ECLI:NL:TADRARL:2023:71 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-472/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:71
Datum uitspraak: 20-03-2023
Datum publicatie: 03-04-2023
Zaaknummer(s): 22-472/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Geen sprake van onnodig grievende opmerkingen in brief en dagvaarding. De rechtbank heeft alle door klager gestelde beweringen die verweerster heeft gedaan in het vonnis als feiten vastgesteld. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat klager inderdaad op onrechtmatige wijze geldbedragen aan de gezamenlijke bankrekening van zijn ouders heeft onttrokken en dat klager die bedragen moet terugstorten. Klager heeft tegen dit vonnis geen hoger beroep ingesteld en dat betekent dat de daarin genoemde feiten in rechte vaststaan. Verder heeft verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klager geen vragen te stellen naar aanleiding van zijn verhaal. Verweerster behartigt in de eerste plaats de belangen van haar cliënten en zij was dan ook niet gehouden om in te gaan op klagers verhaal. Bovendien heeft klager zijn verhaal, al dan niet via zijn advocaat, bij de rechtbank kunnen doen. Klacht is ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 20 maart 2023
in de zaak 22-472/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 1 december 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 10 juni 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1623086/FM/SD van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 januari 2023. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief van verweerster van 22 december 2022 met bijlagen, digitaal ontvangen door de raad op 23 december 2022.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is met zijn moeder, broer en zus verwikkeld in een geschil over het vermogen en inkomen van zijn moeder. Verweerster staat de moeder, broer en zus van klager hierin bij.
2.3 Bij brief van 27 mei 2021 heeft verweerster klager namens haar cliënten onder meer aansprakelijk gesteld voor het zich onrechtmatig toe-eigenen van geldbedragen van de gezamenlijke bankrekening van de ouders van klager. In deze brief heeft verweerster onder meer het volgende opgenomen:

‘(…)Cliënten hebben met afschuw moeten constateren dat u grote geldsommen zonder toestemming van uw ouders uzelf heeft toegeëigend. Naast het spaargeld dat in een beleggingsfonds zat heeft u de bankrekening van uw ouders en met maandelijks inkomen uit AOW uzelf toegeëigend. Uw vader lijdt, in ernstige mate, aan Alzheimer. Gelet op zijn toestand is hij niet in staat beslissingen op financieel vlak te nemen, hetgeen u ook zelf weet.

(…)

Uw vader is, in samenspraak met huisarts en specialisten, op 8 januari 2021 opgenomen in het verpleegtehuis (…) Alhoewel hij daar permanent verblijft was hij nog wel ingeschreven op het woonadres te (…). Wederom zonder overleg of akkoord, heeft u uw vader meegenomen en hem in het BRP laten inschrijven op uw adres. Naar de reden van deze actie kunnen cliënten en uw moeder enkel gissen. Dat het onrechtmatig en in strijd met de waarheid en derhalve valsheid in geschrifte is, staat als een paal boven water.(…)’

2.4 Op 31 mei 2021 is er naar aanleiding van deze brief telefonisch contact geweest tussen klager en verweerster.
2.5 Op 2 juli 2021 heeft verweerster bij de rechtbank een verzoekschrift tot het verlenen van verlof tot het leggen van conservatoir beslag op (on)roerende zaken van klager alsmede onder derden ingediend.
2.6 Bij beschikking van 5 juli 2021 heeft de rechtbank het verlof tot het leggen van conservatoir beslag verleend, waarna op 9 juli 2021 conservatoir derdenbeslag is gelegd op de bankrekening van klager en conservatoir beslag op registergoederen van klager. Op 13 juli 2021 zijn deze beslagen aan klager betekend.
2.7 Bij dagvaarding van 19 juli 2021 heeft verweerster namens haar cliënten onder meer gevorderd dat klager wordt veroordeeld om de som van alle door hem aan de bankrekening van zijn ouders onttrokken bedragen aan de moeder te betalen. In deze dagvaarding heeft verweerster onder meer het volgende vermeld:

‘(…)Ook vraagt hij een nieuw identiteitsbewijs voor de vader aan, terwijl het oude nog geldig is (…). Hierbij is hoogstwaarschijnlijk valse aangifte gedaan, anders kan geen nieuwe ID-kaart worden aangevraagd. (…)’

2.8 Bij vonnis van 6 juli 2022 heeft de rechtbank klager veroordeeld tot betaling van het bedrag dat hij onrechtmatig aan de gezamenlijke bankrekening van zijn ouders heeft onttrokken en tot betaling van de beslagkosten, vermeerderd met de wettelijke rente.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:
a) verweerster heeft in haar brief van 27 mei 2021 onjuiste beweringen gedaan over de vader van klager en over klager zelf. Verweerster heeft onder meer beweerd dat klager zichzelf grote geldsommen heeft toegeëigend zonder toestemming van zijn ouders, terwijl dit volgens klager op verzoek en met toestemming van zijn vader is gebeurd. Verder heeft verweerster in haar brief het handelen van klager bij de inschrijving van zijn vader op klagers woonadres gekwalificeerd als valsheid in geschrifte en heeft zij klager in de dagvaarding van 19 juli 2021 beschuldigd van het doen van een valse aangifte. Dat gaat klager veel te ver en het riekt volgens klager naar smaad en laster. Ook de bewering van verweerster dat de vader van klager zwaar Alzheimer heeft is volgens klager een belachelijke kwalificatie die alleen is gebruikt om haar dagvaarding te kunnen rechtvaardigen. Deze beweringen over zijn vader zijn volgens klager onnodig grievend en verweerster heeft daarmee de belangen van zijn vader geschonden;
b) verweerster heeft tijdens het telefonisch onderhoud van 31 mei 2022 geen verdere vragen aan klager gesteld naar aanleiding van zijn verhaal over DigiD-fraude door de oudste zus van klager. 
3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, ingaan op de stellingen en stukken van klagers.

