ECLI:NL:TADRARL:2023:68 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-947/AL/NN/D

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:68
Datum uitspraak: 27-03-2023
Datum publicatie: 28-03-2023
Zaaknummer(s): 22-947/AL/NN/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: De kern van het verwijt dat de deken verweerder en medeverweerder maakt, is dat zij de raad van de orde onjuist hebben geïnformeerd over de invulling van de advocaat-stage van de medeverweerder. Het handelen van verweerder dat tot gegrondverklaring van het bezwaar heeft geleid, is ernstig. Een advocaat dient op zijn woord te worden vertrouwd en daarin past niet een handelen of nalaten dat er in de kern op neer komt dat de raad van de orde van advocaten en de deken worden misleid. Het gevolg van zijn handelen of nalaten is geweest dat de orde vooraf onvoldoende waarborgen heeft kunnen stellen voor een juiste praktijkuitoefening en dat er onvoldoende toezicht op de stage is gehouden. Verweerder heeft hiermee niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Verweerder heeft daarmee in strijd met de kernwaarde integriteit en de gedragsregels gehandeld. In het nadeel van verweerder houdt de raad er rekening mee dat hij handelde als patroon en juist in die hoedanigheid een grotere verantwoordelijkheid had dan zijn stagiair. In het voordeel van verweerder wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat hij niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld. Verweerder heeft een beroep op zijn persoonlijke omstandigheden gedaan, te weten dat hij als alleenstaande ouder de zorg heeft over zijn minderjarige kinderen die ook afhankelijk zijn van zijn inkomsten. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden acht de raad de oplegging van een schorsing voor de duur van 13 weken passend en geboden.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 27 maart 2023
in de zaak 22-947/AL/NN/D
naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

mr. E.A.C. van de Wiel,
in haar hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland
deken
over
verweerder
gemachtigde: mr. [X]

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 29 november 2022, met bijlagen, door de raad op dezelfde datum ontvangen, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend jegens verweerder. 
1.2 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 3 februari 2023 in aanwezigheid van de deken en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. [X]. Het dekenbezwaar is gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met het dekenbezwaar tegen mr. [Y]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekendossier en van het verweerschrift met bijlagen van verweerder van 19 januari 2023.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het dekendossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 In 2016 is er contact geweest tussen (onder andere) de (toenmalige) deken en mr. [Y] over de wens van mr. [Y]om als advocaat-stagiair te werken in de hoedanigheid van stagiair-ondernemer. Bij e-mail van 11 augustus 2016 heeft de adjunct-secretaris van de raad van de orde van advocaten mr. [Y] gewezen op de (zwaardere) eisen die in dat geval gelden. Van een daadwerkelijk verzoek goedkeuring stage en patronaat door mr. [Y] is het destijds niet gekomen.
2.2 Op 9 juni 2020 heeft mr. [Y] wel een verzoek goedkeuring stage en patronaat gedaan. Bij het verzoek was een arbeidsovereenkomst (voor 32 uur per week) met het advocatenkantoor van verweerder en een stagebegeleidingsplan gevoegd.
2.3 De raad van de orde heeft op 6 juli 2020 de stage en het patronaat van mr. [Y] goedgekeurd. Mr. [Y] is op 21 augustus 2020 als advocaat (in [plaats]) beëdigd.
2.4 In zijn verzoekschrift tot inschrijving en beëdiging aan de raad van de orde van 7 juli 2020 heeft mr. [Y] geschreven dat hij kantoor zal houden in [plaats] ten kantore van verweerder en dat verweerder bereid is het binnenpatronaat op zich te nemen.
2.5 Bij e-mails van 19 februari en 4 maart 2021 hebben verweerder en mr. [Y] een stageverslag aan de raad van de orde gestuurd. Daarin wordt gemeld dat mr. [Y] in fulltime loondienstverband werkt bij verweerder, zijn patroon, op kantoor van verweerder en ook vanuit huis in verband met corona.
2.6 Bij e-mail van 4 maart 2022 hebben verweerder en mr. [Y] het verslag na anderhalf jaar stage toegestuurd. In dat verslag staat dat mr. [Y] op basis van een arbeidsovereenkomst fulltime op het kantoor van verweerder werkt.
2.7 Bij e-mail van 11 april 2022 heeft de stafjurist van de orde mr. [Y] gewezen op het verschil tussen het genoemde aantal uren in het verzoek goedkeuring stage en de latere stageverslagen en aan hem gevraagd of hij 40 uur per week werkt. Bij e-mail van 21 april 2022 heeft mr. [Y] bericht dat dat sinds 15 februari 2022 het geval is.
2.8 Bij e-mail van 17 mei 2022 heeft de stafjurist van de orde het volgende aan mr. [Y] bericht:

