ECLI:NL:TADRSGR:2023:123 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-977/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:123
Datum uitspraak: 05-06-2023
Datum publicatie: 05-06-2023
Zaaknummer(s): 23-977/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Verweerder heeft klager een zeer summier hoger beroepschrift ingediend en vervolgens geen nader verweerder gevoerd. Hij heeft klager niet op de hoogte gesteld van de zitting in hoger beroep, waardoor klager niet ter zitting aanwezig heeft kunnen zijn. Verweerder is echter zelf ook niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft de uitspraak in hoger beroep pas ruim na het verstrijken van de cassatietermijn aan klager gezonden, waardoor klager de mogelijkheid van cassatie is ontnomen. Er is sprake van een opeenstapeling van fouten. Verweerder heeft zich bovendien van het tableau laten schrappen, maar klager hierover niet geïnformeerd. Gehandeld in strijd met de kernwaarden deskundigheid en integriteit. Verweerder weigert bovendien verantwoording af te leggen. Schrapping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 juni 2023 in de zaak 22-977/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager
gemachtigde: mr. H.H.M. Meijroos

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 22 augustus 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 13 december 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K179 2022 ia/nm van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 april 2023. Daarbij waren klager en zijn gemachtigde aanwezig. Verweerder is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet ter zitting verschenen.  
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 (inhoudelijk) en 1 tot en met 7 (procedureel).