4 VERWEER
4.1 Verweerster voert tegen de klacht verweer en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster betwist dat zij zich onnodig grievend heeft uitgelaten over klager, dat zij feiten heeft gesteld waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kon kennen en dat zij belangen van derden onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel. In dat verband merkt verweerster op dat zij zich heeft gebaseerd op de feiten zoals zij die aangereikt heeft gekregen van haar cliënten en op de schriftelijke stukken die zij van haar cliënten heeft ontvangen. Over het telefoongesprek op 31 mei 2022 merkt verweerster op dat zij heeft geluisterd naar het verhaal van klager en dat er op dat moment al een zittingsdatum gepland stond voor de behandeling van het verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap voor de ouders van klager. Tot slot merkt verweerster op dat de aanduiding ‘valsheid in geschrifte’ gaat over het feit dat klager zijn vader bij de gemeente heeft laten inschrijven op zijn eigen woonadres, terwijl zijn vader daar feitelijk niet woonachtig was.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt vast dat de klacht gaat over het handelen van verweerster als advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat die advocaat veel vrijheid heeft om de belangen van haar cliënten te behartigen op de wijze als haar in overleg met haar cliënten goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van haar cliënten de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van haar cliënten dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat haar cliënten haar verschaffen, en dat zij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor zijn cliënten wil bereiken met de middelen waarvan zij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënten strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

De raad verklaart klachtonderdeel a) ongegrond

5.2 De raad is op grond van de overgelegde stukken en de ter zitting afgelegde verklaringen van oordeel dat verweerster niet klachtwaardig heeft gehandeld door haar brief van 27 mei 2021 te formuleren zoals zij dat heeft gedaan. Alle door klager gestelde beweringen die verweerster in haar brief van 27 mei 2021 heeft gedaan, zijn door de rechtbank in het vonnis van 6 juli 2022 als feiten vastgesteld. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat klager inderdaad op onrechtmatige wijze geldbedragen aan de gezamenlijke bankrekening van zijn ouders heeft onttrokken en dat klager die bedragen moet terugstorten. Klager heeft tegen dit vonnis geen hoger beroep ingesteld en dat betekent dat de daarin genoemde feiten in rechte vaststaan.
5.3 Hoewel verweerster in haar brief van 27 mei 2021 heeft gekozen voor stevige bewoordingen en het handelen van klager juridisch misschien niet juist heeft gekwalificeerd door de term ‘valsheid in geschrifte’ te gebruiken, is deze term vanwege de context waarin deze is gebruikt niet onnodig grievend ten opzichte van klager. Dat klager deze term wel als grievend heeft ervaren, betekent niet dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld.
5.4 Voor wat betreft de opmerking van verweerster in de dagvaarding van 19 juli 2021 dat ‘hoogstwaarschijnlijk valse aangifte [is] gedaan’ is ook geen sprake van een onnodig grievende uitlating ten opzichte van klager. Deze uitlating kan niet los worden gezien van de context waarin verweerster de uitlating heeft gebruikt. In de dagvaarding verwoordt verweerster de standpunten van haar cliënten en daarbij heeft zij de grenzen van het tuchtrechtelijk toelaatbare niet overschreden. Dat klager deze uitlating wel als grievend heeft ervaren, betekent nog niet dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.

De raad verklaart klachtonderdeel b) ongegrond

5.5 Met klachtonderdeel b) verwijt klager verweerster dat zij hem tijdens het telefonisch onderhoud op 31 mei 2021 geen verdere vragen heeft gesteld. In het kader van dit verwijt heeft klager gesteld dat hij verweerster er in het telefoongesprek op heeft gewezen dat zijn oudste zus DigiD-fraude heeft gepleegd met de DigiD van de vader en dat hij van DigiD een overzicht heeft ontvangen van alle strafrechtelijke handelingen die door de oudste zus van klager zijn verricht.  
5.6 De raad is van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat zij klager geen vragen heeft gesteld naar aanleiding van zijn verhaal. Verweerster behartigt in de eerste plaats de belangen van onder meer de oudste zus van klager en zij was dan ook niet gehouden om in te gaan op klagers verhaal over haar cliënte. Bovendien heeft klager zijn verhaal, al dan niet via zijn advocaat, bij de rechtbank kunnen doen in de dagvaardingsprocedure die met het vonnis van 6 juli 2022 in het nadeel van klager is geëindigd. Omdat van klachtwaardig handelen geen sprake is, is klachtonderdeel b) ongegrond.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht over verweerster in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong en M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2023.

Griffier                                                                                                   Voorzitter

Veronden d.d. 20 maart 2023