Op basis van het dossier en de door u verstrekte informatie heb ik berekend wanneer uw stageperiode eindigt. In het dossier trof ik een aantal tegenstrijdige berichten aan. In het verzoek stage en patronaat staat aangegeven dat u 32 uur werkzaam bent. Dit staat ook in de arbeidsovereenkomst. In het 0,5 jaar stageverslag van uw patroon staat dat u "op basis van arbeidsovereenkomst fulltime werkt". Ook in het verslag van 1,5 jaar (ontvangen van [verweerder] op 4 maart 2022) staat ook dat u fulltime werkt op basis van de arbeidsovereenkomst op het kantoor van uw patroon. Op 21 april jl. heeft u aangegeven dat u sinds 15 februari jl. fulltime werkt (i.p.v. 32 uur) op het kantoor van uw patroon. Op basis van informatie die ik nu van u heb ontvangen zijn dit de uitgangspunten bij de berekening van de duur van uw stage:

vanaf datum beëdiging 21-08-2020 tot 15 februari 2022: 32 uur

vanaf 15 februari 2022: 40 uur.

Bijgaand treft u de berekening van de duur van uw stage aan (bijlage). De einddatum is thans bepaald op 7 december 2023. Een kopie van dit bericht zend ik ter informatie aan uw patroon [verweerder].

2.9 Vanwege de volgende omstandigheden rezen er bij de orde vragen over de wijze van de stagevervulling door mr. [Y] en waren er twijfels aan de juistheid van de verstrekte informatie door verweerder en mr. [Y]:
- de overname van het letselschadebureau door verweerder;
- de omvang van het dienstverband;
- het gesprek tussen mr. [vd M] (mentor, lid van de raad van de orde), mr. [S] (stafjurist) en mr. [Y] op 7 juli 2022. Het gesprekverslag bedoeld voor intern gebruik maakt melding van ontwijkende antwoorden en de indruk dat niet de hele waarheid verteld werd.
- de afwezigheid van mr. [Y] op het kantoor van verweerder in [plaats] tijdens het kantoorbezoek en op het moment dat een ander lid van de raad van de orde langs ging, gecombineerd met de vage antwoorden, de woonplaats van mr. [Y] en het feit dat zijn bedrijf daar gevestigd bleek te zijn.
2.10 Op 26 augustus 2022 zijn mr. [Y] en verweerder uitgenodigd naar aanleiding van deze vragen voor een gesprek met de deken en de stafjurist. Dat gesprek heeft op 13 september 2022 plaatsgevonden. De deken heeft tijdens dat gesprek er bij verweerder en mr. [Y] op aangedrongen om van de gelegenheid gebruik te maken om schoon schip te maken. De bespreking is vervolgens even geschorst waarbij mr. [Y] en verweerder met elkaar konden overleggen. Na de schorsing hebben zij verklaard zoals hierna onder punt 2.11 weergegeven.
2.11 Bij e-mail van 23 september 2022 heeft de deken de inhoud van dat gesprek bevestigd door het volgende aan verweerder en mr. [Y] te schrijven:

Op 13 september jl. heeft bij mij op het bureau van de orde een gesprek plaatsgevonden waarbij u beiden, mr. [S] en ik aanwezig waren. Aanleiding voor dit gesprek was het feit dat er serieuze twijfels zijn gerezen over de plaats waar mr. [Y] kantoor houdt. Verder zijn er vragen over de stage/opleiding, de praktijkervaring en over het waarheidsgehalte van de informatie die is verstrekt. Ik heb aan de orde gesteld dat wij het gevoel hebben - maar niet zeker weten - dat de informatie die wij krijgen niet juist is en dat mr. [Y] niet helemaal eerlijk is geweest. Er zijn door ons een paar voorbeelden gegeven op grond waarvan dit gevoel is ontstaan. Ik heb u op het hart gedrukt dat het van groot belang is ons volledige èn juiste informatie te verstrekken en dat ik "ga spitten" als ik vermoed dat ik niet de waarheid te horen krijg.