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaring, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager heeft bezwaar ingesteld tegen twee navorderingsaanslagen over 2012 en 2013. Tegen de uitspraken op bezwaar heeft klager beroep bij de rechtbank ingesteld.
2.3    De rechtbank heeft op 6 november 2020 uitspraak gedaan op de ingestelde beroepen. Door of namens klager is tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De zaken zijn op 12 mei 2021 mondeling behandeld bij het gerechtshof. Klager en verweerder zijn daarbij niet aanwezig geweest. 
2.4    Het gerechtshof heeft op 22 juni 2021 de uitspraak van de rechtbank bevestigd. In de uitspraak is opgenomen dat klager is opgeroepen via een brief verzonden aan het adres van verweerder. De brief is kennelijk op 7 april 2021 bij verweerder uitgereikt. In de uitspraak is vermeld dat binnen zes weken cassatie kan worden ingesteld.
2.5    Bij brief van 1 juli 2021 is de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 22 juni 2021, inclusief het proces-verbaal van de zitting van 12 mei 2021, aan verweerder gezonden.  
2.6    Bij brief van 14 oktober 2021 is namens de Belastingdienst aan klager meegedeeld dat de openstaande bedragen over 2012 en 2013 moeten worden betaald, omdat op het beroepschrift onherroepelijk is beslist. 
2.7    Op 6 mei 2022 heeft verweerder zich van het tableau laten schrappen.
2.8    Op 25 mei 2022 heeft mr. S, namens klager, in een e-mail aan verweerder onder meer het volgende geschreven:
“U bent de verplichting aangegaan om [klager] als advocaat bij te staan in een beroeps- en hoger beroepsprocedure bij de rechtbank/het gerechtshof te Den Haag over een slepende belastingkwestie. Aan [klager] zijn door de belastingdienst naheffingsaanslagen inkomstenbelasting over 2012 en 2013 opgelegd over niet aangegeven huurinkomsten welke als resultaat uit overige werkzaamheden is aangeduid.
Cliënt heeft grond om te veronderstellen dat u nalatig bent geweest in de behartiging van zijn belangen in de beroeps- en hoger beroepsprocedure en dat u daarbij mogelijk in strijd heeft gehandeld met de op uw rustende gedragsregels.
Verloop van de door u gevoerde procedures
-    [Klager] is met u een opdrachtbevestiging aangegaan en heeft de door u op 27 juli 2019 (…) uitgebrachte voorschotnota van € 3.000,- aan u voldaan (betaling per bank op 9 september 2019). (…)
-    U heeft beroep ingesteld en verweer gevoerd in de beroepsprocedure waarvan uitspraak is gedaan door de rechtbank te Den Haag op 6 november 2020. (…)
-    U heeft namens [klager] hoger beroep ingesteld met summiere gronden (blijkens het proces-verbaal van de zitting d.d. 12 mei 2022) tegen de uitspraak van 6 november 2020, maar heeft, zo stel ik vast uit de uitspraak in hoger beroep van 22 juni 2021 geen nader verweer gevoerd noch bent u bij de zitting verschenen van 12 mei 2021.
-    Mij is niet gebleken dat u zich heeft onttrokken als advocaat van [klager] in hoger beroep dan wel waarom u niet ter zitting bent verschenen.
-    De uitspraak in hoger beroep heeft u echter pas op XXX november op langs gebracht bij het administratiekantoor van [klager]. Hiermee was de cassatietermijn eveneens verlopen en nu staan [klager] geen rechtsmiddelen meer toe om zich tegen de aanslag te verzetten. (…)
De hoogte van het potentieel door [klager] geleden schadebedrag (…) gaat om een openstaand bedrag van € 61.478 exclusief openstaande kosten. (…)
Verzoek aanmelding bij uw beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar”
2.9    Op 9 juni 2022 heeft mr. S in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven:
“Zojuist sprak ik u telefonisch (…). Ik constateer echter dat u (inmiddels) uitgeschreven bent als advocaat hetgeen u mij telefonisch bevestigde. Omstreeks eind 2021 heeft u zich uitgeschreven bij de Orde van Advocaten. Uw website van uw advocatenkantoor is nog wel actief (…)”
2.10    Op 29 juli 2022 heeft mr. S een e-mail aan klager gestuurd met als onderwerp: ‘De beroepsaansprakelijkheidsverzekering [verweerder] was reeds op 1 januari 2019 beëindigd. Tenzij andere verzekering heeft, is hij persoonlijk aansprakelijk”
2.11    Op 22 augustus 2022 heeft klager de klacht over verweerder ingediend bij de deken. De deken heeft verweerder tweemaal verzocht om commentaar op de klacht. 
2.12    Bij brief van 10 januari 2023 (betekend op 12 januari 2023) heeft de gemachtigde van klager een aansprakelijkstelling aan verweerder gezonden.
2.13    Op 18 januari 2023 heeft verweerder in een e-mail aan de gemachtigde van klager geschreven dat hij de aansprakelijkstelling op 12 januari 2023 ontving, dat hij contact heeft opgenomen met de verzekeraar en dat hij de aansprakelijkstelling ook heeft doorgestuurd.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a)    Verweerder heeft zich in de beroeps- en de hoger beroepsprocedure uiterst ondeskundig opgesteld en heeft in beroep nagenoeg geen inhoudelijk verweer gevoerd in aanvulling op wat klagers boekhouder heeft gedaan. Bij gebrek aan verweer heeft het gerechtshof het hoger beroep afgewezen waarmee de naheffingsaanslagen over 2012 en 2013 definitief waren. Verweerder is in hoger beroep bij het gerechtshof in het geheel niet ter zitting verschenen, ondanks daarvoor correct te zijn opgeroepen. Ook zond verweerder de uitnodiging voor de mondelinge behandeling niet aan klager door.
b)    Verweerder heeft klager de mogelijkheid ontnomen om cassatie in te stellen tegen de uitspraak van het gerechtshof van 22 juni 2021, door de uitspraak pas na 4 maanden aan klagers boekhouder te zenden. Hiermee zijn de twee naheffingsaanslagen over 2012 en 2013 definitief geworden met een schade van € 61.478,- exclusief openstaande kosten. 
c)    Verweerder heeft klager niet geïnformeerd over het feit dat hij zich eind 2021 heeft laten uitschrijven bij de Orde van Advocaten, terwijl verweerders website nog gewoon actief was en nog steeds is. 
d)    Verweerder geeft zich zelfs na uitschrijving nog mogelijk uit als advocaat nu zijn website nog steeds actief is. Op de website staat nog steeds vermeld dat hij verzekerd is voor beroepsaansprakelijkheid, inclusief verzekeraar en polisnummer. 
e)    Klager heeft van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar vernomen dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van verweerder met ingang van 1 januari 2019 is doorgehaald, waarbij het zeer aannemelijk is dat verweerder onverzekerd was voor beroepsaansprakelijkheid gedurende de periode dat hij ingeschreven stond op het tableau. 
3.2    Klager heeft een screenshot van de website van verweerder bij zijn stukken gevoegd. Dit screenshot is gemaakt op 9 juni 2022.

