heeft vervolgens per e-mail aan klager bevestigd dat zijn kantoor geen schriftuur bij de Hoge Raad zal indienen en dat zijn kantoor zich bij de Hoge Raad zal onttrekken, tenzij klager laat weten dat hij wil dat de schriftuur door verweerder wordt ingediend. Daarbij heeft verweerder vermeld dat dit ook inhoudt dat klager niet meer op de hoogte zal worden gehouden van de datum van de uitspraak van de Hoge Raad.
1.6    In reactie op verweerders e-mail heeft klager verweerder laten weten dat hij de schriftuur kan indienen. Daarop heeft verweerder de schriftuur in april 2022 bij de Hoge Raad ingediend.
1.7    In augustus 2022 heeft klager verweerder bericht dat hij zich terug kan trekken als zijn advocaat bij de Hoge Raad. Daarop heeft verweerder als volgt gereageerd:

‘Indien ik mij op dit moment zou onttrekken zonder dat een andere advocaat zich bij de Hoge Raad als uw raadsman heeft gesteld loopt u het risico dat de Hoge Raad u in het cassatieberoep niet ontvankelijk verklaart waarna de uitspraak van het hof definitief wordt. Een cassatieprocedure kan namelijk alleen door een advocaat worden gevoerd en dus niet zonder een advocaat. Ik stel dus voor dat ik mij als uw advocaat onttrek nadat een andere advocaat zich bij de Hoge Raad als uw raadsman heeft gesteld. Ik neem aan dat uw nieuwe advocaat mij daarover zal berichten.’
1.8    Daarna heeft klager aan verweerder gemaild:
‘Om een of andere reden zie ik deze extra email nu pas, net nu ik van de lijn kom met de Orde van Advocaten. Ik heb evt enkele kandidaten voor cassatie, maar switchen is tijd en geld verdoen, ook daar ik niet weet wat uw bedoeling is: het wel of niet terugtrekken van uw cassatie-schriftuur. U zegt het niet expliciet, maar u lijkt te indiceren dat u deze route wilt behandelen. Trekt u zich namelijk terug en laat u dit staan, dan zijn er geen verdere gevolgen voor de verdachte voor verdere afhandeling. In ieder geval, als u [dossiernummer] voor mij kan krijgen, oorspronkelijk en in zijn geheel (dus niet de 'processtukken'), dan kunnen we dit misverstand laten varen en bel ik de Orde dat er toch geen klacht/debat komt van mij (ze vroegen mijn naam en gegevens aan de telefoon, zodat ze "alvast weten" dat er vandaag een klacht aankomt). Ook wil ik u iig de kans geven deze (nogal pijnlijke) fout te corrigeren alvorens te gaan klagen. Misschien dat we, als ik dat dossier heb, gewoon een goed gesprek aan de telefoon kunnen hebben over evt andere pijnpunten en kijken of we daar tot een oplossing kunnen komen. We kunnen altijd nog uit elkaar gaan. Wel moet ik de klacht doorzetten als ik vandaag geen antwoord van u heb, aangezien het ook weer een week kost voor zoiets in behandeling wordt genomen. Ik ben de leek, terwijl [verweerder] wordt gezien als een elite-bureau voor cassatie. Dit soort fouten mogen niet gebeuren.’
1.9    Op 15 augustus 2022 heeft een kantoorgenoot van verweerder klager het volgende gemaild:

‘Zojuist ontving ik van het OM de mededeling dat de stukken moeten worden opgevraagd bij de advocaat van wie wij de zaak hebben overgenomen, aldus de advocaat die u bijgestaan heeft tijdens het hoger beroep.
Indien dit niet zou lukken, dienden wij de stukken bij de Hoge Raad op te vragen, hetgeen ik afgelopen vrijdag heb gedaan. Ik vind het lastig om in te schatten hoe lang het zal duren voor wij antwoord krijgen. Mogelijk is dat deze week al.’
1.10    Op verzoek van klager heeft mr. B op 5 september 2022 een aantal bestanden via WeTransfer naar klager gestuurd.
1.11    Vervolgens heeft klager nog correspondentie tussen hem en het openbaar ministerie naar verweerder gestuurd, waaronder een brief van 12 september 2022 van het openbaar ministerie, waarin is vermeld dat de dossierstukken waar klager om vraagt naar zijn toenmalige advocaat mr. B zijn gestuurd. 
1.12    Daarna heeft klager verweerder op 3 oktober 2022 het volgende gemaild:

‘Graag zou ik toch zien dat jullie flink druk zetten op het OM Rotterdam om de onzichtbaar gemaakte en kwijtgemaakte dossierstukken uit 2012 alsnog te krijgen. Het is extra makkelijk gemaakt, omdat jullie mijn onderstaande brief aan het Privacydesk van de politie/OM als leidraad kunnen gebruiken, bv door te schrijven: 
"Deze documenten missen we, ook in het dossier van de Hoge Raad. Deze zijn nooit uitgeleverd aan advocaten als (…), en nooit beschikbaar geweest ter verdediging na 2015. In 1 geval zelfs helemaal nog nooit. Wij / mijn client wilt inzage en afschrift.” (…)’
1.13    Op 6 oktober 2022 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend.