Mr. [Y] heeft verklaard dat wij ervan uit kunnen gaan dat wat hij heeft meegedeeld klopt en ook dat hij op kantoor in [plaats] werkt, in ieder geval gedurende drie dagen per week. Verder is hij voornamelijk voor besprekingen met cliënten onderweg. [Verweerder] liet weten dat hij zich niet had gerealiseerd dat de regel "advocaat-stagiaire moet kantoor houden op het kantoor van de patroon" zo strikt moet worden ingevuld.

Na een korte schorsing verklaarde mr. [Y] dat per februari 2022 de banden met [naam kantoor] weg zijn, dat hij vanaf dat moment 100% bij [verweerder] werkt (voorheen werkte hij 4 dagen in loondienst en 1 dag voor [naam kantoor]) en dat hij per die datum advocaat-stagiaire ondernemer is. Hij begreep dat hij dit achteraf gezien bij de raad van de orde had moeten melden, ook omdat er speciale regels gelden voor stagiaire-ondernemers. Hij maakte zijn excuses hiervoor en zou een plan indienen conform de Beleidsregel stage en patronaat 2022.

Mr. [Y] heeft mr. [S] vervolgens op 15 september jl. gebeld. Van haar heb ik begrepen dat hij in het telefoongesprek met haar refereerde aan ons gesprek over aanwezigheid op het kantoor in [plaats]. Hij liet weten dat het kantoorpand groot is en dat hij zich af vroeg of wij wel weten waar hij binnen het kantoorgebouw zit. Hij zit niet bij [verweerder] op de kamer. Hij zit rechts en [verweerder] zit links en dit wilde hij alvast doorgeven. Mr. [Y] gaf verder aan het allemaal heel vervelend te vinden. Ook is hij bereid steeds na afloop van de week een overzicht te geven wanneer hij op kantoor is.

In ons gesprek op 13 september jl. was afgesproken dat aan mr. [Y] nog informatie zou worden gegeven over de vereisten die voor een advocaat-stagiaire ondernemer gelden. In het telefoongesprek is dit aan de orde geweest. De vereisten staan in de Beleidsregel stage en patronaat 2022 (zie de site van de orde Noord-Nederland, artikel 1 lid 3). Mr. [Y] zou met het plan aan de slag gaan. Het is aan raad van de orde om de stage al dan niet goed te keuren (zie ook artikel 3 lid 5 Beleidsregel stage en patronaat). Dit zal de eerstvolgende vergadering op 7 oktober a.s. besproken worden, gesteld dat het plan er is.

2.12 De stafjurist van de orde heeft per e-mail van 13 oktober 2022 het volgende aan mr. [Y] geschreven:

In de vergadering van de raad van de orde d.d. 7 oktober jl. is de situatie rond uw stage besproken mede naar aanleiding van de recent gevoerde gesprekken (van 7 juni respectievelijk 13 september jl.).

De raad van de orde heeft onder meer vernomen dat u inmiddels al sinds een half jaar (februari 2022) werkt als stagiaire-ondernemer zonder dat hij hieraan zijn goedkeuring heeft verleend. De raad is ervan op de hoogte gebracht dat u alsnog een verzoek zult indienen om als stagiaire-ondernemer de praktijk te mogen uitoefenen. U zou het verzoek voor de vergadering van 7 oktober jl. indienen, maar u heeft mij verzocht om het verzoek met ondernemingsplan met bijlagen vóór de vergadering van 4 november a.s. te mogen indienen. Ik heb u laten weten dat dit akkoord is.

