ECLI:NL:TADRARL:2023:91 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-995/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:91
Datum uitspraak: 06-03-2023
Datum publicatie: 28-04-2023
Zaaknummer(s): 22-995/AL/GLD
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Ne bis in idem-beginsel. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 6 maart 2023
in de zaak 22-995/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 20 december 2022 met kenmerk K22/101, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Vanaf november 2014 tot februari 2019 heeft verweerster bijstand verleend aan de dochter van klaagster in een letselschadezaak.
1.2 Klaagster en haar echtgenoot waren vertegenwoordigers, meer specifiek de mentor en bewindvoerder, van hun (destijds minderjarige) dochter.
1.3 Ter zake van een vordering (met betrekking tot openstaande nota’s) die verweerster stelde te hebben op de dochter van klaagster, is door de advocaat van verweerster bij brief van 31 januari 2020 een concept van de dagvaarding aan de echtgenoot van klaagster gezonden. De dagvaarding met producties (inclusief de vaststellingsovereenkomst) is op 1 mei 2020 aan het woonhuis van klaagster betekend.
1.4 De dochter van klaagster heeft op 20 april 2020 een klacht ingediend tegen verweerster. De echtgenoot van klaagster heeft in die zaak als de gemachtigde van zijn dochter opgetreden. Deze klacht heeft geleid tot een uitspraak van de Raad van Discipline op 10 januari 2022 (21-291/AL/GLD). Klachtonderdeel d) in die zaak luidt als volgt:

(…) dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door (…) zonder toestemming zeer vertrouwelijke informatie over de letselschadezaak alsmede persoonlijke adres- en bankgegevens van klaagster, haar vader en haar moeder aan derden te verstrekken en in een openbare procedure in te brengen.

1.5 De raad heeft een oordeel over dit klachtonderdeel gegeven en dit klachtonderdeel gegrond verklaard.
1.6 Op 5 augustus 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door de vaststellingsovereenkomst met geheimhoudingsclausule, waarin de persoonlijke gegevens van klaagster stonden vermeld, te delen met derden waardoor deze persoonlijke gegevens over klaagster bij derden bekend zijn geworden.

3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat over dit handelen al een keer is geklaagd en door de raad hierover al een beslissing is genomen.

4 BEOORDELING
4.1 In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dit beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft.
4.2 De voorzitter is op grond van het klachtdossier en (in het bijzonder) de beslissing van de raad van 10 januari 2022 van oordeel dat de klacht die klaagster nu heeft ingediend, ziet op hetzelfde feitencomplex als het klachtonderdeel waarover de raad in de beslissing van 10 januari 2022 al heeft geoordeeld. De klacht van klaagster kan dan ook niet opnieuw aan de orde worden gesteld in een nieuwe klachtzaak. Dit betekent dat de klacht strandt op het hiervoor weergegeven ne bis in idem-beginsel. Dat klaagster niet degene is die de vorige klacht heeft ingediend, maakt dat niet anders. Ook in dat geval moet een advocaat er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld is. Dit zou anders kunnen zijn als er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, maar dat is gesteld noch gebleken.
4.3 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht van klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2023.
 
Griffier                                                                                                       Voorzitter

Veronden d.d. 6 maart 2023