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
a)     Verweerder heeft onvoldoende druk op het openbaar ministerie gezet om stukken die uit het dossier van klager zijn verwijderd en die zijn onschuld bewijzen boven water te krijgen. Verweerder heeft de stukken opgevraagd, maar hij heeft volgens klager slechts een deel van het dossier ontvangen.  
b)     Verweerder heeft de tussen hem en klager gerezen misverstanden over het ontbreken van stukken in het dossier van klager niet expliciet in zijn cassatieschriftuur genoemd.
c)    Verweerder heeft een stevig cassatiemiddel niet als procedurefout in zijn schriftuur opgenomen. Als verweerder dat wel had gedaan, had verweerder in cassatie ‘de beerput met betrekking tot de missende dossierstukken’ kunnen openen. Verweerder heeft dit geweigerd en heeft dit niet uitgelegd. 
2.2    De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, ingaan op de stellingen en stukken van klager.

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft verweer tegen de klacht gevoerd en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager herhaaldelijk heeft meegedeeld dat en waarom in cassatie niet kan worden geklaagd over stukken die de politie of de officier van justitie volgens klager uit zijn dossier hebben verwijderd. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat hij klager heeft geadviseerd een andere advocaat te zoeken toen bleek dat klager erop stond dat zijn klacht over missende stukken in de schriftuur zou worden opgenomen. Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat klager, nadat de schriftuur alsnog met zijn instemming is ingediend, heeft gevraagd of zijn dossier in zijn geheel kon worden opgevraagd, maar dat hij klager in deze kwestie niet wilde bijstaan en dat hij daartoe ook niet verplicht is.
3.2    De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    De voorzitter stelt voorop dat in deze beslissing alleen wordt geoordeeld over de verwijten die klager verweerder maakt ten aanzien van het cassatieberoep. De klachten die klager in zijn stukken heeft geuit over onder meer de politie, officieren van justitie en andere medewerkers van het arrondissementsparket, de rechtbank en het gerechtshof kunnen in het kader van de klacht over verweerder niet inhoudelijk worden beoordeeld. 
4.2    De klacht gaat over de dienstverlening van verweerder als advocaat van klager in de cassatieprocedure. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – kostenrisico en proceskansen – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Binnen de beroepsgroep is voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De voorzitter toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
4.3    Klachtonderdelen a), b) en c) gaan in de kern over de volgens klager missende stukken in zijn dossier en de weigering van verweerder om dit in de cassatieprocedure aan de orde te stellen. Daarom lenen deze klachtonderdelen zich voor een gezamenlijke beoordeling. 
4.4    De voorzitter is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is. Daartoe overweegt de voorzitter als volgt.
4.5    Uit de stukken blijkt dat verweerder namens klager een cassatieschriftuur heeft opgesteld en dat hij die schriftuur uiteindelijk ook met instemming van klager bij de Hoge Raad heeft ingediend. Het is de voorzitter niet gebleken dat de cassatieschriftuur kwalitatief niet voldoet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs mogen worden gesteld. Voor wat betreft de volgens klager ontbrekende stukken in het dossier kan de voorzitter op grond van het klachtdossier niet vaststellen dat uit de inhoud van deze stukken de onschuld van klager blijkt. Het feit dat verweerder de kwestie over deze missende dossierstukken en het daarover tussen klager en verweerder ontstane verschil van inzicht niet in de schriftuur heeft willen vermelden, betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Verweerder heeft bij de behandeling van het cassatieberoep de leiding en hij moet in dat kader bepalen met welke aanpak de belangen van klager het best zijn gediend. Uit de overgelegde e-mails blijkt dat verweerder klager heeft uitgelegd dat en waarom hij de kwestie over de missende dossierstukken niet in zijn cassatieschriftuur heeft willen opnemen, dat hij klager heeft gewezen op de mogelijkheid om een andere advocaat in te schakelen en (later) dat hij klager verder niet wilde bijstaan. Het stond verweerder vrij om de verdere bijstand van klager te weigeren, ook vanwege de toen inmiddels ontstane ernstige vertrouwensbreuk tussen klager en verweerder. Klager heeft in augustus 2022 uiteindelijk ook gemaild dat verweerder zich terug kon trekken als zijn advocaat bij de Hoge Raad.
4.6    De inhoud van de door klager op 21 juni 2023 ingediende stukken geeft de voorzitter geen aanleiding om tot een ander oordeel over de ingediende klacht te komen, omdat daaruit ook niet blijkt dat verweerder in de cassatieprocedure op enigerlei wijze klachtwaardig ten opzichte van klager heeft gehandeld.
4.7    Gelet op het voorgaande zal de voorzitter de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren. 

BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023.