In de laatste vergadering van de raad werd duidelijk dat de raad op zeer korte termijn nadere informatie van u wenst te ontvangen. Graag ontvang ik van u:

uw loonstrookjes vanaf augustus 2020 tot en met februari 2022;

uw jaaropgaven 2020, 2021;

uw aangifte IB 2020 en 2021 met corresponderende aanslagen.

2.13 Mr. [Y] heeft daarop bij e-mail van 17 oktober 2022 als volgt gereageerd:

Graag wil ik eerst kwijt dat ik het erg vervelend vindt dat u en de Raad belast worden met problemen rondom mijn stage. Daarvoor bied ik mijn oprechte excuses aan. Mede door Corona ben ik in het verleden minder dan had gemoeten op het kantoor te [plaats] aanwezig geweest. Ik besef dat ik eerder had moeten informeren toen ik advocaat-ondernemer werd. Het is zeker zo dat ik de regels van de advocatuur respecteer en zal naleven.

U heeft bevestigd dat u akkoord gaat met uitstel tot 4 november aanstaande voor het inleveren van het bedrijfsplan en u verzocht om de loonstrookjes, de jaaropgaven en de belastingaangiften over de periode 2020-2021. Ik begin in mijn reactie bij het gedeelte over de loonstrookjes. Daarna bericht ik over het bedrijfsplan en eindig nog met aanvullende informatie.

De loonstrookjes, de jaaropgave en de belastingaangiften.

Ik kan hier kort over zijn. Deze zijn er niet. Alhoewel ik vooraf met [verweerder] heb afgesproken dat we er een loondienstverband van zouden maken, hebben er geen salarisbetalingen plaatsgevonden. Toen [verweerder] bij mij aangaf het loon in orde te zullen maken heb ik aangegeven dat dit niet nodig is. De belangrijkste reden voor mij was dat ik reeds eigenaar van een letselschadekantoor was en op die manier reeds voldoende inkomen had. Voor mij speelde ook mee dat ik door [verweerder] mijn diepgewortelde wens om advocaat te kunnen worden had gerealiseerd en hij nog maar kort daarvoor met zijn kantoor was gestart. Hierbij zag ik het ook als een opstap om na drie jaar advocaat-partner te kunnen worden.

Het bedrijfsplan.

Inmiddels heb ik enkele stukken van de boekhouder mogen ontvangen. Het bedrijfsplan en de overige informatie worden zo spoedig mogelijk naar u gestuurd.

Aanvullende informatie.

Al lange tijd wil ik graag advocaat worden. Inmiddels heb ik alle leervakken van de opleiding gehaald. Nog twee opleidingsdagen met verplichte aanwezigheid en de opleiding is afgerond.

Ik hoop dat de Raad mij de kans wil geven om de stage in de advocatuur af te ronden.

2.14 Op verzoek van mr. [Y] heeft op 3 november 2022 een gesprek plaatsgevonden. Tijdens het gesprek bleek dat mr. [Y] aan verweerder een vergoeding betaalde van € 5.000 in het eerste stagejaar en € 2.500 in het jaar erna voor diens patronaat, dat niet verweerder (zoals vermeld stond op de arbeidsovereenkomst) maar mr. [Y] de kosten van de beroepsopleiding betaalde en dat er (nog) geen uitgewerkte samenwerkingsovereenkomst was tussen de mr. [Y] en verweerder.
2.15 Mr. [Y] heeft bij e-mails aan de deken van 3 november en 4 november 2022 bericht dat hij zich vrijwillig zou laten schrappen en dat de schrapping per 12 november 2022 zal ingaan.