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft geen verweer gevoerd tegen de klacht: hij heeft in het geheel niet gereageerd. noch is hij verschenen, ondanks daartoe uitdrukkelijk per aangetekende en per gewone email te zijn opgeroepen en daarnaast is ook nog een boodschap op zijn telefoonbeantwoorder achtergelaten.

5    BEOORDELING
Toetsingskader
5.1    De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
Klachtonderdelen a) t/m c)
5.2    De raad is van oordeel dat klager deze verwijten voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder kiest ervoor geen verweer te voeren, niet te reageren en niet of amper bereikbaar te zijn. Bij gebreke van betwisting van de verwijten, acht de raad de verwijten onder a tot en met c daarom gegrond. 
Klachtonderdeel d)
5.3    De raad overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Niet gebleken is dat klager een rechtstreeks belang heeft bij dit verwijt. Het verwijt lijkt het algemeen belang te dienen, maar het is niet aan klager om daarover te klagen. Dit klachtonderdeel is daarom niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel e)
5.4    De gemachtigde van klager heeft ter zitting verklaard dat er contact is geweest met AIG, een beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, kennelijk over de kwestie met verweerder. Verder heeft verweerder in zijn e-mail van 18 januari 2023 aan de gemachtigde geschreven dat hij contact heeft opgenomen met zijn verzekeraar en de aansprakelijkstelling heeft doorgestuurd. Met die informatie kan de raad niet vaststellen dat verweerder vanaf 1 januari 2019 inderdaad onverzekerd is geweest. Dit verwijt verklaart de raad dan ook ongegrond. 

6    MAATREGEL
6.1    Het gedrag van verweerder heeft niet voldaan aan de professionele standaard, inhoudende dat een advocaat dient te handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Verweerder heeft een zeer summier hoger beroepschrift voor klager ingediend en vervolgens geen nader verweer gevoerd. Hij heeft klager niet op de hoogte gesteld van de zitting in hoger beroep, waardoor klager niet ter zitting aanwezig heeft kunnen zijn. Verweerder is echter zelf ook niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft de uitspraak in hoger beroep pas ruim na het verstrijken van de cassatietermijn aan klager (c.q. zijn boekhouder) gezonden, waardoor klager de mogelijkheid van cassatie is ontnomen. Er is sprake van een opeenstapeling van fouten. De raad acht dit uiterst ondeskundig en is van oordeel dat verweerder ernstig tekort is geschoten in zijn dienstverlening aan klager. 
6.2    Daar komt bij dat verweerder zich op 6 mei 2022 van het tableau heeft laten schrappen, terwijl zijn website nog actief is en hij zich zo nog steeds uitgeeft als advocaat. Verweerder heeft klager bovendien niet geïnformeerd over zijn schrapping, terwijl de advocaat-cliënt relatie niet expliciet was beëindigd.
6.3    Naar het oordeel van de raad heeft verweerder gehandeld in strijd met de kernwaarden deskundigheid en integriteit. Hij heeft zijn cliënt in de steek gelaten. Vervolgens weigert hij daarvoor verantwoording af te leggen, zowel aan klager, als aan de deken en de raad. Verweerder heeft hiermee het vertrouwen in de advocatuur ernstig beschaamd en zich gedragen op een wijze die een advocaat onwaardig is. Ondanks het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder zal de raad verweerder schrappen van het tableau. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat. 
7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klachtonderdelen a, b en c gegrond;
- verklaart klachtonderdeel d niet-ontvankelijk;
-    verklaart klachtonderdeel e ongegrond;
-    legt aan verweerder de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. T. Hordijk, M.F. Laning, D.G.M. van den Hoogen en A.N. Kampherbeek, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 juni 2023.