3 DEKENBEZWAAR
3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Verweerder had de raad van de orde terstond in kennis moeten stellen van het feit dat de arbeidsovereenkomst niet geëffectueerd werd. Verweerder wist dat de raad van de orde door mr. [Y] onjuist was voorgelicht. Het verzoek goedkering stage en patronaat is mede ondertekend door verweerder. Verweerder was ook betrokken bij de verslagen over het verloop van de stage na een half en na anderhalf jaar.
3.3 Verweerder heeft het vertrouwen van de raad van de orde beschaamd. Temeer nu verweerder ook niet volledige openheid van zaken gaf na de herkansing op 13 september 2022 toen hen beiden om opheldering was gevraagd en de deken er met klem op had aangedrongen schoon schip te maken.
3.4 Verweerder heeft zodoende niet alleen in strijd gehandeld met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, maar hij heeft er ook blijk van gegeven onvoldoende oog te hebben voor de noodzaak om aan de stagiaire-ondernemer voorwaarden te stellen en om ervoor te zorgen dat de samenwerking aan derden zoals de rechtszoekenden transparant is, aldus de deken.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft de inhoud van het dekenbezwaar grotendeels erkend. Verweerder heeft verklaard dat hij en mr. [Y] nooit uitvoering hebben gegeven aan de arbeidsovereenkomst en dat er nooit sprake is geweest van loonbetalingen. Ook heeft hij erkend dat hij in het gesprek met de deken niet naar waarheid heeft verklaard over de aard van de stage.
4.2 Verweerder heeft aangegeven dat het niet klopt dat hij en mr. [Y] van meet af aan een constructie hebben voorgehouden aan de raad van de orde om te ontkomen aan de verplichtingen die behoren bij die van een stagiaire-ondernemer. Mr. [Y] heeft vergelijkbare juridische ervaring in de letselschade en was werkzaam bij een belangrijke doorverwijzer. Dit maakte dat mr. [Y] niet een standaard stagiaire was en dat verweerder - die pas onlangs als zelfstandig ondernemer werkzaam was - de feitelijke uitwerking grotendeels aan [Y] heeft overgelaten. Pas nadat de stage was goedgekeurd en de arbeidsovereenkomst was getekend realiseerde verweerder zich dat hij financieel niet in staat was om mr. [Y] 4 dagen salaris uit te betalen. Pas toen is afgesproken dat mr. [Y] geen loon zou ontvangen en dat hij zelf de kosten van de opleiding zou dragen. Verweerder verwijt zichzelf dat hij niet zo alert is geweest om deze wijzigingen aan de raad van de orde door te geven.
4.3 Mr. [Y] heeft tijdens de bespreking van 13 september 2022 met de deken grotendeels het woord gevoerd en niet de waarheid verteld. Dat is tijdens de genoemde schorsing tussen verweerder en [Y] aan de orde geweest en zij hebben hier onenigheid over gehad. Zij hebben toen besproken de relatie voort te zetten als een van patroon-stagiaire-ondernemer. Mr. [Y] heeft dat bij de deken aangegeven zonder volledige openheid van zaken te geven. Verweerder realiseert zich dat hij mr. [Y] toen had moeten corrigeren. De verhouding tussen verweerder en mr. [Y] bracht met zich dat verweerder zich op dat moment onvoldoende vrij achtte om mr. [Y] tegen te spreken, daar waar dit wel had gemoeten. Het gesprek van de november 2022 met de deken heeft op initiatief van verweerder plaatsgevonden.

5 BEOORDELING
5.1 De kern van het verwijt dat de deken verweerder en mr. [Y] maakt, is dat zij de raad van de orde onjuist hebben geïnformeerd over de invulling van de advocaat-stage van mr. [Y]. Dit is relevant voor de wijze waarop het toezicht vanuit de orde wordt ingestoken. Door de risico’s die het beginnen van een eigen praktijk met zich brengen, gelden er voor de goedkeuring van een stagiair-ondernemer en zijn patroon, andere en zwaardere eisen dan bij een advocaat-stagiair die in loondienst werkzaam is. Ook dwingen die risico’s tot een andere en meer intensieve wijze van toezicht.
5.2 Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat verweerder en mr. [Y] nooit uitvoering hebben gegeven aan de stage zoals omschreven in het verzoek tot goedkeuring stage en patronaat en aan de met dat verzoek meegestuurde arbeidsovereenkomst. Van een dienstverband was gedurende de gehele stageperiode geen sprake en er zijn ook geen loonbetalingen gedaan. De positie van mr. [Y] kwam overeen met die van stagiair-ondernemer.
5.3 Verweerder en mr. [Y] hebben de raad hierover niet ingelicht. Integendeel, in strijd met de waarheid hebben zij in de stageverslagen vermeld dat mr. [Y] in fulltime loondienstverband bij verweerder werkte en dat hij op basis van een arbeidsovereenkomst werkte. Voorts is vast komen te staan, want door verweerder erkend, dat hij in het gesprek met de deken toen hem om opheldering werd gevraagd en de deken had aangedrongen om schoon schip te maken, wederom onjuiste informatie over de stage heeft gegeven, althans niet heeft ingegrepen toen mr. [Y] deze onjuiste informatie heeft gegeven. Alhoewel de hele gang van zaken de indruk oproept van een vooropgezet plan, kan de raad niet vaststellen dat verweerder en mr. [Y] reeds bij het verzoek goedkeuring stage en patronaat de intentie hebben gehad om geen uitvoering te geven aan de arbeidsovereenkomst. De raad komt dan ook tot de slotsom dat verweerder in zijn contact met de deken geen volledige openheid van zaken en zelfs onjuiste informatie heeft gegeven en heeft nagelaten uit eigen beweging de verschillende ontwikkelingen door te geven, terwijl daar op diverse momenten wel aanleiding en gelegenheid voor was.
5.4 Verweerder heeft met zijn handelen het benodigde extra toezicht tijdens de stage omzeild. Daarmee heeft hij miskend welke belangen met een goede beoordeling van een stageverband zijn gemoeid. Het gaat daarbij (onder meer) om het waarborgen van zowel een (rechts)positie van de stagiair die toereikend is om het beroep van advocaat in voldoende mate onafhankelijk van financiële zorgen en noden te kunnen uitoefenen, zonder risico van een faillissement. Door de extra verantwoordelijkheden die verweerder als patroon van mr. [Y] had, acht de raad het handelen van verweerder in het bijzonder verwijtbaar. 
5.5 De door de deken aangevoerde omstandigheid dat verweerder feitelijk niet werkzaam was op het kantoor van verweerder wordt door verweerder betwist en kan de raad niet met voldoende zekerheid vaststellen. De raad zal dan ook aan deze omstandigheid voorbij gaan.
5.6 Gelet op het voorgaande komt de raad tot de conclusie dat verweerder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Het dekenbezwaar wordt daarom gegrond verklaard.

6 MAATREGEL
6.1 Het handelen van verweerder dat tot gegrondverklaring van het bezwaar heeft geleid, is ernstig. Een advocaat dient op zijn woord te worden vertrouwd en daarin past niet een handelen of nalaten dat er in de kern op neer komt dat de raad van de orde van advocaten en de deken worden misleid. Het gevolg van zijn handelen of nalaten is geweest dat de orde vooraf onvoldoende waarborgen heeft kunnen stellen voor een juiste praktijkuitoefening en dat er onvoldoende toezicht op de stage is gehouden. Verweerder heeft hiermee niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Verweerder heeft daarmee in strijd met de kernwaarde integriteit en de gedragsregels gehandeld. In het nadeel van verweerder houdt de raad er rekening mee dat hij handelde als patroon en juist in die hoedanigheid een grotere verantwoordelijkheid had dan zijn stagiair. In het voordeel van verweerder wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat hij niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld. Verweerder heeft een beroep op zijn persoonlijke omstandigheden gedaan, te weten dat hij als alleenstaande ouder de zorg heeft over zijn minderjarige kinderen die ook afhankelijk zijn van zijn inkomsten.
6.2 Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden acht de raad de oplegging van een schorsing voor de duur van 13 weken passend en geboden. De raad is oordeel dat deze maatregel, gelet op de ernst van het verwijt en schending van de integriteit die van een advocaat moet worden verwacht, zonder meer op zijn plaats is. De raad is zich bewust van de financiële consequenties voor verweerder van een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van dertien weken, maar het acht voor een (verdere) matiging in de gegeven omstandigheden geen plaats.

7 KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 22-947/AL/NN/D.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van dertien weken op;
- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. S.H.G. Swennen, H.J. Voors, Y.M. Nijhuis,  H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2023.
 
Griffier                                                                                           Voorzitter

Verzonden d.d. 27 maart 2023